ECLI:NL:RBNHO:2023:10026

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
15.005966.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bijstandsfraude met schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van bijstandsfraude. De verdachte en haar medeverdachte, haar echtgenoot, hebben van 27 maart 2013 tot en met 15 juni 2021 in de gemeente Zandvoort een bijstandsuitkering ontvangen, terwijl zij opzettelijk hebben nagelaten om belangrijke informatie over hun financiële situatie te verstrekken aan de gemeente. Dit omvatte het niet melden van werkzaamheden die de medeverdachte verrichtte voor een stichting, alsook het gebruik van een bankrekening en voertuigen van die stichting voor privédoeleinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte wisten dat deze informatie van belang was voor hun recht op bijstand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk haar inlichtingenplicht heeft geschonden, wat resulteerde in een aanzienlijke benadeling van de sociale voorzieningen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat het handelen van de verdachte het vertrouwen in het sociale zekerheidsstelsel ernstig heeft geschaad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/005966-21 (P)
Uitspraakdatum: 28 september 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 september 2023 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. van der Vlis, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2013 tot en met 15 juni 2021 in de gemeente Zandvoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam echtgenoot] , althans alleen, in strijd met een haar/hem bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting(en), te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft/hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en/of haar mededader (zijn) of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten (een) uitkering(en) krachtens de Wet werk en bijstand (norm gehuwden) en de Participatiewet (norm gehuwden), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan de (afdeling Maatschappelijke Zaken en Dienstverlening/Hoofdafdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid/Sociale Dienst van de) gemeente Zandvoort niet (tijdig en/of volledig) te melden dat
  • mededader [naam echtgenoot] , voorzitter/bestuurder was van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en/of
  • mededader [naam echtgenoot] , (als voorzitter/bestuurder) werkzaamheden verrichtte voor/vanuit [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en/of (daarvoor) (kosten)vergoeding(en) genoot/tegoed had en/of
  • zij, verdachte, en/of haar mededader [naam echtgenoot] gebruik maakte(n) van vermogen van de [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en/of gebruik maakte(n) van een bankrekening (met bijbehorende bankpas) ten name van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) voor betalingen en/of gebruik maakte(n) van (een) auto('s) van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ).

2.Voorvragen

De raadsvrouw van de verdachte heeft voor aanvang van de zitting gevraagd om de zaak van verdachte met gesloten deuren te behandelen, waartegen de officier van justitie zich verzette; de rechtbank heeft het verzoek gemotiveerd afgewezen. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De daartoe gevoerde verweren worden voor zover van belang hierna besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank, voor zover hier relevant, het volgende vast.
De verdachte ontving samen met haar echtgenoot [naam echtgenoot] in de periode van 27 maart 2013 tot en met 12 juli 2021 een bijstandsuitkering van de gemeente Zandvoort, naar de norm van gehuwden.
De verdachte en de medeverdachte [naam echtgenoot] hebben ten tijde van hun aanvraag bij de gemeente op 30 maart 2013 aangegeven dat [naam echtgenoot] sinds 2013 geheel niet in staat is om te werken door verschillende psychische klachten en een burn-out. Ook in de jaren daarna is [naam echtgenoot] naar zijn opgave meerdere malen ernstig ziek geweest, op grond waarvan [naam echtgenoot] door de gemeente is ontheven van zijn arbeidsverplichting. Bij de uitkeringsaanvraag is aangegeven dat [naam echtgenoot] soms een lezing geeft. In het uitkeringsdossier is hierover genoteerd dat [naam echtgenoot] voor een lezing een redelijke vergoeding moet vragen en deze dan moet aangeven bij de gemeente. De verdachte heeft door de psychische klachten van [naam echtgenoot] de volledige zorg voor hun twee kinderen en levert sinds 2015 mantelzorg aan [naam echtgenoot] . Op grond hiervan is zij net als [naam echtgenoot] door de gemeente ontheven van haar arbeidsverplichting.
De verdachte heeft aan de gemeente doorgegeven dat zij vrijwilligerswerk verricht voor [naam zorginstelling] voor 2,5 uur per week als creatief begeleider.
In 2016 heeft [naam echtgenoot] van de gemeente desgevraagd toestemming gekregen om (op therapeutische basis) af en toe een lezing te geven, zonder dat hij daarvoor – naar eigen zeggen – een reis- en/of onkostenvergoeding ontving. Aan [naam echtgenoot] is op 25 augustus 2016 schriftelijk te kennen gegeven dat deze toestemming wordt heroverwogen wanneer de lezingen een structureel karakter krijgen.
Naar aanleiding van een fraudemelding in maart 2019 dat de verdachte en medeverdachte [naam echtgenoot] onroerend goed zouden bezitten in het buitenland en vanuit het buitenland cursussen zouden geven is eind 2019 een rechtmatigheidsonderzoek ingesteld dat in 2020 is overgegaan in een opsporingsonderzoek. Samengevat en voor zover hier van belang is uit die onderzoeken het volgende naar voren gekomen.
Ten eerste volgt uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) dat [naam echtgenoot] op 4 december 2012 de [naam stichting] (ook wel genoemd [Engelstalige naam stichting] , hierna [naam stichting] ) heeft opgericht en (aanvankelijk samen met een ander) het bestuur vormt. [naam echtgenoot] is voorzitter van [naam stichting] . [naam echtgenoot] is alleen/zelfstandig bevoegd sinds in ieder geval 13 oktober 2016. De taak van het bestuur is blijkens de akte van oprichting het voorbereiden van de vergaderingen van het bestuur; het voorbereiden, bekendmaken en uitvoeren van besluiten van het bestuur; het beheren van de financiële middelen van de stichting en het uitoefenen van de dagelijkse leiding van de stichting. De voorzitter heeft daarbij tot extra taak om de stichting doelstellingen en continuïteit te waarborgen totdat deze zijn vervuld.
Ten tweede is uit internetonderzoek gebleken dat [naam echtgenoot] in elk geval in de periode van maart 2013 tot en met mei 2019 21 lezingen heeft gegeven en daarnaast vermoedelijk nog eens 28 lezingen heeft gegeven in de periode van mei 2015 tot en met mei 2018. Ook is gebleken dat [naam echtgenoot] 20 interviews heeft gegeven in de periode 2013 tot en met oktober 2019. Uit een door de verdediging zelf verstrekt urenoverzicht volgt verder dat [naam echtgenoot] in de jaren 2013 tot en met 2021 op regelmatige basis werkzaamheden verrichtte voor [naam stichting] . De op dit overzicht vermelde werkzaamheden variëren in duur van tien minuten (het doen van betalingen) tot ruim vier uren (het draaien van spreekuur ten behoeve van [naam stichting] en houden van vergaderingen).
Ten derde is er onderzoek ingesteld naar de zakelijke bankrekening van [naam stichting] . Hieruit is naar voor gekomen dat deze bankrekening één bankpas heeft en dat deze bankpas op naam van [naam echtgenoot] staat.
Vaststaat dat [naam echtgenoot] exclusief de beschikking had over de bankpas op zijn naam van de bankrekening van [naam stichting] en dat hij hiermee betalingen kon doen en ook deed.
Uit analyse van de bankrekeningafschriften van [naam stichting] volgt dat er in de periode van
28 januari 2013 tot en met 29 december 2020 in totaal 593 pinbetalingen met die bankpas zijn gedaan. Het ging om uitgaven onder meer aan horeca, kosten ten behoeve van voertuigen en in winkels. Van die pinbetalingen vonden er 253 plaats in de directe omgeving van Zandvoort, zijnde de woonplaats van de verdachte en [naam echtgenoot] . De pinbetalingen die zijn gedaan in winkels in de directe omgeving van Zandvoort betroffen onder meer de winkels Halfords, Bruna, Dolcis, Gamma, Primera, V&D, Vomar, Lidl, Ikea, Media Markt en Albert Heijn. Met de betaalpas van de bankrekening van [naam stichting] zijn bovendien betalingen verricht op de datum van en in de nabijheid van in elk geval 13 lezingen die door [naam echtgenoot] zijn gegeven. Dit geldt ook voor in elk geval 15 van de lezingen die vermoedelijk door [naam echtgenoot] zijn gegeven.
Analyse van de bankrekeningafschriften van [naam stichting] heeft ook uitgewezen dat [naam stichting] de aankoop heeft betaald van een personenauto met kenteken [kenteken 1] (2 oktober 2014) en – als vervanging van die auto – de aankoop van een personenauto met kenteken [kenteken 2] (5 mei 2017). Het onderhoud en overige kosten van deze personenauto’s, zoals wegenbelasting, verzekering en brandstof worden betaald vanaf de bankrekening van [naam stichting] . Uit bestuursrechtelijke waarnemingen is gebleken dat de auto met kenteken [kenteken 2] in de periode januari-februari 2020 in de nabijheid van de woning van de verdachte en [naam echtgenoot] stond geparkeerd. Ook is gezien dat op het moment dat de verdachte de auto in gebruik had, op de achterbank van de auto een kinderstoel met rugleuning stond.
Ter zitting heeft de verdachte erkend dat zij gebruik kon maken van auto met kenteken
[kenteken 2] op naam van [naam stichting] , welke auto ook voor privédoeleinden werd gebruikt.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Tot 1 januari 2015 gold op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) eenzelfde bepaling.
Op geld waardeerbare werkzaamheden
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hierover samengevat is weergegeven onder ‘vaststellingen’, staat vast dat de medeverdachte [naam echtgenoot] (op geld waardeerbare) werkzaamheden heeft verricht voor [naam stichting] . De rechtbank merkt daarover nog op dat, anders dan de raadsvrouw lijkt te willen betogen, deze werkzaamheden niet enkel uit het geven van lezingen bestonden maar dat daartoe ook vele andere taken behoorden, waaronder het bijwonen van vergaderingen, het fungeren als vraagbaak, het geven van advies en overige aan de voorzitter van [naam stichting] toebedeelde taken.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [1] is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Voor de verlening van bijstand is niet alleen het inkomen waarover een betrokkene daadwerkelijk beschikt van belang, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. De vraag of de verdachte daadwerkelijk geld ontving voor deze activiteiten is niet relevant, omdat het activiteiten betreft waarvoor normaal gesproken inkomsten worden ontvangen of kunnen worden bedongen. De rechtbank stelt bovendien vast op grond van door de verdediging opgestuurde stukken dat [naam echtgenoot] – nadat de bijstandsuitkering is stopgezet – van [naam stichting] geld ontvangt voor zijn werkzaamheden, terwijl de werkzaamheden die hij nu uitvoert niet zijn veranderd ten opzichte van daarvoor.
Plicht tot het melden van de werkzaamheden
De werkzaamheden van de medeverdachte [naam echtgenoot] waren daarmee aldus onmiskenbaar van belang voor zijn recht op of de hoogte van zijn bijstandsuitkering, alsmede ook van invloed op (de mogelijkheden tot) zijn arbeidsinschakeling. Dit geldt te meer nu de gemeente in de veronderstelling verkeerde dat de verdachte vanwege medische redenen niet in staat was om enige werkzaamheden te verrichten en dat de verdachte niet kon werken, omdat zij de volledige zorg over de kinderen had en mantelzorger was voor de verdachte. De verdachte en [naam echtgenoot] hadden van [naam echtgenoot] (op geld waardeerbare) werkzaamheden voor [naam stichting] dan ook melding moeten maken.
Nalaten van het melden door de verdachte en [naam echtgenoot]
Op de formulieren ten behoeve van de aanvraag van een bijstandsuitkering in 2013 heeft [naam echtgenoot] aangekruist dat hij niet staat ingeschreven bij de KvK. Ook van de overige hierboven genoemde feiten en omstandigheden, zoals het gebruik van de auto’s, ook voor privédoeleinden, en het gebruik van de bankpas van [naam stichting] , is door de verdachte en [naam echtgenoot] bij de gemeente nimmer melding gemaakt.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat het nalaten van het doen van de melding door de verdachte en [naam echtgenoot] een opzettelijk karakter heeft.
De raadsrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de inlichtingenplicht opzettelijk heeft geschonden. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De verdachte heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat zij de gemeente niet bewust heeft willen misleiden. De verdachte heeft verklaard dat [naam echtgenoot] de formulieren heeft ingevuld en dat zij ze vervolgens heeft nagelezen op juistheid en mede heeft ondertekend. Ze heeft er daarbij niet aan gedacht de omstandigheden die haar worden verweten te melden.
De rechtbank stelt voorop dat het een verplichting van de verdachte is uit eigen beweging alle omstandigheden bij de gemeente te melden die van belang kunnen zijn voor het recht op of de hoogte van haar bijstandsuitkering, als ook de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het is in dat kader niet aan de verdachte zelf om te beoordelen of deze omstandigheden invloed hebben op haar recht op een (gezins)uitkering.
Ter zitting heeft de verdachte erkend dat zij op de hoogte was van haar inlichtingenverplichting in het kader van de bijstand. Ter zitting heeft zij ook erkend dat zij haar eigen vrijwilligerswerkzaamheden wel aan de gemeente heeft gemeld, omdat zij wist dat dit onder de inlichtingenverplichting viel.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een bijstandsaanvraag heeft ondertekend waarin staat aangekruist dat haar partner niet staat ingeschreven bij de KvK, terwijl zij wist dat dit toen wel het geval was. Dit is dus in strijd met de waarheid ingevuld en de rechtbank gaat ervan uit dat dit met opzet is gedaan. De enkele verklaring van de verdachte, dat zij hier niet goed heeft opgelet, volstaat niet nu uit het vorenstaande onder vaststellingen volgt, dat de medeverdachte [naam echtgenoot] en de verdachte zelf jarenlang geen enkele informatie over de Stichting [naam stichting] aan de gemeente hebben verstrekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam echtgenoot] en de verdachte welbewust geen openheid hebben gegeven ten aanzien van de Stichting en [naam echtgenoot] voorzitterschap.
De verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat zij wist van de werkzaamheden die [naam echtgenoot] verrichtte, dat zij wist dat [naam echtgenoot] een bankpas had van de bankrekening van [naam stichting] , waarmee zij ook zelf een keer benzine heeft betaald. Ook heeft zij ter zitting verklaard dat zij de auto van de Stichting zelf heeft gebruikt om de kinderen naar school of zwemles te brengen, voor familiebezoek of om naar de kerk te gaan. Nu ook vaststaat dat de verdachte door de gemeente duidelijk op de hoogte is gebracht van de inlichtingenverplichting, dat zij die kende en ook wist dat zij haar eigen vrijwilligerswerkzaamheden moest melden, valt niet in te zien waarom de verdachte niet zou weten dat zij en haar echtgenoot ook zijn werkzaamheden zouden moeten melden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte dit met opzet niet heeft gemeld. Hetzelfde geldt voor het kunnen gebruikmaken van geld, bankpassen en auto’s van [naam stichting] .
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de door de verdachte gepleegde gedragingen, sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [naam echtgenoot] die gericht was op het voltooien van het delict.
Conclusie
Het vorenstaande betekent dat nu de verdachte ten onrechte geen melding heeft gemaakt van de werkzaamheden van de medeverdachte [naam echtgenoot] , de (onkosten)vergoedingen die [naam echtgenoot] ontving, (het gebruik van) de bankrekening van [naam stichting] en het ook voor privédoeleinden kunnen beschikken over de auto’s, zij haar inlichtingenplicht op grond van de PW dan wel de WWB heeft geschonden. De verdachte heeft dit, samen met [naam echtgenoot] , met opzet gedaan. Het ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op tijdstippen in de periode van 27 maart 2013 tot en met 15 juni 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam echtgenoot] , in strijd met een haar bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichtingen, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, telkens opzettelijk hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten, althans redelijkerwijze moesten vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en haar mededader zijn recht op een verstrekking, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (norm gehuwden) en de Participatiewet (norm gehuwden), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, door aan de (afdeling Maatschappelijke Zaken en Dienstverlening/Hoofdafdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid/Sociale Dienst van de) gemeente Zandvoort niet of niet volledig) te melden dat
  • mededader [naam echtgenoot] , voorzitter was van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en
  • mededader [naam echtgenoot] , als voorzitter werkzaamheden verrichtte voor [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en daarvoor vergoedingen genoot en
  • zij, verdachte, en haar mededader [naam echtgenoot] gebruik maakten van vermogen van de [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en gebruik maakten van een bankrekening (met bijbehorende bankpas) ten name van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) voor betalingen en gebruik maakten van een auto van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de inhoud van het reclasseringsadvies.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich van 2013 tot en met 2021, zijnde een zeer ruime periode, schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) bijstandsfraude. De verdachte heeft hierdoor een aanzienlijk bedrag aan bijstand ontvangen waarop zij geen dan wel niet volledig recht had. Op die manier heeft de verdachte samen met haar partner misbruik gemaakt van voorzieningen die zijn bestemd als vangnet. De sociale recherche heeft het totale benadelingsbedrag berekend op € 159.340,34.
De verdachte heeft met haar handelen het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, op grove wijze geschonden. Hierdoor heeft zij niet alleen in financieel opzicht schade aan dit stelsel berokkend, maar ook op ernstige wijze afbreuk gedaan aan de solidariteitsgedachte die daaraan ten grondslag ligt. De verdachte heeft misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld dat is bedoeld voor de zeer kwetsbaren in de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten vermelden voor de bestraffing van fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,- tot € 250.000,- als uitgangspunt 9 tot 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 28 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Verder heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 7 september 2023 van [naam getuige] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering merkt daarin op dat er weliswaar zorgen zijn over het emotioneel welzijn van de verdachte, waarbij de indruk bestaat dat haar draagkracht niet in balans is met haar draaglast, maar dat interventies justitieel kader geen meerwaarde zullen hebben. De reclassering adviseert dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden. Contra-indicaties voor het opleggen van een werkstraf acht de reclassering niet aanwezig.
Op te leggen straf
De rechtbank stelt vast dat in een separate bestuursrechtelijke procedure de vraag aan de orde is hoe het totale benadelingsbedrag van € 159.340,34 zal worden vastgesteld en welk deel daarvan moet worden terugbetaald.
Naast hetgeen is overwogen over de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank voor de bepaling van de strafsoort en -maat rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in geval van de verdachte is aangevangen op 15 juni 2021, zijnde de datum van verdachtes eerste verhoor. Nu het eindvonnis heden op 28 september 2023 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim drie maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen de rol van de verdachte in het geheel, die kleiner kan worden aangemerkt dan die van de medeverdachte. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de situatie van de verdachte, gelet op de reclasseringsrapportage, geen aanknopingspunten zijn om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 22c, 22d, 47, 227b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 september 2023.
Mr. Cleerdin is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:103.