ECLI:NL:RBNHO:2023:10179

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
10441228 \ CV EXPL 23-2091
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening onder beschermingsbewind

In deze zaak vordert eiser, [eiser], terugbetaling van een geldlening van € 4.950,00 die hij heeft verstrekt aan [betrokkene 1], wiens vermogen onder beschermingsbewind staat. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] op het moment van het aangaan van de lening op de hoogte was of had moeten zijn van het beschermingsbewind. Dit staat in de weg aan de terugbetaling van de lening. De kantonrechter oordeelt dat er geen betalingsregeling is overeengekomen, ondanks de toezegging van bewindvoerder [bewindvoerder 2]. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen.

De procedure begon met een tussenvonnis op 21 juni 2023, gevolgd door verschillende schriftelijke stukken en een mondelinge behandeling op 21 september 2023. De kantonrechter heeft ambtshalve de relatieve bevoegdheid getoetst en vastgesteld dat de kantonrechter van locatie Haarlem bevoegd is. De kantonrechter heeft ook de geldleningsovereenkomst beoordeeld en geconcludeerd dat deze rechtsgeldig is, maar dat de vordering tot betaling niet kan worden toegewezen vanwege het beschermingsbewind.

De kantonrechter heeft verder overwogen dat de gestelde betalingsregeling niet is komen vast te staan en dat de bewindvoerder voor een dergelijke regeling toestemming van de kantonrechter nodig heeft. Aangezien [eiser] de vorderingen heeft verloren, is hij veroordeeld in de proceskosten van de bewindvoerder.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10441228 \ CV EXPL 23-2091
Vonnis van 11 oktober 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. Booij,
tegen
[bewindvoerder 1] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [betrokkene 1],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ‘ [bewindvoerder 1] ’ of ‘de bewindvoerder’,
procederend in persoon.
De zaak in het kort
[betrokkene 1] heeft van [eiser] geld geleend terwijl haar vermogen onder beschermingsbewind staat. Het gaat in deze zaak om de vraag of [eiser] het openstaande bedrag kan terugvorderen van de bewindvoerder van [betrokkene 1] , dan wel of sprake is van een door een eerdere bewindvoerder toegezegde betalingsregeling die zou moeten worden uitgevoerd.
Op basis van de feiten en omstandigheden van deze zaak, waaronder de publicatie van het bewind in het gratis te raadplegen register, komt de kantonrechter tot de conclusie dat [eiser] op het moment van het sluiten van de geldleningsovereenkomst wist dan wel behoorde te weten van het bewind. Dat staat in de weg aan de gevorderde terugbetaling van de lening. De kantonrechter oordeelt daarnaast dat niet is komen vast te staan dat een betalingsregeling is overeengekomen voor het openstaande bedrag. Alle vorderingen worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juni 2023
- de aanvulling op de conclusie van antwoord met producties van 30 augustus 2023
- de akte eiswijziging van 11 september 2023 van de zijde van [eiser]
- de e-mail van 11 september 2023 van de rechtbank aan partijen
- de reactie per e-mail van 13 september 2023 van de zijde van [eiser]
- de reactie per e-mail van 14 september 2023 van de bewindvoerder
- de brief van 11 september 2023 met producties 15 en 16 van de zijde van [eiser]
- de e-mail van 12 september 2023 met producties 17 en 18 van de zijde van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 21 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Sinds 28 mei 2014 zijn alle (toekomstige) goederen van [betrokkene 1] (hierna ‘ [betrokkene 1] ’) onder beschermingsbewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Op 19 november 2020 zijn [bewindvoerder 2] (hierna ‘ [bewindvoerder 2] ’) en [bewindvoerder 1] beiden benoemd tot bewindvoerder over het vermogen van [betrokkene 1] . Vanaf 9 maart 2023 is [bewindvoerder 1] enig bewindvoerder.
2.2.
Het bewind van [betrokkene 1] is ingeschreven in het Centraal curatele- en bewindregister.
2.3.
Op 6 augustus 2020 hebben [eiser] en [betrokkene 1] een geldleningsovereenkomst gesloten, op basis waarvan [eiser] een bedrag van € 3.600 heeft geleend aan [betrokkene 1] . In de overeenkomst staat dat de rente 37,5% van het geleende bedrag bedraagt en dat [betrokkene 1] de totale schuld, dat wil zeggen hoofdsom plus rente (
is € 4.950,00), uiterlijk op 1 juni 2021 in 1 termijn moet aflossen.
2.4.
[betrokkene 1] heeft niets afgelost.
2.5.
Op 23 februari 2022 heeft [eiser] telefonisch contact opgenomen met [bewindvoerder 2] . [eiser] heeft van dit gesprek een geluidsopname gemaakt. Blijkens deze geluidsopname heeft [bewindvoerder 2] [eiser] gevraagd of hij bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst wist dat [betrokkene 1] onder bewind stond. [eiser] heeft daarop geantwoord dat [betrokkene 1] hem wel het een en ander heeft verteld, maar ze het erover had dat er een zaak bezig was en dat zij in verband daarmee via ene [bewindvoerder 1] een behoorlijk bedrag zou terugkrijgen.
[bewindvoerder 2] heeft [eiser] daarop onder meer gezegd dat hij het dossier waarneemt, dat hij met zijn collega zal overleggen, maar op voorhand gaat beginnen met een betalingsregeling van € 50,00 in de maand. [bewindvoerder 2] herhaalt dan dat hij met zijn collega gaat overleggen hoe ze hiermee moeten omgaan en zegt dat hij zijn best voor [eiser] gaat doen. [bewindvoerder 2] zegt daarbij tegen [eiser] dat hij zich wel moet realiseren dat hij wist dat [betrokkene 1] onder beschermingsbewind stond en dat, juridisch gezien, [eiser] niets heeft om op te staan.
2.6.
In vervolg op het telefoongesprek heeft [bewindvoerder 2] bij e-mail van diezelfde dag onder meer het volgende aan [eiser] geschreven:

Hoewel u wist dat betrokkene onder bewind stond heeft u te goeder trouw haar een lening in aug 2020 verstrekt zodat betrokkenen haar schulden af kon betalen.
[…]
Betrokkene staat onder beschermingsbewind en mag geen enkele beslissing nemen over haar financiën.
Ik heb u aangegeven mijn best te doen om u tegemoet te komen. Te starten met 50 euro per maand. Ik ga dit bespreken met de dossierhouder/ bewindvoerder [bewindvoerder 1].
Kunt u mij uw rekeningnummer toesturen?”
2.7.
[betrokkene 1] heeft [bewindvoerder 2] en [bewindvoerder 1] hierna laten weten te betwisten dat zij [eiser] geld verschuldigd is en dat zij zich tot een advocaat heeft gewend.
2.8.
Bij e-mail van 28 april 2022 heeft [bewindvoerder 2] onder meer het volgende aan [eiser] bericht:

Op het moment dat mevrouw [betrokkene 1] aangeeft dat het kloppend is en wij een regeling kunnen treffen óf als dit wordt uitgesproken door de rechter zullen wij kijken wat we kunnen doen. Momenteel wordt er geen regeling getroffen.”
2.9.
De bewindvoerders hebben [eiser] geen bedrag betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na vermindering van eis op zitting – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair [bewindvoerder 1] te veroordelen:
I. tot betaling van € 4.950,00,
II. tot betaling van € 620,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
III. tot betaling van de wettelijke rente over de vorderingen onder I en II vanaf het moment van dagvaarden,
IV. in de proceskosten inclusief nakosten,
Subsidiair:
I. bekrachtiging van de betalingsregeling zoals aangeboden op 23 februari 2022 door [bewindvoerder 2] van € 50,00 per maand, tot het bedrag van € 4.950,00 is betaald,
II. [bewindvoerder 1] te veroordelen tot betaling van € 620,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
III. [bewindvoerder 1] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de vorderingen onder I en II vanaf het moment van dagvaarden,
IV. [bewindvoerder 1] te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn primaire vorderingen de tussen hem en [betrokkene 1] gesloten geldleningsovereenkomst ten grondslag. Hij vordert nakoming daarvan en stelt op het moment van het sluiten van de overeenkomst niet ervan op de hoogte te zijn geweest dat [betrokkene 1] onder beschermingsbewind stond. Voor het geval dat nakoming van de geldleningsovereenkomst wordt afgewezen, vordert [eiser] subsidiair uitvoering van de door de bewindvoerder [bewindvoerder 2] toegezegde betalingsregeling. [eiser] verwijst daarbij naar het telefoongesprek tussen hem en [bewindvoerder 2] op 23 februari 2023, het
e-mailbericht van diezelfde datum [bewindvoerder 2] aan hem en naar de e-mail van 28 april 2022. Hieruit volgt dat [bewindvoerder 2] een betalingsregeling heeft toegezegd. De betalingsregeling dient dan ook te worden uitgevoerd.
3.3.
De bewindvoerder voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Relatieve bevoegdheid van de kantonrechter
4.1.
De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of zij relatief bevoegd is de zaak te behandelen. [eiser] heeft de bewindvoerder gedagvaard ter terechtzitting van de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Haarlem. Gelet op artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de kantonrechter van locatie [plaats 2] , de woonplaats van de bewindvoerder, relatief bevoegd. Omdat beide partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling alsnog zijn overeengekomen de kantonrechter van de locatie Haarlem aan te wijzen als bevoegde rechter, kan deze kantonrechter op grond van artikel 108 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kennis nemen van de vorderingen.
Kan [eiser] nakoming van de geldleningsovereenkomst vorderen?
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [betrokkene 1] [eiser] een schriftelijke overeenkomst van geldlening hebben gesloten. Wel is in geschil of [eiser] betaling van het openstaande bedrag kan vorderen, omdat [betrokkene 1] (toen en nu) onder beschermingsbewind staat.
4.3.
In artikel 1:438 BW staat dat het beheer over de onder bewind staande goederen aan de bewindvoerder toekomt en dat de rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of met machtiging van de kantonrechter over de onder bewind staande goederen kan beschikken. Volgens artikel 1:439 BW is een beschikkingshandeling bij het ontbreken van die medewerking of machtiging ongeldig jegens een partij die het bewind kende of behoorde te kennen.
De kantonrechter stelt voorop dat het sluiten van een overeenkomst van geldlening niet valt onder de werking van de artikelen 1:438 en 1:439 BW, omdat het niet gaat om een beheers- of beschikkingshandeling van de rechthebbende (in dit geval [betrokkene 1] ) met betrekking tot de onder bewind staande goederen, maar juist om een andere rechtshandeling die tot schulden leidt. [1] Dit betekent - anders dan de bewindvoerder heeft betoogd - dat de door [betrokkene 1] tijdens het bewind gesloten geldleningsovereenkomst rechtsgeldig is.
4.4.
Op deze overeenkomst is wel artikel 1:440 lid 1 BW van toepassing. Dit artikel regelt dat schulden ontstaan uit een handeling met een onder bewind gestelde – waaraan de bewindvoerder geen medewerking heeft verleend of waarvoor geen machtiging van de kantonrechter is – niet verhaald kunnen worden op de onder bewind staande goederen, als de schuldeiser het bewind kende of behoorde te kennen.
4.5.
Vast staat dat deze overeenkomst niet met medewerking van de bewindvoerder of met machtiging van de kantonrechter is gesloten. Voor zover [eiser] heeft betoogd dat [bewindvoerder 2] (alsnog) medewerking aan de overeenkomst en/of aan de nakoming van de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting heeft verleend met de (gestelde) toegezegde betalingsregeling, volgt de kantonrechter dat niet. Als al sprake zou zijn van een toezegging - wat de kantonrechter hierna onder 4.9. zal beoordelen - geldt op grond van artikel 1:441 lid 2 BW en wat in de van toepassing zijnde Aanbevelingen meerderjarigenbeleid is neergelegd, dat een bewindvoerder voor een dergelijke uitgave een machtiging van de kantonrechter nodig heeft.
Dit betekent dat [eiser] op grond van artikel 1:440 lid 1 BW geen betaling van de openstaande schuld kan vorderen, als hij het bewind van [betrokkene 1] kende of behoorde te kennen.
4.6.
Of [eiser] het bewind op het moment van het afsluiten van de geldleningsovereenkomst kende of behoorde te kennen, hangt af van de omstandigheden van het geval en van het al dan niet gepubliceerd zijn van het bewind. Vaststaat dat het bewind van [betrokkene 1] is gepubliceerd in het voor iedereen gratis te raadplegen Centraal curatele- en bewindregister. Bekendheid met het bewind mag dan worden verondersteld. Daarnaast heeft [eiser] [bewindvoerder 2] gezegd dat [betrokkene 1] hem eerder het een en ander over het bewind had verteld, is in de dagvaarding opgenomen dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de geldleningsovereenkomst ervan uitging ”dat het bewind was beëindigd, althans op korte termijn zou eindigen” en heeft [betrokkene 1] ter zitting verklaard dat zij [eiser] heeft verteld over het bewind. Gelet die omstandigheden heeft [eiser] met de enkele mededeling ter zitting dat hij het bewind van [betrokkene 1] niet kende, niet aannemelijk gemaakt dat hij het bewind niet kende of behoorde te kennen. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [eiser] het bewind van [betrokkene 1] kende of behoorde te kennen.
4.7.
Dit betekent dat artikel 1:440 lid 1 BW in de weg staat aan toewijzing van de vordering tot betaling van de geldvordering van € 4.950,00. De schuld kan immers niet verhaald worden op het vermogen van [betrokkene 1] . De vordering primair onder I zal dan ook worden afgewezen. De overige primair ingestelde vorderingen kunnen niet worden toegewezen, omdat zij afhankelijk zijn van de onder I. gevorderde betaling die wordt afgewezen.
Is een betalingsregeling overeengekomen?
4.8.
Subsidiair vordert [eiser] bekrachtiging van de betalingsregeling voor aflossing van het bedrag van € 4.950,00, zoals aangeboden door [bewindvoerder 2] op 23 februari 2022. De bewindvoerder betwist dat er een betalingsregeling tot stand is gekomen.
4.9.
De kantonrechter overweegt dat sommige van de uitlatingen van [bewindvoerder 2] in het telefoongesprek en de e-mail van 23 februari 2022, waarop [eiser] zich beroept, wat ongelukkig zijn geformuleerd, maar dat daar niet een onvoorwaardelijke toezegging tot een betalingsregeling voor aflossing van het hele openstaande bedrag uit volgt. Weliswaar heeft [bewindvoerder 2] gezegd dat ‘hij zal starten met € 50,00 in de maand’, maar tegelijkertijd heeft hij [eiser] in dat gesprek - zoals ter zitting besproken - meermaals aangegeven dat hij overleg zal (moeten) plegen met de eigenlijke dossierhouder en mede-bewindvoerder [bewindvoerder 1] ‘hoe hiermee om te gaan’. Een betalingsregeling voor aflossing van het hele bedrag stond dus nog niet vast. De e-mail van 28 april 2022 van [bewindvoerder 2] maakt dit niet anders. Daarin staat dat wanneer [betrokkene 1] te kennen geeft dat ‘het’ (de kantonrechter begrijpt de betalingsverplichting onder de geldleningsovereenkomst) klopt
enwij (de kantonrechter begrijpt de bewindvoerders en [eiser] ) een regeling kunnen treffen, de bewindvoerders dan ‘zullen kijken wat ze kunnen doen’. Ook hieruit volgt naar oordeel van de kantonrechter niet dat [eiser] een betalingsregeling voor het gehele bedrag is toegezegd.
Anders dan [eiser] verder stelt, is de kantonrechter ook van oordeel dat [eiser] de aangevoerde uitlatingen van [bewindvoerder 2] - gelet op de overige uitlatingen [bewindvoerder 2] - op zichzelf en/of in samenhang bezien redelijkerwijs niet zo kon opvatten als een aanbod tot een betalingsregeling voor de gehele openstaande schuld. De uitlatingen van [bewindvoerder 2] konden [eiser] dus niet het gerechtvaardigd vertrouwen geven dat de door [eiser] gewenste betalingsregeling tot stand is gekomen.
Gezien het voorgaande is de gestelde betalingsregeling niet komen vast te staan. Al daarom kan de vordering subsidiair onder I niet worden toegewezen.
4.10.
Los van het voorgaande geldt nog - zoals onder 4.5. al is overwogen - dat de bewindvoerder voor een betalingsregeling in dit geval op grond van artikel 1:441 lid 2 BW voorafgaande toestemming van de onder bewind gestelde of vervangende machtiging van de kantonrechter nodig had. Niet ter discussie staat dat [betrokkene 1] op 23 februari 2022 nog niet was geraadpleegd door [bewindvoerder 2] , laat staan haar toestemming had gegeven, en de betalingsregeling ook nadien niet heeft bekrachtigd. De erkenning van de geldleningsovereenkomst kan niet als die toestemming gelden. Er is ook geen sprake geweest van een verzoek tot vervangende machtiging van de kantonrechter. Als de (voormalige) bewindvoerder een betalingsregeling zou hebben afgesloten, zou het voorgaande dus ook in de weg staan aan de gevorderde (zo begrijpt de kantonrechter) uitvoering ervan.
4.11.
Bovenal zou er bij de gevorderde uitvoering van de gestelde betalingsregeling een situatie ontstaan waarbij - vanwege het ‘te kwader trouw’ zijn van [eiser] - in strijd met artikel 1:440 BW de schuld toch wordt verhaald op het vermogen van [betrokkene 1] , dat juist onder beschermingsbewind staat. Naar oordeel van de kantonrechter biedt de wettelijke regeling daartoe geen ruimte.
4.12.
Omdat de vordering onder I. subsidiair wordt afgewezen, worden ook de - daarvan afhankelijke - overige subsidiaire vorderingen afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de bewindvoerder op de zitting is verschenen, wordt haar ambtshalve een forfaitair bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten toegekend.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de bewindvoerder tot dit vonnis vastgesteld op € 50,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.
1680

Voetnoten

1.MvT, Kamerstukken II 15350, p. 22 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11417