Uitspraak
1.De procedure
2.Feiten
is € 4.950,00), uiterlijk op 1 juni 2021 in 1 termijn moet aflossen.
Hoewel u wist dat betrokkene onder bewind stond heeft u te goeder trouw haar een lening in aug 2020 verstrekt zodat betrokkenen haar schulden af kon betalen.
Op het moment dat mevrouw [betrokkene 1] aangeeft dat het kloppend is en wij een regeling kunnen treffen óf als dit wordt uitgesproken door de rechter zullen wij kijken wat we kunnen doen. Momenteel wordt er geen regeling getroffen.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
De kantonrechter stelt voorop dat het sluiten van een overeenkomst van geldlening niet valt onder de werking van de artikelen 1:438 en 1:439 BW, omdat het niet gaat om een beheers- of beschikkingshandeling van de rechthebbende (in dit geval [betrokkene 1] ) met betrekking tot de onder bewind staande goederen, maar juist om een andere rechtshandeling die tot schulden leidt. [1] Dit betekent - anders dan de bewindvoerder heeft betoogd - dat de door [betrokkene 1] tijdens het bewind gesloten geldleningsovereenkomst rechtsgeldig is.
enwij (de kantonrechter begrijpt de bewindvoerders en [eiser] ) een regeling kunnen treffen, de bewindvoerders dan ‘zullen kijken wat ze kunnen doen’. Ook hieruit volgt naar oordeel van de kantonrechter niet dat [eiser] een betalingsregeling voor het gehele bedrag is toegezegd.
Anders dan [eiser] verder stelt, is de kantonrechter ook van oordeel dat [eiser] de aangevoerde uitlatingen van [bewindvoerder 2] - gelet op de overige uitlatingen [bewindvoerder 2] - op zichzelf en/of in samenhang bezien redelijkerwijs niet zo kon opvatten als een aanbod tot een betalingsregeling voor de gehele openstaande schuld. De uitlatingen van [bewindvoerder 2] konden [eiser] dus niet het gerechtvaardigd vertrouwen geven dat de door [eiser] gewenste betalingsregeling tot stand is gekomen.