In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden. De officier van justitie verklaarde het beroep kennelijk ongegrond, waarop betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 20 juni 2023 heeft de gemachtigde van betrokkene, mr. P.C. van den Aarsen, aangevoerd dat de hoorplicht was geschonden en dat het beroep ten onrechte ongegrond was verklaard. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie de hoorplicht had geschonden, omdat de inhoud van het beroep vereiste dat de officier de informatie in het dossier had moeten raadplegen. Hierdoor kon niet worden gesproken van een kennelijk ongegrond beroep, en werd de beslissing van de officier van justitie vernietigd.
De kantonrechter beoordeelde vervolgens of de inleidende beschikking in stand kon blijven. Betrokkene stelde dat hij niet had gebeld tijdens het rijden, maar stil stond voor een stoplicht. De kantonrechter concludeerde echter dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging. Desondanks besloot de kantonrechter de boete te matigen met 25% vanwege de schending van de hoorplicht, waardoor de boete werd vastgesteld op € 262,50. Tevens werd betrokkene een proceskostenvergoeding van € 837,00 toegewezen, omdat hij gedeeltelijk in het gelijk was gesteld.
De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en de officier van justitie werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan betrokkene. Tegen deze uitspraak kan binnen 6 weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.