ECLI:NL:RBNHO:2022:9637

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
C/15/332076 HARK 22-152
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schijn van partijdigheid van de kantonrechter

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 27 oktober 2022 een verzoek tot wraking toegewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.J. Oost, had op 21 september 2022 de wraking van de kantonrechter mr. W. Aardenburg aangevraagd in een aanhangige civiele procedure. De wrakingsgrond was gebaseerd op de schijn van vooringenomenheid van de kantonrechter, die volgens verzoekster niet openstond voor haar argumenten en de mogelijkheid om nieuwe feiten aan te voeren. Tijdens de zitting op 21 september 2022 had de kantonrechter de gebreken in de dagvaarding aan de orde gesteld en verzoekster niet de gelegenheid geboden om deze te herstellen. Verzoekster stelde dat de kantonrechter al voor de zitting had besloten om haar niet-ontvankelijk te verklaren, wat leidde tot de indruk van vooringenomenheid.

De wrakingskamer oordeelde dat de kantonrechter inderdaad de schijn had gewekt niet open te staan voor de argumenten van verzoekster. De beslissing van de kantonrechter om geen ruimte te bieden voor nieuwe of gewijzigde omstandigheden, en haar opmerkingen over de dagvaarding en het kantoor van de gemachtigde, versterkten deze indruk. De wrakingskamer concludeerde dat er feiten en omstandigheden waren die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar konden brengen, en dat het verzoek tot wraking derhalve gegrond was. De hoofdzaak zal nu verder worden behandeld door een andere kantonrechter.

Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/332076 / HA RK 22/152
Beslissing van 27 oktober 2022
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster]
gevestigd te Hoofddorp,
verzoekster,
gemachtigde mr. R.J. Oost.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. W. Aardenburg,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop en kern van de zaak

1.1
Verzoekster heeft op 21 september 2022 ter zitting de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Insolventie, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 9636868 \ CV EXPL 22-256, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 18 oktober 2022. Verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Voorts zijn verschenen de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak. De gemachtigde van verzoekster en de kantonrechter hebben ter zitting spreekaantekeningen overgelegd.
1.4
Het wrakingsverzoek draait om het volgende. In de hoofdzaak treedt als gemachtigde op een deurwaarder. In de dagvaarding heeft de gemachtigde als grondslag van de vordering niet meer vermeld, dan dat verzoekster ter zake van aan gedaagde verkochte zaken en/of in opdracht verrichte werkzaamheden een bedrag heeft te vorderen. Op de zitting van 21 september 2022, een mondelinge behandeling, heeft de kantonrechter gebreken in de dagvaarding aan de orde gesteld.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd. Volgens verzoekster is de kantonrechter vooringenomen ten opzichte van het kantoor van de gemachtigde van verzoekster. Daarnaast heeft verzoekster aangevoerd dat de kantonrechter tijdens de zitting van 21 september 2022 niet de gelegenheid bood om gemaakte vergissingen te herstellen en dat de kantonrechter welbewust de eerste instantie afbrak en partijen op proceseconomische gronden schade toebracht.
2.2
Ter zitting van 18 oktober 2022 heeft (de gemachtigde van) verzoekster – samengevat – het verzoek als volgt toegelicht. De kantonrechter heeft op basis van eerdere ervaringen met soorgelijke dagvaardingen van de gemachtigde van verzoekster al voor de mondelinge behandeling besloten om verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren. Dat is een eindbeslissing die zij al voor de zitting had genomen en die eindbeslissing was gebaseerd op vooringenomenheid. De kantonrechter verwees daarbij ter zitting van 21 september 2022 naar het verdienmodel van het kantoor van de gemachtigde van verzoekster. De kantonrechter heeft verzoekster niet meer de gelegenheid gegeven fouten te herstellen. De procesbeslissingen van de kantonrechter zijn zodanig onbegrijpelijk dat daaruit enkel al kan worden geconcludeerd dat sprake is van vooringenomenheid.

3.Het standpunt van de kantonrechter

3.1
De kantonrechter heeft ter zitting van 18 oktober 2022 – samengevat – het volgende aangevoerd. Het oordeel over de kwaliteit van de dagvaarding is een inhoudelijk oordeel en het niet toestaan dat er alsnog producties overgelegd worden, is een proces-beslissing. Dergelijke (proces)beslissingen kunnen niet tot een gegronde wraking leiden.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 september 2022 in de hoofdzaak blijkt dat de kantonrechter toen direct na opening van de zitting aan de orde heeft gesteld dat de door verzoekster uitgebrachte dagvaarding naar haar oordeel niet voldoet. In dat kader heeft de kantonrechter aan het begin van de zitting gezegd:
‘Deze zaak is door een collega van mij op zitting gezet. Zelf had ik dat niet gedaan. De dagvaarding bestaat alleen uit tekstblokken. Op basis van de dagvaarding weet ik niet waar de zaak over gaat. Er zitten ook helemaal geen stukken bij. Zo kan dat niet. Er is niet voldaan aan de substantiëringsplicht. In dit geval leidt dit tot niet-ontvankelijkheid.’Daarop heeft verzoekster, bij monde van haar gemachtigde, aangegeven dat er iets mis is gegaan bij de dagvaarding, en dat zij de stukken alsnog bij zich had. De kantonrechter heeft de gemachtigde niet toegelaten om nog stukken over te leggen. Bij die beslissing heeft de kantonrechter gezegd:
‘Het is niet voor het eerst dat wij hier met elkaar over praten en dat geldt ook voor collega’s van mij. Ik snap dat een deurwaarderskantoor veel zaken onder zich heeft en dat het verdienmodel is een knip- en plak dagvaarding omdat zeven van de tien gedaagden niet op komen dagen. Maar zo moet het niet gaan.’Verzoekster heeft zich daarna op het standpunt gesteld dat partijen tijdens een procedure de gelegenheid (moeten) krijgen om de feiten en gronden aan te vullen en dat een beslissing tot niet-ontvankelijkheid zou leiden tot hoger beroep, en dat partijen daar niks mee op zouden schieten. Daarop heeft de kantonrechter gereageerd:
‘Ik snap wat u zegt, dat het praktisch is om de zaak nu voort te zetten en hoger beroep te voorkomen, maar het begint allemaal bij de dagvaarding die u uitbrengt, en eerlijk gezegd ben ik er klaar mee.’
4.3
Uit de hiervoor weergegeven gang van zaken ter zitting volgt dat de kantonrechter de (mogelijke) niet-ontvankelijkheid van verzoekster aan de orde heeft gesteld en dat de kantonrechter de (proces)beslissing heeft genomen om verzoekster niet meer in de gelegenheid te stellen stukken in te brengen. De wrakingskamer stelt voorop dat de kantonrechter de wijze waarop de dagvaarding is opgesteld en de inhoud daarvan aan de orde kan stellen en zelf bepaalt op welke wijze zij een dergelijk processueel punt aan partijen voorhoudt. Dat de kantonrechter de geldigheid van de dagvaarding aan de orde heeft gesteld en de wijze waarop zij dat heeft gedaan, kan op zichzelf niet zonder meer de conclusie wettigen dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. De beslissing om verzoekster niet de gelegenheid te geven ter zitting nog stukken over te leggen is daarnaast een procesbeslissing. Uitgangspunt is dat procesbeslissingen geen grond vormen voor wraking [1] . Dat is alleen anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, bijvoorbeeld door de gekozen bewoordingen, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. De procesbeslissing om geen gelegenheid te geven nog stukken in te brengen is in het licht van die maatstaf op zich geen grond voor wraking.
4.4
De wrakingskamer is daarnaast echter van oordeel dat de kantonrechter op zijn minst de schijn heeft gewekt niet open te staan voor enige reactie van verzoekster met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid alvorens haar definitieve oordeel uit te spreken over de geldigheid van de dagvaarding. Uit het proces-verbaal van de zitting van 21 september 2022 kan worden opgemaakt dat het oordeel van de kantonrechter over de gebreken in de dagvaarding en de daaraan te verbinden conclusie al vast stond en dat zij niet meer open zou staan voor door verzoekster nog aan te voeren nieuwe of gewijzigde omstandigheden of argumenten. Tijdens de wrakingszitting heeft de kantonrechter nog toegelicht dat niet-ontvankelijkheid haar eindbeslissing zou zijn geweest en dat zij dat standpunt reeds voor de zitting had ingenomen en de zaak alleen vanuit dat uitgangspunt wilde bespreken met verzoekster. Met andere woorden: de kantonrechter heeft op zijn minst de schijn gewekt dat er geen ruimte meer was voor verzoekster om te trachten de kantonrechter van een ander standpunt te overtuigen. Dat volgt uit de opmerking van de kantonrechter dat zij de zaak zelf niet op zitting zou hebben gezet en de daaropvolgende conclusie ten aanzien van de dagvaarding, namelijk dat het niet voldoen aan de substantiëringsplicht in dit geval leidde tot niet-ontvankelijkheid. Die opmerkingen heeft de kantonrechter gemaakt voordat (de gemachtigde van) verzoekster aan het woord was geweest. Daarna heeft zij die gelegenheid niet alsnog willen geven. De verdere opmerkingen dat het niet de eerste keer was dat zij met de gemachtigde van verzoekster sprak over, zoals de kantonrechter dat noemt, diens ‘knip-en plakdagvaarding’ en verdienmodel, heeft die indruk bij verzoekster kunnen versterken. Ook haar laatste opmerking voordat verzoekster het wrakingsverzoek indiende – dat zij er klaar mee was – duidt er niet op dat de kantonrechter verzoekster nog enige gelegenheid wilde geven om diens andersluidende standpunten over de procedurele mogelijkheden, wat daar verder ook van zij, nog toe te lichten.
4.5
Uit het niet openstaan voor het naar voren brengen van nieuwe of gewijzigde omstandigheden c.q. argumenten om van een ander standpunt te worden overtuigd, volgt dat de kantonrechter bij verzoekster, objectief gezien, ten minste de schijn heeft gewekt, ongeacht wat die partij naar voren zou brengen, tot een voor die partij nadelige beslissing te zullen komen. Dit leidt tot het oordeel dat sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade kan lijden, zodat de door verzoekster aangevoerde wrakingsgrond slaagt en het verzoek van verzoekster wordt toegewezen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek om wraking toe,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere kantonrechter en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Handel, Kanton en Insolventie, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. F. Kleefmann en mr. M.M. Kruithof, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buitendijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2022.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.