3.3.2Bewijsmotivering
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank, voor zover hier relevant, het volgende vast.
De verdachte ontving samen met haar echtgenoot [naam echtgenoot] in de periode van 27 maart 2013 tot en met 12 juli 2021 een bijstandsuitkering van de gemeente Zandvoort, naar de norm van gehuwden.
De verdachte en de medeverdachte [naam echtgenoot] hebben ten tijde van hun aanvraag bij de gemeente op 30 maart 2013 aangegeven dat [naam echtgenoot] sinds 2013 geheel niet in staat is om te werken door verschillende psychische klachten en een burn-out. Ook in de jaren daarna is [naam echtgenoot] naar zijn opgave meerdere malen ernstig ziek geweest, op grond waarvan [naam echtgenoot] door de gemeente is ontheven van zijn arbeidsverplichting. Bij de uitkeringsaanvraag is aangegeven dat [naam echtgenoot] soms een lezing geeft. In het uitkeringsdossier is hierover genoteerd dat [naam echtgenoot] voor een lezing een redelijke vergoeding moet vragen en deze dan moet aangeven bij de gemeente. De verdachte heeft door de psychische klachten van [naam echtgenoot] de volledige zorg voor hun twee kinderen en levert sinds 2015 mantelzorg aan [naam echtgenoot] . Op grond hiervan is zij net als [naam echtgenoot] door de gemeente ontheven van haar arbeidsverplichting.
De verdachte heeft aan de gemeente doorgegeven dat zij vrijwilligerswerk verricht voor [naam zorginstelling] voor 2,5 uur per week als creatief begeleider.
In 2016 heeft [naam echtgenoot] van de gemeente desgevraagd toestemming gekregen om (op therapeutische basis) af en toe een lezing te geven, zonder dat hij daarvoor – naar eigen zeggen – een reis- en/of onkostenvergoeding ontving. Aan [naam echtgenoot] is op 25 augustus 2016 schriftelijk te kennen gegeven dat deze toestemming wordt heroverwogen wanneer de lezingen een structureel karakter krijgen.
Naar aanleiding van een fraudemelding in maart 2019 dat de verdachte en medeverdachte [naam echtgenoot] onroerend goed zouden bezitten in het buitenland en vanuit het buitenland cursussen zouden geven is eind 2019 een rechtmatigheidsonderzoek ingesteld dat in 2020 is overgegaan in een opsporingsonderzoek. Samengevat en voor zover hier van belang is uit die onderzoeken het volgende naar voren gekomen.
Ten eerste volgt uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) dat [naam echtgenoot] op 4 december 2012 de [naam stichting] (ook wel genoemd [Engelstalige naam stichting] , hierna [naam stichting] ) heeft opgericht en (aanvankelijk samen met een ander) het bestuur vormt. [naam echtgenoot] is voorzitter van [naam stichting] . [naam echtgenoot] is alleen/zelfstandig bevoegd sinds in ieder geval 13 oktober 2016. De taak van het bestuur is blijkens de akte van oprichting het voorbereiden van de vergaderingen van het bestuur; het voorbereiden, bekendmaken en uitvoeren van besluiten van het bestuur; het beheren van de financiële middelen van de stichting en het uitoefenen van de dagelijkse leiding van de stichting. De voorzitter heeft daarbij tot extra taak om de stichting doelstellingen en continuïteit te waarborgen totdat deze zijn vervuld.
Ten tweede is uit internetonderzoek gebleken dat [naam echtgenoot] in elk geval in de periode van maart 2013 tot en met mei 2019 21 lezingen heeft gegeven en daarnaast vermoedelijk nog eens 28 lezingen heeft gegeven in de periode van mei 2015 tot en met mei 2018. Ook is gebleken dat [naam echtgenoot] 20 interviews heeft gegeven in de periode 2013 tot en met oktober 2019. Uit een door de verdediging zelf verstrekt urenoverzicht volgt verder dat [naam echtgenoot] in de jaren 2013 tot en met 2021 op regelmatige basis werkzaamheden verrichtte voor [naam stichting] . De op dit overzicht vermelde werkzaamheden variëren in duur van tien minuten (het doen van betalingen) tot ruim vier uren (het draaien van spreekuur ten behoeve van [naam stichting] en houden van vergaderingen).
Ten derde is er onderzoek ingesteld naar de zakelijke bankrekening van [naam stichting] . Hieruit is naar voor gekomen dat deze bankrekening één bankpas heeft en dat deze bankpas op naam van [naam echtgenoot] staat.
Vaststaat dat [naam echtgenoot] exclusief de beschikking had over de bankpas op zijn naam van de bankrekening van [naam stichting] en dat hij hiermee betalingen kon doen en ook deed.
Uit analyse van de bankrekeningafschriften van [naam stichting] volgt dat er in de periode van
28 januari 2013 tot en met 29 december 2020 in totaal 593 pinbetalingen met die bankpas zijn gedaan. Het ging om uitgaven onder meer aan horeca, kosten ten behoeve van voertuigen en in winkels. Van die pinbetalingen vonden er 253 plaats in de directe omgeving van Zandvoort, zijnde de woonplaats van de verdachte en [naam echtgenoot] . De pinbetalingen die zijn gedaan in winkels in de directe omgeving van Zandvoort betroffen onder meer de winkels Halfords, Bruna, Dolcis, Gamma, Primera, V&D, Vomar, Lidl, Ikea, Media Markt en Albert Heijn. Met de betaalpas van de bankrekening van [naam stichting] zijn bovendien betalingen verricht op de datum van en in de nabijheid van in elk geval 13 lezingen die door [naam echtgenoot] zijn gegeven. Dit geldt ook voor in elk geval 15 van de lezingen die vermoedelijk door [naam echtgenoot] zijn gegeven.
Analyse van de bankrekeningafschriften van [naam stichting] heeft ook uitgewezen dat [naam stichting] de aankoop heeft betaald van een personenauto met kenteken [kenteken 1] (2 oktober 2014) en – als vervanging van die auto – de aankoop van een personenauto met kenteken [kenteken 2] (5 mei 2017). Het onderhoud en overige kosten van deze personenauto’s, zoals wegenbelasting, verzekering en brandstof worden betaald vanaf de bankrekening van [naam stichting] . Uit bestuursrechtelijke waarnemingen is gebleken dat de auto met kenteken [kenteken 2] in de periode januari-februari 2020 in de nabijheid van de woning van de verdachte en [naam echtgenoot] stond geparkeerd. Ook is gezien dat op het moment dat de verdachte de auto in gebruik had, op de achterbank van de auto een kinderstoel met rugleuning stond.
Ter zitting heeft de verdachte erkend dat zij gebruik kon maken van auto met kenteken
[kenteken 2] op naam van [naam stichting] , welke auto ook voor privédoeleinden werd gebruikt.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Tot 1 januari 2015 gold op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) eenzelfde bepaling.
Op geld waardeerbare werkzaamheden
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hierover samengevat is weergegeven onder ‘vaststellingen’, staat vast dat de medeverdachte [naam echtgenoot] (op geld waardeerbare) werkzaamheden heeft verricht voor [naam stichting] . De rechtbank merkt daarover nog op dat, anders dan de raadsvrouw lijkt te willen betogen, deze werkzaamheden niet enkel uit het geven van lezingen bestonden maar dat daartoe ook vele andere taken behoorden, waaronder het bijwonen van vergaderingen, het fungeren als vraagbaak, het geven van advies en overige aan de voorzitter van [naam stichting] toebedeelde taken.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvBis het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Voor de verlening van bijstand is niet alleen het inkomen waarover een betrokkene daadwerkelijk beschikt van belang, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. De vraag of de verdachte daadwerkelijk geld ontving voor deze activiteiten is niet relevant, omdat het activiteiten betreft waarvoor normaal gesproken inkomsten worden ontvangen of kunnen worden bedongen. De rechtbank stelt bovendien vast op grond van door de verdediging opgestuurde stukken dat [naam echtgenoot] – nadat de bijstandsuitkering is stopgezet – van [naam stichting] geld ontvangt voor zijn werkzaamheden, terwijl de werkzaamheden die hij nu uitvoert niet zijn veranderd ten opzichte van daarvoor.
Plicht tot het melden van de werkzaamheden
De werkzaamheden van de medeverdachte [naam echtgenoot] waren daarmee aldus onmiskenbaar van belang voor zijn recht op of de hoogte van zijn bijstandsuitkering, alsmede ook van invloed op (de mogelijkheden tot) zijn arbeidsinschakeling. Dit geldt te meer nu de gemeente in de veronderstelling verkeerde dat de verdachte vanwege medische redenen niet in staat was om enige werkzaamheden te verrichten en dat de verdachte niet kon werken, omdat zij de volledige zorg over de kinderen had en mantelzorger was voor de verdachte. De verdachte en [naam echtgenoot] hadden van [naam echtgenoot] (op geld waardeerbare) werkzaamheden voor [naam stichting] dan ook melding moeten maken.
Nalaten van het melden door de verdachte en [naam echtgenoot]
Op de formulieren ten behoeve van de aanvraag van een bijstandsuitkering in 2013 heeft [naam echtgenoot] aangekruist dat hij niet staat ingeschreven bij de KvK. Ook van de overige hierboven genoemde feiten en omstandigheden, zoals het gebruik van de auto’s, ook voor privédoeleinden, en het gebruik van de bankpas van [naam stichting] , is door de verdachte en [naam echtgenoot] bij de gemeente nimmer melding gemaakt.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat het nalaten van het doen van de melding door de verdachte en [naam echtgenoot] een opzettelijk karakter heeft.
De raadsrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de inlichtingenplicht opzettelijk heeft geschonden. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De verdachte heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat zij de gemeente niet bewust heeft willen misleiden. De verdachte heeft verklaard dat [naam echtgenoot] de formulieren heeft ingevuld en dat zij ze vervolgens heeft nagelezen op juistheid en mede heeft ondertekend. Ze heeft er daarbij niet aan gedacht de omstandigheden die haar worden verweten te melden.
De rechtbank stelt voorop dat het een verplichting van de verdachte is uit eigen beweging alle omstandigheden bij de gemeente te melden die van belang kunnen zijn voor het recht op of de hoogte van haar bijstandsuitkering, als ook de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het is in dat kader niet aan de verdachte zelf om te beoordelen of deze omstandigheden invloed hebben op haar recht op een (gezins)uitkering.
Ter zitting heeft de verdachte erkend dat zij op de hoogte was van haar inlichtingenverplichting in het kader van de bijstand. Ter zitting heeft zij ook erkend dat zij haar eigen vrijwilligerswerkzaamheden wel aan de gemeente heeft gemeld, omdat zij wist dat dit onder de inlichtingenverplichting viel.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een bijstandsaanvraag heeft ondertekend waarin staat aangekruist dat haar partner niet staat ingeschreven bij de KvK, terwijl zij wist dat dit toen wel het geval was. Dit is dus in strijd met de waarheid ingevuld en de rechtbank gaat ervan uit dat dit met opzet is gedaan. De enkele verklaring van de verdachte, dat zij hier niet goed heeft opgelet, volstaat niet nu uit het vorenstaande onder vaststellingen volgt, dat de medeverdachte [naam echtgenoot] en de verdachte zelf jarenlang geen enkele informatie over de Stichting [naam stichting] aan de gemeente hebben verstrekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam echtgenoot] en de verdachte welbewust geen openheid hebben gegeven ten aanzien van de Stichting en [naam echtgenoot] voorzitterschap.
De verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat zij wist van de werkzaamheden die [naam echtgenoot] verrichtte, dat zij wist dat [naam echtgenoot] een bankpas had van de bankrekening van [naam stichting] , waarmee zij ook zelf een keer benzine heeft betaald. Ook heeft zij ter zitting verklaard dat zij de auto van de Stichting zelf heeft gebruikt om de kinderen naar school of zwemles te brengen, voor familiebezoek of om naar de kerk te gaan. Nu ook vaststaat dat de verdachte door de gemeente duidelijk op de hoogte is gebracht van de inlichtingenverplichting, dat zij die kende en ook wist dat zij haar eigen vrijwilligerswerkzaamheden moest melden, valt niet in te zien waarom de verdachte niet zou weten dat zij en haar echtgenoot ook zijn werkzaamheden zouden moeten melden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte dit met opzet niet heeft gemeld. Hetzelfde geldt voor het kunnen gebruikmaken van geld, bankpassen en auto’s van [naam stichting] .
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de door de verdachte gepleegde gedragingen, sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [naam echtgenoot] die gericht was op het voltooien van het delict.
Conclusie
Het vorenstaande betekent dat nu de verdachte ten onrechte geen melding heeft gemaakt van de werkzaamheden van de medeverdachte [naam echtgenoot] , de (onkosten)vergoedingen die [naam echtgenoot] ontving, (het gebruik van) de bankrekening van [naam stichting] en het ook voor privédoeleinden kunnen beschikken over de auto’s, zij haar inlichtingenplicht op grond van de PW dan wel de WWB heeft geschonden. De verdachte heeft dit, samen met [naam echtgenoot] , met opzet gedaan. Het ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.