ECLI:NL:RBNHO:2022:9522

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
10003658
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde zorgpremies en declaraties door zorgverzekeraar Univé

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een vordering van N.V. Univé Zorg tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering betreft een bedrag van € 500,00 dat de gedaagde aan Univé moet betalen voor onbetaalde zorgpremies en declaraties. Univé had in totaal een bedrag van € 4.310,86 aan hoofdsom en € 1.116,32 aan wettelijke rente gevorderd, maar beperkte haar vordering in deze procedure tot € 500,00. De gedaagde betwistte de vordering gedeeltelijk en voerde aan dat deze deels was verjaard en dat zij het bedrag niet kon betalen.

De kantonrechter overwoog dat Univé onvoldoende had onderbouwd dat de vordering niet was verjaard. De rechter stelde dat het aan Univé was om haar stellingen te concretiseren en te onderbouwen, en dat de verwijzing naar een omvangrijke productie niet volstond. De kantonrechter vond dat een deel van de vordering was verjaard, maar dat er nog steeds een bedrag van € 500,00 openstond dat niet was betwist. Daarom werd de vordering tot betaling van dit bedrag toegewezen, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.

De proceskosten werden gecompenseerd, omdat de kantonrechter van oordeel was dat Univé als professionele partij had gefaald in het duidelijk formuleren van haar vordering. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en duidelijkheid in de dagvaarding en de onderbouwing van vorderingen in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10003658 \ CV EXPL 22-3474 (ZI)
Uitspraakdatum: 2 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
N.V. Univé Zorg
gevestigd te Arnhem
eiseres
verder te noemen: Univé
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon.
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] aan Univé een bedrag van € 500,00 moet betalen voor onbetaalde zorgpremies en declaraties. De kantonrechter wijst de vordering toe. De proceskosten worden gecompenseerd omdat Univé de vordering heel summier heeft onderbouwd en bij het beroep op verjaring door gedaagde alleen heeft verwezen naar een zeer omvangrijke productie zonder enige toelichting. Van een professionele partij mag verwacht worden dat de dagvaarding voldoende duidelijk is en dat een specifieke toelichting wordt gegeven bij een overgelegde productie.

1.Het procesverloop

1.1.
Univé heeft bij dagvaarding van 15 juni 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Univé heeft hierop schriftelijk gereageerd. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] niet meer gereageerd.

2.De vordering en het verweer

2.1.
Univé vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 500,00.
2.2.
Univé legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. Tussen partijen bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst uit hoofde waarvan [gedaagde] verzekeringspremie en ‘overige kostenposten’ zoals zorgkostenfacturen, kosten voor betaling middels acceptgiro en polismutaties verschuldigd is. Dit betreft in totaal een bedrag van € 4.310,86 aan hoofdsom, over de periode van januari 2009 tot en met maart 2019. Daarnaast heeft Univé een bedrag van € 1.116,32 aan wettelijke rente gevorderd, berekend tot 9 juni 2022. Univé beperkt haar vordering in deze procedure tot een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, waarbij zij al haar rechten reserveert met betrekking tot de invordering van het resterende deel van de vordering.
2.3.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij voert aan – samengevat – dat de vordering van Univé deels is verjaard. Daarnaast stelt [gedaagde] dat zij de vordering niet kan betalen.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] uit hoofde van de tussen partijen gesloten zorgverzekeringsovereenkomst gehouden is om een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom aan Univé te betalen. De kantonrechter zal de vordering toewijzen en overweegt daartoe het volgende.
3.2.
[gedaagde] voert aan dat de vordering van Univé gedeeltelijk is verjaard. Voor een vordering als hier aan de orde, geldt dat deze verjaart door verloop van vijf jaar na aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. [1] Verder is van belang dat die verjaring (onder meer) kan worden gestuit door het instellen van een eis [2] en door een schriftelijke aanmaning/mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. [3] In dat laatste geval begint een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar te lopen met de aanvang van de volgende dag. [4]
3.3.
Een gedeelte van de vordering is, blijkens de specificatie door Univé bij dagvaarding overgelegd, al langer dan vijf jaar opeisbaar. Het gaat om de vorderingen uit 2009 tot en met 2017. Van belang is dus of Univé de verjaring van die vorderingen tijdig heeft gestuit. Univé stelt bij conclusie van repliek dat de vordering niet is verjaard omdat [gedaagde] herhaaldelijk is aangeschreven en aangemaand voor de achterstand. Univé verwijst daartoe naar productie 5. Volgens Univé bevat deze productie alle correspondentie met betrekking tot de vordering.
3.4.
De kantonrechter overweegt dat het aan Univé is om de stelling waarop haar vordering berust te concretiseren en te onderbouwen. Uit de jurisprudentie volgt dat producties kunnen dienen ter ondersteuning van stellingen, maar niet ter vervanging daarvan. Univé dient als eiseres haar vorderingen te gronden op heldere en toetsbare stellingen en deze te onderbouwen met producties, waarvan zij begrijpelijk moet aanduiden welke delen daarvan relevant zijn. Partijen hebben ten aanzien van producties een zogenaamde wegwijsplicht en het staat de kantonrechter niet vrij in producties van partijen een zoektocht te ondernemen. De door Univé in het geding gebrachte productie 5 omvat vele pagina’s aan correspondentie. Gelet op de stelling van [gedaagde] dat de vordering deels is verjaard, had het op de weg van Univé gelegen om haar verweer dat de vordering niet is verjaard nader te onderbouwen en niet enkel naar een omvangrijke productie te verwijzen. Voor zover Univé meent dat de kantonrechter zelf die feiten uit de producties moet halen, vergist zij zich. [5] Het is aan Univé om zelf de relevante feiten te vermelden en te onderbouwen dat sprake is geweest van stuiting van de verjaring.
3.5.
De kantonrechter heeft toch zelf onderzoek verricht en in de stukken twee brieven aangetroffen, gedateerd 6 mei 2016 en 18 oktober 2020, waarin wordt aangemaand om de openstaande bedragen vanaf 1 januari 2009 te voldoen. Dat betekent dat in ieder geval een deel van de vordering van Univé is verjaard en dat het verweer van [gedaagde] deels slaagt. Univé heeft de vordering beperkt tot € 500,00 aan hoofdsom. Zij heeft in deze procedure geen betaling gevorderd van de wettelijke rente tot aan de dag van dagvaarding en ook niet van de buitengerechtelijke incassokosten. Nu in ieder geval meer dan € 500,00 aan hoofdsom openstaat, zal deze vordering worden toegewezen. Vast staat immers dat een deel van de vordering van Univé niet is verjaard en [gedaagde] niet heeft betwist dat zij de premies niet heeft betaald.
3.6.
[gedaagde] moet over het bedrag van € 500,00 de wettelijke rente (vanaf de dag van dagvaarding) betalen, omdat de premies en zorgkostennota’s niet op tijd betaald zijn. De wettelijke rente zal, zoals gevorderd, worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding (15 juni 2022) tot de dag van volledige betaling.
3.7.
[gedaagde] heeft gezegd dat zij het gevorderde bedrag op dit moment niet kan betalen. Dat [gedaagde] het bedrag niet kan betalen, betekent niet dat zij het bedrag niet hoeft te betalen. De kantonrechter kan partijen echter geen betalingsregeling opleggen. Voor het treffen van een betalingsregeling dient [gedaagde] zich te wenden tot de gemachtigde van Univé.
3.8.
[gedaagde] krijgt in deze procedure merendeels ongelijk. Toch is de kantonrechter van oordeel dat de proceskosten voor rekening van Univé dienen te komen. Van Univé als professionele partij mag verwacht worden dat de dagvaarding voldoende duidelijk is. In dit geval is sprake van een zeer summiere dagvaarding, die nauwelijks op de concrete situatie is toegespitst. Zo blijkt uit de dagvaarding niet over welke periode Univé de onbetaald gelaten premies, zorgkostenfacturen, polismutaties en acceptgirokosten vordert. Univé heeft enkel verwezen naar productie 1. Ook bij conclusie van repliek heeft Univé volstaan met de verwijzing naar een omvangrijke productie. Dit getuigt naar het oordeel van de kantonrechter van onzorgvuldigheid. Op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet de eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren. De kantonrechter kan aan de niet naleving van deze verplichting de consequenties verbinden die hij geraden acht. De kantonrechter ziet in deze situatie aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Univé van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Zie artikel 3:316 lid 1 BW.
3.Zie artikel 3:317 lid 1 BW.
4.Zie artikel 3:319 lid 1 en 2 BW.
5.Zie Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2017:404.