Uitspraak
[naam 3], handelend onder de naam
Q-Beach, uit Amsterdam, eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder,
Vooraf
Badhoevebuurt C.V. uit Noordwijk, als derde-belanghebbende geïdentificeerd en die vennootschap aanvankelijk ook aangemerkt als derde-partij. De rechtbank heeft die vennootschap in deze zaak ook uitgenodigd voor de zitting. Die vennootschap is echter niet in de procedure verschenen. Eerst na de zitting ontving de rechtbank een brief, gedateerd
13 september 2023, van mr. S.T.J. Olierook, namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AM B.V. waarin de advocaat meedeelt dat Badhoevebuurt C.V. is opgeheven en dat AM B.V. (thans) de verhuurder is van de locatie aan de [straat] [nummers] te [plaats] en daarom volgens de advocaat belanghebbende is. De rechtbank ziet in die brief, die geen ander verzoek bevat dan de vraag om post voor de commanditaire vennootschap aan zijn kantoor te sturen, geen aanleiding het onderzoek te heropenen.
Inleiding
Totstandkoming van de besluiten
3 augustus 2020 vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar van de buurman te beslissen.
19 oktober 2022 verlengd tot 2 weken nadat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.
- de bezwaren van eiseres, onder verbetering van de motivering waar het betreft de berekening van de hoogte van de dwangsom, ongegrond te verklaren;
- de bezwaren van de buurman voor zover die moeten worden geacht te zijn gericht tegen het ingetrokken besluit van 13 oktober 2022, niet-ontvankelijk te verklaren;
- in heroverweging te bepalen dat de in het besluit van 19 oktober 2022 gegeven begunstigingstermijn te lang is geweest, maar dat de begunstigingstermijn zoals die gesteld is in dat besluit en nadien is verlengd tot 2 weken na de beslissing op bezwaar, in stand blijft.
27 maart 2023, de last onder dwangsom van 19 oktober 2022 en het besluit van 3 april 2023 geschorst voor zover verweerder daarmee de begunstigingstermijn heeft verlengd tot één week na de dag waarop de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, tot op het beroep is beslist.
Beoordeling rechtbank
9 december 2021, op het standpunt dat vergund is – conform de aanvraag van de vergunninghouder – dat in het horecabedrijf in totaal maximaal 30 personen mogen worden toegelaten. Dat uitgangspunt vermeldt verweerder ook in het besluit op bezwaar van 20 juni 2022.
24 juni 2019, een “Nadere toelichting bij aanvraag” van 24 juni 2019 en een bouw- of plantekening van 30 juli 2019. Blijkens het aanvraagformulier, de toelichting bij de aanvraag en de daarbij behorende plantekening wilde de vergunninghouder een kleinschalige horecafunctie van 144 m2 en een kantoorfunctie van 100 m2 realiseren. In het aanvraagformulier is in het deelformulier “Bouwen/Overig bouwwerk bouwen” onder vraag 8 “Gebruiksfuncties” voor de gebruiksfuncties in het bouwwerk als aantal personen bij “Bijeenkomst”: 30 vermeld en bij “Kantoor”: 10. Volgens de toelichting wenst vergunninghouder voorts een terras aan te leggen van ongeveer 90 m2 en speelzand van ongeveer 150 m2. In de toelichting is sprake van een “kleinschalige horeca-vestiging”. Een (gewenst) aantal bezoekers is daar niet vermeld. In de bouw-/plantekening is in de “Bijeenkomst ruimte”, op de begane grond vermeld: 30 personen. In de andere ruimtes op de begane grond (keuken, toiletten en dergelijke) is niet een aantal personen vermeld [5] . Uit bij de aanvraag voorts nog gevoegde situatietekeningen die ook bij de verleende omgevingsvergunning horen, blijkt niet waar het terras en het speelzand zouden worden gesitueerd, maar is wel met stippellijnen een gebied aan de zijde van de [straat] aangeduid en een gebied achter het bouwwerk. Het aantal personen dat is gewenst op het terras is daarbij niet vermeld, noch is in de motivering of het dictum van de vergunning expliciet vermeld of en hoeveel personen daar zijn toegestaan.
9 december 2021 onherroepelijk is en dat voor alle partijen bindend in rechte is vastgesteld dat het uitgangspunt is dat op grond van de omgevingsvergunning van 19 augustus 2019 maximaal 30 bezoekers in het horecagebouw mochten verblijven en daarnaast maximaal 30 bezoekers op het terras; dus maximaal 60 bezoekers tegelijkertijd. Die uitleg van de vergunning acht de rechtbank gelet op de onder 4.4 vermelde stukken nog steeds een juiste uitleg. De beperking tot 30 bezoekers, naast personeel, ziet blijkens de stukken op het bouwwerk, de horecabijeenkomstruimte op de begane grond. Daarnaast is het gebruik als terras vergund, waarbij geen beperking in aantal personen is genoemd, maar een beperking van dat getal ook tot 30, naast de personen binnen, is een redelijke uitleg van de vergunningsstukken. Voor zover verweerder in het besluit van 20 juni 2022 uitgaat van een horecabedrijf voor in totaal (binnen en buiten tezamen) maximaal 30 personen, is dat een onjuiste uitleg van de vergunning. Dat is thans echter geen reden dat besluit te vernietigen, omdat de vergunning zoals verleend en de door de rechtbank ook thans herhaald gegeven uitleg van de vergunning tot afwijking van het bestemmingsplan voor een ieder verbindend is. Oftewel uit de in bezwaar gehandhaafde vergunning volgt dat binnen in de horecagelegenheid op grond van die omgevingsvergunning maximaal 30 personen, naast het personeel, zijn toegestaan en dat op het terras eveneens (in voorkomend geval) gelijktijdig 30 personen naast het personeel mogen verblijven.
20 juni 2022 geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte de omgevingsvergunning heeft verleend. Eiseres heeft geen steekhoudende argumenten aangevoerd waarom de omgevingsvergunning, die verleend is conform de aanvraag en moet worden begrepen als hiervoor onder 4.7 is overwogen, in strijd met de Wabo zou zijn. Dat eiseres als exploitant bij het aangaan van de huurovereenkomst met de vergunninghouder, zo als zij thans stelt, niet wist dat de omgevingsvergunning een getalsmatige beperking bevat van het aantal personen dat gelijktijdig in de horecaruimte aanwezig mag zijn en dat eiseres een gebruiksmelding voor 90 personen heeft gedaan, is nog geen reden om te oordelen dat verweerder de omgevingsvergunning ten onrechte met een beperking tot 30 bezoekers binnen en 30 bezoekers buiten heeft verleend. De (latere) gebruiksmelding (voor 90 personen) heeft eiseres gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer en kan de eerder verleende omgevingsvergunning voor de activiteit ‘strijdig gebruik’ niet wijzigen. Die melding is immers niet een aanvraag tot wijziging van de eerder verleende vergunning. Ook de omstandigheid dat er sinds de opening van Q-Beach tientallen keren handhavers en andere voor verweerder werkzame medewerkers in de horecazaak zijn geweest en dat het tijdens die bezoeken evident was dat er meer dan 30 personen aanwezig waren, is geen reden voor de conclusie dat bij de verlening van de omgevingsvergunning een fout is gemaakt. Ook daarmee kan immers de eerder verleende omgevingsvergunning niet zijn gewijzigd.
20 juni 2022 ongegrond is. De rechtbank tekent daar wel nogmaals bij aan dat het primaire besluit van 19 augustus 2019 zo moet worden uitgelegd dat de verleende omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan toestaat, dat – naast het personeel van eiseres – maximaal 30 bezoekers binnen in het horecagebouw verblijven en daarnaast maximaal 30 bezoekers op het terras; dus maximaal 60 bezoekers tegelijkertijd. [7]
21 december 2021 door haar gedane gebruiksmelding voor 90 personen overeenkomstig het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook daarin heeft verweerder geen aanleiding gezien voor optreden. Aldus beschouwd mocht eiseres, zo stelt zij, er daarom rechtsgeldig op vertrouwen dat er niet handhavend opgetreden zou worden.
Conclusie en gevolgen
19 oktober 2022 buiten de schorsing zal laten.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 maart 2023 gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 maart 2023 en de besluiten van 23 januari 2023 en
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met betrekking tot de last onder dwangsom met inachtneming van deze uitspraak;
- schorst het primaire besluit van 19 oktober 2022, waarmee de last onder dwangsom is opgelegd, behoudens voor zover in dat besluit het besluit van 13 oktober 2022 is ingetrokken, tot opnieuw op het bezwaar tegen dat besluit is beslist;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden; en
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
18 oktober 2023.