ECLI:NL:RBNHO:2022:9603

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
HAA 21/3095
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geschiktheid voor eigen arbeid in het kader van de Ziektewet met betrekking tot aandrang- en stressincontinentie

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 26 oktober 2022, is het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV van 17 juni 2021 beoordeeld. Eiseres, werkzaam als medewerker entkamer/plantlaboratoriummedewerker, had zich ziekgemeld vanwege medische klachten en was van mening dat zij niet geschikt was voor haar eigen arbeid. Het UWV had haar echter weer geschikt geacht voor haar functie, wat leidde tot het besluit dat zij vanaf 27 januari 2021 geen Ziektewetuitkering meer zou ontvangen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het UWV onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres haar eigen arbeid kon verrichten, met name in het licht van haar aandrang- en stressincontinentie. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende rekening had gehouden met de noodzaak voor frequent toiletbezoek en dat er geen adequaat arbeidsdeskundig onderzoek was uitgevoerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Zaandam, eiseres

(gemachtigde: I.M.J.S. Sahabuddin)
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: [gemachtigde] )

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) van het Uwv op het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2021 (het primaire besluit). Met dat besluit heeft het Uwv eiseres weer geschikt geacht om haar eigen arbeid te verrichten en daarom besloten dat eiseres vanaf 27 januari 2021 geen Ziektewetuitkering meer krijgt.
1.1.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar echtgenoot, haar gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres werkte als medewerker entkamer/plantlaboratoriummedewerker voor 20 uur per week (hierna: eigen - of maatgevende arbeid). Eiseres heeft van 14 november 2016 tot 12 november 2018 een ziekteperiode doorlopen, waarbij zij zich had ziekgemeld vanwege medische klachten. In het kader van re-integratiemogelijkheden is op 8 februari 2017 een werkplekonderzoek uitgevoerd op de werkplek van eiseres. Dit heeft geresulteerd in een rapport van april 2017. Dit onderzoek is uitgevoerd door Stichting Gezondheidszorg Agrarische Sectoren (Stigas) en het rapport is opgesteld door de heer Van Diepen.
2.1.
Per einde wachttijd WIA [1] (12 november 2018) is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres door het Uwv vastgesteld op 19,89%. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en in bezwaar werd zij geschikt geacht voor haar eigen arbeid. Daarop is aan eiseres geen WIA maar wel een WW [2] -uitkering toegekend. Eiseres heeft zich op 8 september 2020 ziekgemeld vanuit de WW.
2.2.
Op 25 november 2020 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden in het kader van een beoordeling in het kader van de Wet verbetering Poortwachter en herbeoordeling in het kader van de WIA. Daarna heeft op 23 december 2020 een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv het primaire besluit genomen.
2.3
In bezwaar heeft opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft als diagnosen vermeld depressie (matig recidiverend), nekpijn en pijn bovenste extremiteit (chronisch pijnsyndroom, tendinitis/bursitis rechts), urine incontinentie (gemengd) en pijn in buik e.c.i. bij status na Helicobacter infectie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 27 november 2020 van de primaire verzekeringsarts niet aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat er geen medische grond is om het primaire oordeel te wijzigen en dat eiseres per 17 januari 2021 geschikt te achten is voor de maatgevende arbeid. Hierna heeft het Uwv het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft besloten dat eiseres vanaf 27 januari 2021 geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Kort gezegd stelt eiseres dat zij niet geschikt is voor haar eigen arbeid vanwege schouder- en incontinentieklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende rekening gehouden met haar klachten en beperkingen.
4. De rechtbank verklaard het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is voldoende gemotiveerd dat geen extra beperking moet worden opgenomen in de FML in verband met schouderklachten? Ja
4.1.
Eiseres voert aan dat een extra beperking moet worden opgenomen in de FML ten aanzien van ‘frequent reiken’, ‘boven schouderhoogte actief zijn met rechts’, en ‘overige beperkingen van statische houdingen’ in verband met haar schouderklachten. Zij verwijst ter onderbouwing hiervan naar het rapport van haar medisch adviseur.
4.1.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar oordeel op dit punt voldoende heeft onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in haar rapport van 16 december 2021 dat geen beperkingen op dit punt kunnen worden aangenomen, omdat bij de onderzoeken door de verzekeringsartsen (in primo en in bezwaar) aan de schouders en armen geen functieafwijkingen zijn gezien en door de behandelaar voor de pijnklachten geen verklarende afwijkingen werden gevonden. De medisch adviseur van eiseres heeft weliswaar een andere kijk op de beperkingen als gevolg van de schouderklachten van eiseres, maar zij heeft eiseres niet zelf medisch onderzocht terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat wel heeft gedaan. Bovendien heeft eiseres verder niet concreet gemaakt waaruit blijkt dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De rechtbank volgt het Uwv dan ook in het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit punt voldoende heeft onderzocht en de conclusies voldoende heeft gemotiveerd.
Is voldoende gemotiveerd dat eiseres geschikt is voor eigen werk gelet op de incontinentieklachten? Nee
4.2.
Eiseres voert aan dat zij frequent gebruik moet kunnen maken van het toilet. Dat blijkt uit de voorgeschreven medicatie, de PTNS behandeling en de verklaring van de uroloog. Uit het medisch advies van 16 november 2021 van verzekeringsarts/medisch adviseur mw. drs. Lok blijkt dat aanvullende beperkingen moeten worden opgenomen in de FML op de volgende punten:
  • Overige specifieke voorwaarden voor het pers. functioneren (I.8.7.) i.v.m. aandrangincontinentie.
  • Buigen (IV.9) i.v.m. inspanningsincontinentie.
  • Tillen (IV.13) i.v.m. inspanningsincontinentie.
  • Dragen (IV.14) i.v.m. inspanningsincontinentie.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet aannemelijk gemaakt dat het mogelijk is om bij de functie zonder ontoelaatbare verstoring van het werkproces de werkplek te verlaten voor toiletbezoek. In de eigen arbeid van eiseres kan namelijk niemand het werk vervangen (iedereen heeft een eigen productie die gehaald moet worden) en er wordt gestuurd op prestatie. Bovendien mag er niet vaak gelopen worden op de werkplek in verband met de hygiëneregels. Dit had betrokken moeten worden bij het onderzoek door een arbeidsdeskundige en dat is niet gedaan. Daarom is het besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
4.2.1.
Het Uwv stelt zich op het standpunt dat voldoende onderzoek is gedaan op dit punt.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij haar oordeel namelijk het ‘Werkplekonderzoek en Plan van Aanpak’ van april 2017 betrokken. Op grond daarvan heeft de verzekeringsarts correct beoordeeld dat eiseres geschikt is voor haar eigen arbeid. Verder verwijst het Uwv naar het commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 en 24 augustus 2021. In de FML staat al dat sprake is van verhoogd toiletbezoek, dat een toilet in de buurt moet zijn en dat zwaardere druk op de buik moet worden vermeden. De uroloog van eiseres geeft zelf ook aan dat ongewild urineverlies kan worden opgelost door het dragen van adequaat incontinentiemateriaal. Uit de medische informatie kan niet afgeleid worden dat eiseres haar oude functie niet naar behoren kan uitvoeren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep maakt incontinentie niet dat eiseres niet kan tillen en ook is bij haar arbeid geen sprake van zware til- en draagbelasting.
4.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.3.
Op grond van de wet [3] heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van ‘zijn arbeid’ als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Volgens vaste jurisprudentie [4] moet onder “zijn arbeid” in de zin van de wet worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Dit betekent dat bij de beoordeling van de vraag of eiseres ongeschikt is voor het verrichten van haar arbeid de functie van medewerker entkamer/plantlaboratoriummedewerker voor 20 uur per week als maatstaf geldt.
4.2.4.
Het Uwv heeft niet betwist dat eiseres frequent van een toilet gebruik moet kunnen maken. De discussie spitst zich toe op de vraag of het Uwv voldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat eiseres haar eigen arbeid goed kan uitvoeren gelet op haar urine-incontinentie. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
Verzekeringsgeneeskundig onderzoek
4.2.5.
Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de aandoening gemengde urine-incontinentie geen beperking voor frequent toiletbezoek rechtvaardigt, is onvoldoende onderbouwd. Uit de verklaring van de uroloog blijkt namelijk dat eiseres frequent, direct en op een willekeurig moment gebruik moet kunnen maken van een toilet. Er is volgens de uroloog namelijk een verhoogd gevoel van aandrang en een kleine blaascapaciteit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier geen nader onderzoek naar gedaan. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres incontinentiemateriaal kan gebruiken, doet geen recht aan haar medische situatie en doet niet af aan de noodzaak om gebruik te kunnen maken van een toilet als dit nodig is in verband met aandrang- en stressincontinentie. Er is niet overtuigend gemotiveerd op dit punt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, terwijl dit wel van belang is voor de beoordeling of eiseres haar eigen arbeid kan verrichten. Er is daardoor sprake van een motiveringsgebrek.
Arbeidsdeskundig onderzoek
4.2.6.
In beginsel is het standpunt van het Uwv juist dat bij een hersteldverklaring op grond van de Ziektewet alleen een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsvindt en geen arbeidsdeskundig onderzoek. In deze zaak geeft de werkomschrijving (werkplekonderzoek in het kader van re-integratie) waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar verwijst echter geen inzicht in de vraag of het in de eigen arbeid van eiseres acceptabel is dat zij frequent, direct en op een willekeurig moment naar het toilet gaat, daarbij rekening houdend met de door eiseres gestelde geldende individuele prestatienormen van het werk en de hygiëneregels (zo min mogelijk lopen). De primaire verzekeringsarts heeft dit punt ook niet betrokken bij zijn oordeel. Dit betekent dat er nader arbeidsdeskundig onderzoek had moeten plaatsvinden naar de vraag of eiseres gelet op de beperkingen door de urine-incontinentie geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten. Aangezien dit niet is gedaan, is het besluit onzorgvuldig voorbereid.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Uwv moet opnieuw op het bezwaar beslissen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Concreet betekent dit dat het frequent, direct en op een willekeurig moment gebruik kunnen maken van een toilet moet worden moet worden meegenomen bij de medische – en arbeidskundige beoordeling als bedoeld in de rechtsoverwegingen 4.25 en 4.2.6. De rechtbank past geen bestuurlijke lus toe, omdat dit – gelet op de aard van het gebrek – geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze proceskostenvergoeding bedraagt € 1.518,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 juni 2021;
- draagt het Uwv op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.E. Voorberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Werkloosheidswet.
3.Artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet (ZW).
4.Bijvoorbeeld CRvB 10 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3001.