ECLI:NL:RBNHO:2022:907

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
8818077 \ CV EXPL 20-8637
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en de gevolgen van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigers van een minderjarig kind, een vordering ingesteld tegen British Airways PLC wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht van Amsterdam naar Londen op 6 oktober 2018. De eisers vorderen een schadevergoeding van € 500,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder heeft de annulering van de vlucht betwist en aangevoerd dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk dichte mist op de luchthaven van Londen Gatwick, die de uitvoering van de vlucht verhinderde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de annulering daadwerkelijk het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft geen duidelijke informatie verstrekt over de restricties die door het luchtverkeerbeheer zijn opgelegd, noch over de tijdstippen, duur en gevolgen van deze beperkingen. Hierdoor kon de kantonrechter niet concluderen dat de annulering gerechtvaardigd was op basis van de genoemde omstandigheden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eisers toegewezen, waarbij de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van € 575,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar de rente over deze kosten afgewezen omdat niet was aangetoond dat deze daadwerkelijk waren betaald. Dit vonnis benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen om hun stellingen adequaat te onderbouwen in gevallen van annuleringen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8818077 \ CV EXPL 20-8637
Uitspraakdatum: 19 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] (Duitsland)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen eisers
gemachtigde mr. R. Bos
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht British Airways PLC
gevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
Eisers hebben bij dagvaarding van 5 oktober 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Eisers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
Eiser sub 1 en zijn destijds nog minderjarige kind Elena Heckerodt (hierna: de passagiers) zouden op 6 oktober 2018 worden vervoerd van Amsterdam-Schiphol Airport naar London Gatwick Airport (Verenigd Koninkrijk).
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
Eisers zijn de wettelijke vertegenwoordigers van Elena Heckerodt en hebben de gepretendeerde vordering van hun kind aan zichzelf gecedeerd.
2.4.
Eisers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
Eisers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 oktober 2018 althans vanaf de datum van ingebrekestelling dan wel vanaf datum betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, en de nakosten.
3.2.
Eisers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Eisers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 500,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat de vlucht is geannuleerd vanwege buitengewone omstandigheden die de vervoerder ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon voorkomen. Op de luchthaven van London Gatwick was op 5 oktober 2018 sprake van dichte mist. Er waren gegronde redenen om aan te nemen dat deze weersomstandigheden ook op 6 oktober 2018 zouden plaatsvinden. Gelet hierop was de vervoerder niet in staat om alle korte vluchten op 6 oktober 2018 uit te voeren en zag hij geen andere uitweg dan het annuleren van een aantal vluchten, waaronder de vlucht van de passagiers. De weersomstandigheden traden ook daadwerkelijk op en de luchtverkeersleiding heeft hierop beperkingen ingesteld, waardoor sprake was van verstoringen. Die verstoringen en vertragingen waren nog erger geweest, als er geen vluchten waren geannuleerd. De vervoerder heeft de passagiers vervolgens omgeboekt naar de eerstvolgende beschikbare vlucht.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
De vervoerder voert in dit kader aan dat hier sprake is van buitengewone omstandigheden als hiervoor bedoeld. Ten aanzien van dit beroep geldt in algemene zin het volgende. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen, stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.4.
De vervoerder betoogt dat op de betreffende dag sprake was van een beperking van het aantal vluchten rond de luchthaven van Londen Gatwick, vanwege de weersomstandigheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder bij conclusie van antwoord een ‘intern onderzoeksrapport’, de METAR gegevens en het Provision Daily Report van de luchthaven overgelegd. Zonder nadere toelichting kan de kantonrechter hier echter niet uit opmaken, welke beperkingen zijn opgelegd door het luchtverkeersbeheer en dat de vervoerder vanwege deze beperkingen gehouden was om de onderhavige vlucht te annuleren. Bij dupliek heeft de vervoerder nogmaals het ‘interne rapport’ overgelegd ditmaal met ‘bronnen’ bestaande uit 6 documenten van circa 30 pagina’s (waarvan 22 pagina’s met inhoud). De vervoerder heeft echter in zijn conclusie van dupliek niet verwezen naar de specifieke passages waar hij zich op beroept. De kantonrechter oordeelt dan ook dat zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet kan worden vastgesteld dat het luchtverkeerbeheer een restrictie heeft opgelegd, op welk tijdstip, wat de duur en de mate van de beperking is geweest en wat de gevolgen hiervan zijn geweest voor de onderhavige vlucht. Dat in productie A1 (het interne rapport) bij conclusie van antwoord en productie D1 bij conclusie van dupliek, door iemand genaamd Richard, waarvan de hoedanigheid niet bekend is, een nadere toelichting wordt gegeven (met verwijzing naar documenten) maakt dit niet anders. Overigens zit (mede) hierin ook het verschil met het als productie D2 overgelegde eerdere vonnis van deze rechtbank. In die zaak had de vervoerder (kennelijk) zijn stellingen beter gemotiveerd en onderbouwd. Gelet op de stelling van de passagiers dat niet is gebleken dat de vlucht noodzakelijkerwijs geannuleerd moest worden vanwege de slechte weersomstandigheden, had het op de weg van de vervoerder gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen en niet enkel naar een omvangrijke productie te verwijzen. Voor zover de vervoerder meent dat de kantonrechter zelf die feiten uit de producties moet halen, vergist hij zich (zie ook Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2017:404). Het is aan de vervoerder om in de dagvaarding zelf de relevante feiten te vermelden en te onderbouwen dat sprake was van een besluit van de luchtverkeersleiding om tot een capaciteitsreductie over te gaan en de inhoud en de gevolgen daarvan te vermelden om zo de betwiste stelling te onderbouwen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Omdat de vervoerder dit niet (voldoende) heeft gedaan, is thans niet komen vast te staan dat de vlucht in kwestie niet uitgevoerd kon worden ten gevolge van een besluit van de luchtverkeersleiding tot het beperken van het aantal vluchten rond de luchthaven van Londen Gatwick op 6 oktober 2018, althans ten gevolge van een buitengewone omstandigheid.
5.5.
Omdat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden, komt de kantonrechter niet toe aan de beantwoording van de vraag of de annulering ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen. Omdat de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken ook toewijsbaar.
5.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.8.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan eisers van € 575,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 6 oktober 2018 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van eisers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door eisers worden gemaakt
.
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter