In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 17.889 heeft vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag, die later is verminderd tot een biww van € 17.455. Eiser stelt dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat er sprake zou zijn van ambtelijk verzuim en dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de aangifte voor 2015 een biww van € 16.149 heeft aangegeven en daarbij specifieke zorgkosten in aftrek heeft gebracht. De inspecteur heeft echter vragen gesteld over deze zorgkosten, wat heeft geleid tot de navorderingsaanslag. Eiser heeft tijdens de procedure verschillende bedragen aan zorgkosten opgevoerd, wat de rechtbank heeft doen concluderen dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat er geen ambtelijk verzuim is geweest, omdat de inspecteur niet op de hoogte was van feiten die aanleiding zouden geven tot twijfel over de juistheid van de aangifte.
Wat betreft de proceskostenvergoeding oordeelt de rechtbank dat eiser geen recht heeft op vergoeding, omdat de vermindering van de navorderingsaanslag niet het gevolg is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst de verzoeken om schadevergoeding en proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.