ECLI:NL:RBNHO:2023:10025

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
15.005783.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bijstandsfraude met schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van bijstandsfraude. De verdachte heeft samen met zijn echtgenote van 27 maart 2013 tot en met 15 juni 2021 onterecht bijstandsuitkeringen ontvangen van de gemeente Zandvoort. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden voor een stichting waarvan hij voorzitter was, en het gebruik van een bankrekening en auto’s van die stichting voor privédoeleinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten om relevante informatie te verstrekken die van invloed kon zijn op zijn recht op bijstand. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van de fraude, die een aanzienlijk bedrag aan bijstand betrof, en het schenden van het vertrouwen in het sociale zekerheidsstelsel. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lage recidiverisico, maar vond de gepleegde fraude ernstig genoeg om een straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/005783-21 (P)
Uitspraakdatum: 28 september 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 september 2023 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. van der Vlis, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2013 tot en met 15 juni 2021 in de gemeente Zandvoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam echtgenote] , althans alleen, in strijd met een hem/haar bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting(en), te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, (telkens) opzettelijk heeft/hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en/of zijn mededader (haar) of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten (een) uitkering(en) krachtens de Wet werk en bijstand (norm gehuwden) en de Participatiewet (norm gehuwden), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan de (afdeling Maatschappelijke Zaken en Dienstverlening/Hoofdafdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid/Sociale Dienst van de) gemeente Zandvoort niet (tijdig en/of volledig) te melden dat
  • hij, verdachte, voorzitter/bestuurder was van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en/of
  • hij, verdachte, (als voorzitter/bestuurder) werkzaamheden verrichtte voor/vanuit [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en/of (daarvoor) (kosten)vergoeding(en) genoot/tegoed had en/of
  • hij, verdachte, en/of zijn mededader gebruik maakte(n) van vermogen van de [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en/of gebruik maakte(n) van een bankrekening (met bijbehorende bankpas) ten name van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) voor betalingen en/of gebruik maakte(n) van (een) auto('s) van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ).

2.Voorvragen

De raadsvrouw van de verdachte heeft voor aanvang van de zitting gevraagd om de zaak van verdachte met gesloten deuren te behandelen, waartegen de officier van justitie zich verzette; de rechtbank heeft het verzoek gemotiveerd afgewezen. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De daartoe gevoerde verweren worden voor zover van belang hierna besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
BewijsmotiveringVaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank, voor zover hier relevant, het volgende vast.
De verdachte ontving samen met zijn echtgenote [naam echtgenote] in de periode van 27 maart 2013 tot en met 12 juli 2021 een bijstandsuitkering van de gemeente Zandvoort, naar de norm van gehuwden.
De verdachte en de medeverdachte [naam echtgenote] hebben ten tijde van hun aanvraag bij de gemeente op 30 maart 2013 aangegeven dat de verdachte sinds 2013 geheel niet in staat is om te werken door verschillende psychische klachten en een burn-out. Ook in de jaren daarna is de verdachte naar zijn opgave meerdere malen ernstig ziek geweest, op grond waarvan de verdachte door de gemeente is ontheven van zijn arbeidsverplichting. Bij de uitkeringsaanvraag is aangegeven dat de verdachte soms een lezing geeft. In het uitkeringsdossier is hierover genoteerd dat de verdachte voor een lezing een redelijke vergoeding moet vragen en deze dan moet aangeven bij de gemeente. [naam echtgenote] heeft door de psychische klachten van de verdachte de volledige zorg voor hun twee kinderen en levert sinds 2015 mantelzorg aan de verdachte. Op grond hiervan is zij net als de verdachte door de gemeente ontheven van haar arbeidsverplichting. [naam echtgenote] heeft aan de gemeente doorgegeven dat zij vrijwilligerswerk verricht voor [naam zorginstelling] voor 2,5 uur per week als creatief begeleider.
In 2016 heeft de verdachte van de gemeente desgevraagd toestemming gekregen om (op therapeutische basis) af en toe een lezing te geven, zonder dat hij daarvoor – naar eigen zeggen – een reis- en/of onkostenvergoeding ontving. Aan de verdachte is op 25 augustus 2016 schriftelijk te kennen gegeven dat deze toestemming wordt heroverwogen wanneer de lezingen een structureel karakter krijgen.
Naar aanleiding van een fraudemelding in maart 2019 dat de verdachte en medeverdachte [naam echtgenote] onroerend goed zouden bezitten in het buitenland en vanuit het buitenland cursussen zouden geven is eind 2019 een rechtmatigheidsonderzoek ingesteld dat in 2020 is overgegaan in een opsporingsonderzoek. Samengevat en voor zover hier van belang is uit die onderzoeken het volgende naar voren gekomen.
Ten eerste volgt uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) dat de verdachte op 4 december 2012 de [naam stichting] (ook wel genoemd [Engelstalige naam stichting] , hierna [naam stichting] ) heeft opgericht en (aanvankelijk samen met een ander) het bestuur vormt. De verdachte is voorzitter van [naam stichting] . De verdachte is alleen/zelfstandig bevoegd sinds in ieder geval 13 oktober 2016. De taak van het bestuur is blijkens de akte van oprichting het voorbereiden van de vergaderingen van het bestuur; het voorbereiden, bekendmaken en uitvoeren van besluiten van het bestuur; het beheren van de financiële middelen van de stichting en het uitoefenen van de dagelijkse leiding van de stichting. De voorzitter heeft daarbij tot extra taak om de stichting doelstellingen en continuïteit te waarborgen totdat deze zijn vervuld.
Ten tweede is uit internetonderzoek gebleken dat de verdachte in elk geval in de periode van maart 2013 tot en met mei 2019 21 lezingen heeft gegeven en daarnaast vermoedelijk nog eens 28 lezingen heeft gegeven in de periode van mei 2015 tot en met mei 2018. Ook is gebleken dat de verdachte 20 interviews heeft gegeven in de periode 2013 tot en met oktober 2019. Uit een door de verdediging zelf verstrekt urenoverzicht volgt verder dat de verdachte in de jaren 2013 tot en met 2021 op regelmatige basis werkzaamheden verrichtte voor [naam stichting] . De op dit overzicht vermelde werkzaamheden variëren in duur van tien minuten (het doen van betalingen) tot ruim vier uren (het draaien van spreekuur ten behoeve van [naam stichting] en houden van vergaderingen).
Ten derde is er onderzoek ingesteld naar de zakelijke bankrekening van [naam stichting] . Hieruit is naar voor gekomen dat deze bankrekening één bankpas heeft en dat deze bankpas op naam van de verdachte staat.
Vaststaat dat de verdachte exclusief de beschikking had over de bankpas op zijn naam van de bankrekening van [naam stichting] en dat hij hiermee betalingen kon doen en ook deed.
Uit analyse van de bankrekeningafschriften van [naam stichting] volgt dat er in de periode van
28 januari 2013 tot en met 29 december 2020 in totaal 593 pinbetalingen met die bankpas zijn gedaan. Het ging om uitgaven onder meer aan horeca, kosten ten behoeve van voertuigen en in winkels. Van die pinbetalingen vonden er 253 plaats in de directe omgeving van Zandvoort, zijnde de woonplaats van de verdachte en [naam echtgenote] . De pinbetalingen die zijn gedaan in winkels in de directe omgeving van Zandvoort betroffen onder meer de winkels Halfords, Bruna, Dolcis, Gamma, Primera, V&D, Vomar, Lidl, Ikea, Media Markt en Albert Heijn. Met de betaalpas van de bankrekening van [naam stichting] zijn bovendien betalingen verricht op de datum van en in de nabijheid van in elk geval 13 lezingen die door de verdachte zijn gegeven. Dit geldt ook voor in elk geval 15 van de lezingen die vermoedelijk door de verdachte zijn gegeven.
Analyse van de bankrekeningafschriften van [naam stichting] heeft ook uitgewezen dat [naam stichting] de aankoop heeft betaald van een personenauto met kenteken [kenteken 1] (2 oktober 2014) en -als vervanging van die auto- de aankoop van een personenauto met kenteken [kenteken 2] (5 mei 2017). Het onderhoud en overige kosten van deze personenauto’s, zoals wegenbelasting, verzekering en brandstof worden betaald vanaf de bankrekening van [naam stichting] . Uit bestuursrechtelijke waarnemingen is gebleken dat de auto met kenteken [kenteken 2] in de periode januari-februari 2020 in de nabijheid van de woning van de verdachte en [naam echtgenote] stond geparkeerd. Ook is gezien dat op het moment dat [naam echtgenote] de auto in gebruik had, op de achterbank van de auto een kinderstoel met rugleuning stond.
Ter zitting heeft de verdachte erkend dat hij sinds 2014 gebruik kon maken van auto’s op naam van [naam stichting] , welke auto’s ook voor privédoeleinden werden gebruikt.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Tot 1 januari 2015 gold op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) eenzelfde bepaling.
Op geld waardeerbare werkzaamheden
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hierover samengevat is weergegeven onder ‘vaststellingen’, staat vast dat de verdachte (op geld waardeerbare) werkzaamheden heeft verricht voor [naam stichting] . De rechtbank merkt daarover nog op dat, anders dan de raadsvrouw lijkt te willen betogen, deze werkzaamheden niet enkel uit het geven van lezingen bestonden maar dat daartoe ook vele andere taken behoorden, waaronder het bijwonen van vergaderingen, het fungeren als vraagbaak, het geven van advies en overige aan de voorzitter van [naam stichting] toebedeelde taken.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [1] is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Voor de verlening van bijstand is niet alleen het inkomen waarover een betrokkene daadwerkelijk beschikt van belang, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. De vraag of de verdachte daadwerkelijk geld ontving voor deze activiteiten is niet relevant, omdat het activiteiten betreft waarvoor normaal gesproken inkomsten worden ontvangen of kunnen worden bedongen. De rechtbank stelt bovendien vast dat de verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij – nadat de bijstandsuitkering is stopgezet – van [naam stichting] geld ontvangt voor zijn werkzaamheden, terwijl de werkzaamheden die hij nu uitvoert niet zijn veranderd ten opzichte van daarvoor.
Plicht tot het melden van de werkzaamheden
De werkzaamheden van de verdachte waren daarmee aldus onmiskenbaar van belang voor zijn recht op of de hoogte van zijn bijstandsuitkering, alsmede ook van invloed op (de mogelijkheden tot) zijn arbeidsinschakeling. Dit geldt te meer nu de gemeente in de veronderstelling verkeerde dat de verdachte vanwege medische redenen niet in staat was om enige werkzaamheden te verrichten en dat [naam echtgenote] niet kon werken, omdat zij de volledige zorg over de kinderen had en mantelzorger was voor de verdachte. De verdachte en [naam echtgenote] hadden van verdachtes (op geld waardeerbare) werkzaamheden voor [naam stichting] dan ook melding moeten maken.
Nalaten van het melden door de verdachte en [naam echtgenote]
Op de formulieren ten behoeve van de aanvraag van een bijstandsuitkering in 2013 heeft de verdachte aangekruist dat hij niet staat ingeschreven bij de KvK. Ook van de overige hierboven genoemde feiten en omstandigheden, zoals het gebruik van de auto’s, ook voor privédoeleinden, en het gebruik van de bankpas van [naam stichting] , is door de verdachte en [naam echtgenote] bij de gemeente nimmer melding gemaakt.
Opzettelijk karakter van het nalaten van de melding
De rechtbank is van oordeel dat het nalaten van het doen van de melding door de verdachte en [naam echtgenote] een opzettelijk karakter heeft.
De raadsrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de inlichtingenplicht opzettelijk heeft geschonden. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De verdachte heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat hij de gemeente niet bewust heeft willen misleiden, maar dat hij de formulieren naar eer en geweten heeft ingevuld.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet strookt met het gegeven dat de verdachte in strijd met de waarheid heeft aangekruist dat hij in tegenstelling tot wat het geval was niet bij de KvK stond ingeschreven, zodat [naam stichting] buiten het zicht van de gemeente bleef. Ook heeft de verdachte, toen hij in 2016 toestemming vroeg aan de gemeente om ‘af en toe’ een lezing te geven, op geen enkele manier kenbaar gemaakt dat dit was voor of in verband met de Stichting [naam stichting] , waarvan hij voorzitter was. Evenmin heeft de verdachte duidelijk gemaakt dat hij al vanaf 2016 op meer structurele basis lezingen gaf. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte tegenover de gemeente welbewust een ander beeld van de feitelijke situatie heeft geschetst.
Daarnaast heeft de verdachte in strijd met de waarheid bij de gemeente te kennen gegeven dat hij geen reis- of onkostenvergoeding kreeg voor het geven van lezingen en dat hij door vrienden werd gebracht. Uit het onderzoek is immers gebleken dat de verdachte al sinds 2014 de beschikking had over een auto betaald door [naam stichting] , dat hij kon tanken met zijn eigen bankpas van [naam stichting] , dat zijn maaltijden tijdens lezingen door de verdachte betaald werden met deze bankpas en dat ook uitgaven voor kleding en schoeisel van de verdachte ten laste kwamen van [naam stichting] . Anders dan de verdachte meent, kan dit bezwaarlijk anders worden gezien dan dat wel degelijk sprake was van reis- en onkostenvergoedingen. Ook hieruit volgt dat de verdachte welbewust tegenover de gemeente een ander beeld van de werkelijkheid heeft geschetst.
De stelling van de verdachte dat in zijn ogen de uitgaven alleen ten behoeve van de Stichting waren, wat hier verder ook van zij, maakt niet dat de verdachte dit niet hoefde te melden bij de gemeente. Immers, door geen melding te maken van deze bankrekening en bankpas heeft de verdachte de gemeente bij voorbaat de mogelijkheid ontnomen om te controleren of dit van invloed was op de uitkering.
Uit de bewijsmiddelen volgt ten slotte dat de verdachte al vanaf het begin van de bijstandsaanvraag in 2013 allerhande werkzaamheden heeft uitgevoerd ten behoeve van [naam stichting] terwijl hij tegenover de gemeente heeft volgehouden dat hij in het geheel niet kon werken vanwege zijn psychische gesteldheid. De verdachte en [naam echtgenote] hadden moeten weten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht van verdachte en [naam echtgenote] op een verstrekking. Hieruit leidt de rechtbank af dat het nalaten om de gemeente in te lichten welbewust en dus opzettelijk is gebeurd.
Conclusie
Het vorenstaande betekent dat nu de verdachte ten onrechte geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden, de (onkosten)vergoedingen die hij ontving, (het gebruik van) de bankrekening van [naam stichting] en het ook voor privédoeleinden kunnen beschikken over de auto’s, hij zijn inlichtingenplicht op grond van de PW dan wel de WWB heeft geschonden. De verdachte heeft dit, samen met [naam echtgenote] , met opzet gedaan. Het ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op tijdstippen in de periode van 27 maart 2013 tot en met 15 juni 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam echtgenote] , in strijd met een hem bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichtingen, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, telkens opzettelijk hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, althans redelijkerwijze moesten vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en zijn mededader haar recht op een verstrekking, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (norm gehuwden) en de Participatiewet (norm gehuwden), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, door aan de (afdeling Maatschappelijke Zaken en Dienstverlening/Hoofdafdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid/Sociale Dienst van de) gemeente Zandvoort niet of niet volledig te melden dat
  • hij, verdachte, voorzitter was van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en
  • hij, verdachte, als voorzitter werkzaamheden verrichtte voor [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en daarvoor vergoedingen genoot en
  • hij, verdachte, en zijn mededader gebruik maakten van vermogen van de [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) en gebruik maakten van een bankrekening (met bijbehorende bankpas) ten name van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ) voor betalingen en gebruik maakten van een auto van [naam stichting] ( [Engelstalige naam stichting] ).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van (vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in plaats van 240) 220 uren, subsidiair 110 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de inhoud van het reclasseringsadvies.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich van 2013 tot en met 2021, zijnde een zeer ruime periode, schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) bijstandsfraude. De verdachte heeft hierdoor een aanzienlijk bedrag aan bijstand ontvangen waarop hij geen dan wel niet volledig recht had. Op die manier heeft de verdachte samen met zijn partner misbruik gemaakt van voorzieningen die zijn bestemd als vangnet. De sociale recherche heeft het totale benadelingsbedrag berekend op € 159.340,34.
De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, op grove wijze geschonden. Hierdoor heeft hij niet alleen in financieel opzicht schade aan dit stelsel berokkend, maar ook op ernstige wijze afbreuk gedaan aan de solidariteitsgedachte die daaraan ten grondslag ligt. De verdachte heeft misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld dat is bedoeld voor de zeer kwetsbaren in de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten vermelden voor de bestraffing van fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,- tot € 250.000,- als uitgangspunt 9 tot 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 28 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte sinds 1986 niet is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Verder heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 7 september 2023 van [naam getuige] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De verdachte komt op de reclassering voldoende zelfredzaam over en de reclassering ziet in zijn leefsituatie voldoende positieve en beschermende factoren. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag. Interventies en toezicht acht de reclassering dan ook niet nodig, zodat een straf zonder bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd. Vanwege de financiële situatie ziet de reclassering enige contra-indicaties voor het opleggen van een financiële sanctie. Contra-indicaties voor het opleggen van een werkstraf acht de reclassering niet aanwezig.
Op te leggen straf
De rechtbank stelt vast dat in een separate bestuursrechtelijke procedure de vraag aan de orde is hoe het totale benadelingsbedrag van € 159.340,34 zal worden vastgesteld en welk deel daarvan moet worden terugbetaald.
Naast hetgeen is overwogen over de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank voor de bepaling van de strafsoort en -maat rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in geval van de verdachte is aangevangen op 15 juni 2021, zijnde de datum van verdachtes eerste verhoor. Nu het eindvonnis heden op 28 september 2023 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim drie maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 227b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 september 2023.
Mr. Cleerdin is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:103.