ECLI:NL:RBNHO:2022:9068

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
15.200590.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jarenlange mishandeling van dochters door vader met zowel fysieke als psychische gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zich schuldig heeft gemaakt aan langdurige mishandeling van zijn twee dochters. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochters jarenlang fysiek en psychisch heeft mishandeld, wat heeft geleid tot ernstige gevolgen voor hun welzijn. De mishandelingen omvatten onder andere het slaan met voorwerpen, het toebrengen van pijn en het uitoefenen van psychologische controle door middel van camera's en andere middelen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door andere bewijsmiddelen, en heeft geoordeeld dat de verdachte ook psychisch letsel heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast zijn schadevergoedingen toegewezen aan beide slachtoffers, die de gevolgen van de mishandeling ondervinden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.200590.21 (P)
Uitspraakdatum: 14 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 september 2022 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] (Ghana),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.K. de Blieck-Willemsen, advocaat te Vaassen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 30 september 2022, ten laste gelegd dat:
Feit 1.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 7 oktober 2009 tot en met 24 december 2014 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, en/of in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2018 te Zaandam, in elk geval in Nederland, zijn kind, [slachtoffer 1] (geboortedatum [geboortedatum 2] ) heeft (fysiek) mishandeld door die [slachtoffer 1] :
- meermalen op haar billen te slaan en/of
- meermalen in haar gezicht en/of op haar hoofd en/of op haar lichaam te stompen en/of te slaan en/of
- meermalen met diverse voorwerpen, waaronder een riem en/of stroomkabels en/of computersnoeren en/of een dweilstok en/of een lat op haar billen en/of rug en/of armen en/of benen en/of gezicht en/of op haar hoofd, in elk geval haar lichaam te slaan, waarbij die [slachtoffer 1] meerdere keren was vastgebonden en/of vastgetaped en/of geboeid en/of
- meermalen gemalen en/of gepureerde peper en/of gember tussen haar schaamlippen en/of op haar open wonden te smeren en/of hierbij die [slachtoffer 1] voor langere tijd te beletten deze gemalen en/of gepureerde peper en/of af te wassen en/of weg te halen en/of
- meermalen (langdurig) op haar knieën te laten zitten en/of haar hierbij te beletten op te staan,
waardoor zij pijn en/of letsel heeft bekomen
en/of (psychisch)
- urine over haar lichaam te gooien en/of hierbij die [slachtoffer 1] voor langere tijd te beletten zich af te spoelen met water en/of schoon te maken en/of
- te controleren op haar maagdelijkheid, in elk geval haar geslachtsdelen te bekijken en/of de overige zussen en/of familieleden te vragen de maagdelijkheid te controleren, terwijl verdachte hierbij toekeek en/of aanwezig was en/of
- te controleren op haar dagelijkse bewegingen door onder andere naar de school van die [slachtoffer 1] toe te gaan en/of daar te gaan kijken wat die [slachtoffer 1] aan het doen was en/of een audiorecorder, in elk geval een opnameapparaat, mee te geven om alle geluiden van de dag op te nemen en/of te verplichten een open telefoonverbinding te houden, waardoor verdachte mee kon luisteren naar alle bezigheden die die [slachtoffer 1] op een dag had en/of
- in de gaten te houden en/of haar bewegingen te controleren door in de woning van verdachte en/of die [slachtoffer 1] overal camera's op te hangen, al dan niet werkend, en/of audioapparatuur te plaatsen, al dan niet werkend, en/of hierbij andere gezinsleden de opdracht te geven haar in de gaten te houden en/of niet alleen te laten en/of tot zelfs in de badkamer en/of toilet aan toe in de gaten te houden en/of iemand mee te sturen en hierbij (het gevoel van) privacy van die [slachtoffer 1] enorm te beperken en/of
- ( naakt) op de foto te zetten en/of vervolgens te dreigen die foto's naar klasgenoten, in elk geval de school, van die [slachtoffer 1] te sturen, wanneer die [slachtoffer 1] verdachte niet zou gehoorzamen en/of
- te beletten contact te hebben met haar zusjes, in elk geval familie, in elk geval de zusjes/familie van die [slachtoffer 1] te beletten met haar contact op te nemen, gezien dat [slachtoffer 1] de familie zou hebben verraden en/of
- voortdurend te kleineren en/of uit te schelden en/of
- de haren heel kort af te knippen als straf,
waardoor opzettelijke benadeling van de gezondheid voor die [slachtoffer 1] is ontstaan.
(artikel 300 lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafrecht, artikel 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2.
hij één of meer tijdstippen in de periode van 7 oktober 2009 tot en met 31 december 2019 te Alkmaar en/of Zaandam, in elk geval in Nederland, zijn kind, [slachtoffer 2] (geboortedatum [datum] heeft (fysiek) mishandeld door die [slachtoffer 2] :
- meermalen in haar gezicht en/of op haar hoofd en/of op haar lichaam te stompen en/of te slaan en/of
- meermalen haar keel en/of hals dicht te knijpen en/of in haar wangen te knijpen en/of
- meermalen met diverse voorwerpen, waaronder (de gesp van) een riem en/of een snoer en/of een lat en/of met spijkers in een lat geslagen op haar billen en/of benen en/of rug en/of haar lichaam te slaan en/of
- meermalen gemalen en/of gepureerde peper en/of gember in haar geslachtsdeel en/of anus te stoppen en/of op haar geslachtsdeel en/of schaamlippen en/of anus te smeren en/of (vervolgens) te beletten dat die [slachtoffer 2] (voor langere tijd) deze gemalen en/of gepureerde peper en/of gember weg kan halen en/of
- meermalen in haar borsten te knijpen en/of in haar tepels te knijpen en/of (vervolgens deze) om te draaien en/of
- met een schroevendraaier in haar hand te steken, waardoor zij pijn en/of letsel heeft bekomen en/of
en/of (psychisch)
- meerdere keren dagenlang achter elkaar te beletten te eten en/of er zorg voor dragen dat die [slachtoffer 2] geen of weinig eten kreeg en/of
- te controleren op haar maagdelijkheid, in elk geval haar geslachtsdelen te bekijken en/of de overige zussen en/of familieleden te vragen de maagdelijkheid te controleren, terwijl verdachte hierbij toekeek en/of aanwezig was en/of
- te controleren op haar dagelijkse bewegingen door onder andere naar de school van die [slachtoffer 2] toe te gaan en/of daar te gaan kijken wat die [slachtoffer 2] aan het doen was en/of een audiorecorder, in elk geval een opnameapparaat, mee te geven om alle geluiden van de dag op te nemen en/of te verplichten een open telefoonverbinding te houden, waardoor verdachte mee kon luisteren naar alle bezigheden die die [slachtoffer 2] op een dag had en/of
- in de gaten te houden en/of haar bewegingen te controleren door in de woning van verdachte en/of die [slachtoffer 2] overal camera's op te hangen, al dan niet werkend, en/of audioapparatuur te plaatsen, al dan niet werkend, en/of hierbij andere gezinsleden de opdracht te geven haar in de gaten te houden en/of niet alleen te laten en/of tot zelfs in de badkamer en/of toilet aan toe in de gaten te houden en/of iemand mee te sturen en hierbij (het gevoel van) privacy van die [slachtoffer 2] enorm te beperken en/of
- ( naakt) op de foto te zetten en/of vervolgens te dreigen die foto's naar klasgenoten, in elk geval de school, van die [slachtoffer 2] te sturen, wanneer die [slachtoffer 2] verdachte niet zou gehoorzamen en/of
- te beletten contact te hebben met haar zusjes, in elk geval familie, in elk geval de zusjes/familie van die [slachtoffer 2] te beletten met haar contact op te nemen, gezien dat [slachtoffer 2] - net zoals [slachtoffer 1] - de familie zou hebben verraden en/of
- voortdurend te kleineren en/of uit te schelden,
waardoor opzettelijke benadeling van de gezondheid voor die [slachtoffer 2] is ontstaan.
(artikel 300 lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafrecht, artikel 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 1
2.2.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard (de rechtbank begrijpt: ten aanzien van feit 1). De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat na het incident van 14 juli 2013 hulpverlening is ingezet die met goed gevolg is afgerond. Hierop heeft het Openbaar Ministerie besloten geen verdere strafrechtelijke vervolging in te zetten en de hulpverlening te laten prevaleren. Uit het onderliggende strafdossier is niet gebleken dat er – na 14 juli 2013 - nog andere incidenten hebben plaatsgevonden. De officier van justitie dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
2.2.2.
Standpunt van de officier van justitie
Het klopt dat ten aanzien van het incident van 14 juli 2013 is besloten tot een voorwaardelijk sepot. Dat voorwaardelijke sepot is vervolgens definitief geworden. De officier van justitie acht zichzelf daarom niet-ontvankelijk voor het geweld dat op die dag is gepleegd. Voor het overige is het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk in de vervolging, aldus de officier van justitie. De officier van justitie wijst er nog op dat door de wijziging van de tenlastelegging met betrekking tot de pleegperiode, er geen sprake is van verjaring.
2.2.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat het Openbaar Ministerie ter zake van het verwijt met pleegdatum 14 juli 2013 op 11 maart 2014 heeft besloten tot een voorwaardelijk sepot met als einddatum van de proeftijd 13 maart 2015. Gezien het standpunt van de officier van justitie dat dit sepot definitief is geworden, zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van het tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op 14 juli 2013. Blijkens het dossier gaat het daarbij om de volgende tenlastegelegde feitelijkheden:
Onder feit 1:
  • met een lat te slaan;
  • meermalen (langdurig) op haar knieën te laten zitten en/of haar hierbij te beletten op te staan;
  • te beletten contact te hebben met haar zusjes, in elk geval familie, in elk geval de zusjes/familie van die [slachtoffer 2] te beletten met haar contact op te nemen, gezien dat [slachtoffer 2] - net zoals [slachtoffer 1] - de familie zou hebben verraden
  • de haren heel kort af te knippen als straf.
2.3.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van de rest van de tenlastelegging
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ten aanzien van de rest van de tenlastelegging ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De rest van de tenlastelegging wordt niet geraakt door de eerdere sepotbeslissing.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig een op schrift gesteld requisitoir – op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden, met uitzondering van de volgende gedachtestreepjes, waarvoor haars inziens wegens onvoldoende steunbewijs moet worden vrijgesproken, namelijk:
Feit 2
  • [... 2]
  • meermalen haar keel en/of hals dicht te knijpen en/of in haar wangen te knijpen;
  • meermalen in haar borsten te knijpen en/of in haar tepels te knijpen en/of (vervolgens deze) om te draaien;
  • meerdere keren dagenlang achter elkaar te beletten te eten en/of er zorg voor dragen dat die [slachtoffer 2] geen of weinig eten kreeg;
  • voortdurend te kleineren en/of uit te schelden .
De officier van justitie heeft voor de bewezenverklaring – kort samengevat – aangevoerd dat het bewijs wordt gevormd door de aangifte en de nadere verklaringen van de aangeefster [slachtoffer 2] alsmede door de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] (roepnaam van [slachtoffer 2] ). Deze verklaringen zijn weliswaar op punten onduidelijk of tegenstrijdig, maar beiden hebben consistent verklaard. Deze relevante onderdelen van de verklaringen worden bovendien ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier, waaronder verklaringen van de andere twee zussen, de verklaring van de partner van de verdachte, foto’s waarop letsel is te zien, informatie van de scholen waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op gezeten hebben en van hulpverlenende instanties en de eigen verklaring van verdachte.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich
mede aan de hand van een op schrift gestelde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Hij bekent weliswaar het gebeurde op 14 juli 2013, maar daarvoor is de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Voor het overige tenlastegelegde geldt dat dit een puur verzonnen verhaal is, uit wraak en jaloezie de wereld in gebracht door [naam moeder] (de moeder van [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] . De raadsvrouw heeft gewezen op punten in de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waarvoor haars inziens in het onderliggend strafdossier geen steunbewijs te vinden is. Ook heeft zij gewezen op punten die de juistheid van de beschuldigingen juist tegenspreken, zodat geconcludeerd moet worden dat de beschuldigingen niet waar zijn.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Bewijsmotivering
De verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] en getuige [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in beginsel betrouwbaar acht en bruikbaar voor het bewijs, nu zij grotendeels en op belangrijke punten met elkaar overeenkomen en op hierna te noemen punten steun vinden in overige bewijsmiddelen.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om per onderdeel van de tenlastelegging behoedzaamheid te betrachten bij het gewicht van de bewijswaarde van de verklaringen, gelet op het volgende. De gebeurtenissen waarover zij verklaren spelen zich af in een periode die dertien jaar geleden start en circa tien jaren bestrijkt. Naar algemene ervaringsregels bestaat het risico dat tijdsverloop – ongemerkt – de nauwkeurigheid van herinneringen aantast, deze kan vertekenen, verkleuren of anderszins beïnvloeden. De rechtbank houdt daarbij rekening met het gegeven dat blijkens het dossier [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , nadat ieder van hen zich uiteindelijk heeft los gemaakt uit de thuissituatie, (begrijpelijkerwijs) over hun ervaringen hebben gesproken met elkaar en met professionele hulpverleners. Voorts geeft de inhoud van het dossier (bijvoorbeeld pag. 163 onder ’22 november 2019’) aanleiding om te veronderstellen dat zij, als gevolg van de door hen ontvangen professionele hulp, mogelijk tot zogenaamde hervonden herinneringen zijn gekomen. Die omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank alert wil zijn op de mogelijkheid dat hun herinneringen, onbewust, zijn beïnvloed. De rechtbank zal dan ook de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met gepaste behoedzaamheid gebruiken, namelijk alleen voor zover zij door andere bewijsmiddelen – zoals de verklaringen van onder andere [naam zus 1] en de verdachte zelf – worden ondersteund.
Steunbewijs
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier in voldoende mate steunbewijs biedt voor de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dat zij beiden zij gedurende een lange periode fysiek en psychisch zijn mishandeld door hun vader. De verklaringen van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] vinden op belangrijke onderdelen steun in de verklaringen van de verdachte zelf. De verdachte heeft concreet bekend dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , al vanaf jonge leeftijd, heeft geslagen met een riem, de vlakke hand en een slipper en voorts dat hij in het huis camera’s heeft opgehangen teneinde met name [slachtoffer 1] in de gaten te kunnen houden. Voorts heeft de verdachte bevestigd dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een telefoon of opnameapparatuur meegaf als zij van huis weggingen en dat zij de lijn hiervan moesten openhouden zodat hij op ieder moment kon horen wat ze aan het doen waren. Daarnaast ziet de rechtbank steunbewijs in de verklaringen van de getuigen [naam zus 1] en [naam zus 2] , zijnde de twee andere nog thuiswonende dochters van verdachte, alsmede in de verklaring van [naam moeder 2] , de moeder van [slachtoffer 2] , [naam zus 1] en [naam zus 2] . Tenslotte is er ook vanuit diverse overige bronnen informatie naar voren gekomen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zouden worden mishandeld. Zo blijkt uit verslagen van de middelbare school van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] dat er blauwe plekken werden waargenomen. De betrokkenen van beide scholen zijn, aldus de zich in het dossier bevindende correspondentie door de jaren heen, bezorgd geweest om het welzijn van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Reactie op het verweer dat het letsel van [slachtoffer 1] door haarzelf is toegebracht
Geconfronteerd met de foto’s van [slachtoffer 1] met een opgezwollen en blauw oog en een dikke neus met wondje (pagina 235 van het politiedossier) heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 1] zichzelf deze verwondingen had toegebracht, dat zij doorlopend zichzelf verwondde en maandelijks met zelf toegebrachte verwondingen rondliep.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte, gelet op de aard van het letsel zoals dat uit hiervoor genoemde foto’s blijkt, uitermate onwaarschijnlijk en schuift de verklaring van verdachte dienaangaande als ongeloofwaardig terzijde. Daaraan draagt bij dat de nog thuis wonende andere twee zussen tegenstrijdig hebben verklaard over het punt dat [slachtoffer 1] zou hebben toegegeven dat zij zichzelf letsel toebracht, waarbij de rechtbank er ook rekening mee houdt dat (al dan niet bewust) grote invloed van de ouders kan zijn uitgegaan op de thuiswonende andere twee dochters. Verder draagt aan de onwaarschijnlijkheid en ongeloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte bij dat de verdachte zich niet heeft gedragen zoals je van een vader zou verwachten indien juist zou zijn dat [slachtoffer 1] zichzelf stelselmatig dergelijk letsel toebracht. Zo heeft hij naar zijn zeggen geen professionele hulp (bijvoorbeeld via een huisarts) gezocht, naar zijn zeggen omdat [slachtoffer 1] dat niet wilde.
Tussenconclusie
Alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat – kort gezegd – de verdachte zijn dochters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] jarenlang lichamelijk heeft mishandeld door met (onder meer) een riem en de hand op het gezicht en het lichaam te slaan.
Psychische mishandeling
De rechtbank overweegt – in lijn met landelijke jurisprudentie – (zie onder meer ECLI:L:RBMNE:263, ECLI:NL:GHDHA:2017:1539 en ECLI:NL:GHDHA:2021:806) – dat onder de verbodsnorm van artikel 300 Wetboek van Strafrecht niet alleen lichamelijk letsel is begrepen maar ook psychisch letsel. De in artikel 300, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde gelijkstelling van mishandeling met benadeling van de gezondheid biedt aanknopingspunten voor strafbaarheid van niet alleen het veroorzaken van lichamelijke pijn, letsel of onlust, maar ook voor mishandeling van psychische aard. De rechtbank is in dit verband verder van oordeel dat voor de vraag of een gedraging kan worden aangemerkt als psychische mishandeling, het aankomt op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging(en) van verdachte en de omstandigheden waaronder deze is/zijn verricht.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte door de bewezenverklaarde gedragingen opzettelijk psychisch letsel bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt. Die gedragingen moeten worden bezien in samenhang met de fysieke mishandelingen. Voor de gedragingen die de rechtbank onder de aanduiding ‘psychisch’ heeft bewezenverklaard geldt dat dit een langdurige en stelselmatige, extreme vorm van controle-uitoefening op de slachtoffers inhield. Door deze controle werd hun vrijheid ernstig beperkt en hun privacy aangetast. Ook was aan de controle steeds de dreiging van fysieke mishandeling verbonden, namelijk als de verdachte door de camera’s of het afluisteren gedrag bij [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] waarnam dat in zijn ogen strafwaardig was. Beide slachtoffers zijn aldus door toedoen van de verdachte in grote onveiligheid opgegroeid. Aldus is voor beide slachtoffers sprake geweest van geestelijk lijden. Dit wordt met betrekking tot [slachtoffer 2] ondersteund door het in de bewijsmiddelen opgenomen proces-verbaal met de informatie van de Nassaupraktijk over haar geestelijk letsel. Ten aanzien van [slachtoffer 1] blijkt het geestelijk letsel uit de verklaring van GGZ-psychologe Van Gendt, die de diagnose PTSS stelt en haar heeft behandeld met EMDR-sessies (productie 6 bij haar vordering tot schadevergoeding). Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank psychisch letsel als gevolg van de mishandelingen vast.
Gelet op de omvang, duur en de aard van de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte in samenhang bezien en naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beoordelen, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de verdachte ook ten aanzien van de psychische mishandeling de aanmerkelijke kans op de benadeling van de (psychische) gezondheid van de kinderen bewust heeft aanvaard. Daarbij is van belang dat ook na de inzet van de kinderbescherming de verdachte doorging met zijn gedrag, hoewel hij er toen op is gewezen dat sprake was van een dreiging in de ontwikkeling van zijn kinderen.
Conclusie
Concluderend is de rechtbank dan ook van oordeel dat, op grond van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door de in de bewezenverklaring vermelde handelingen. De door de verdediging aangevoerde bewijsverweren stuiten alle af op de bewijsmiddelen in samenhang met bovenstaande.
4.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1.
hij in de periode van 7 oktober 2009 tot en met 30 april 2014 te Alkmaar, zijn kind, [slachtoffer 1] (geboortedatum [geboortedatum 2] ) heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] :
- meermalen op haar billen te slaan en
- meermalen in haar gezicht en/of op haar lichaam te slaan en
- meermalen met diverse voorwerpen, waaronder een riem, op haar lichaam te slaan,
waardoor zij pijn en/of letsel heeft bekomen
en
- te controleren op haar maagdelijkheid, haar geslachtsdelen te bekijken en
- te controleren op haar dagelijkse bewegingen door een opnameapparaat mee te geven om alle geluiden van de dag op te nemen en/of te verplichten een open telefoonverbinding te houden, waardoor verdachte mee kon luisteren naar alle bezigheden die die [slachtoffer 1] op een dag had en
waardoor opzettelijke benadeling van de gezondheid voor die [slachtoffer 1] is ontstaan.
Feit 2.
hij in de periode van 7 oktober 2009 tot en met 31 december 2019 te Alkmaar en/of Zaandam, zijn kind, [slachtoffer 2] (geboortedatum [datum] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] :
- meermalen in haar gezicht en op haar lichaam te slaan en
- meermalen met diverse voorwerpen, waaronder een riem op haar lichaam te slaan
waardoor zij pijn en/of letsel heeft bekomen
en
- te controleren op haar maagdelijkheid, haar geslachtsdelen te bekijken en
- te controleren op haar dagelijkse bewegingen door een opnameapparaat mee te geven om alle geluiden van de dag op te nemen en/of te verplichten een open telefoonverbinding te houden, waardoor verdachte mee kon luisteren naar alle bezigheden die die [slachtoffer 2] op een dag had en
- in de gaten te houden en/of haar bewegingen te controleren door in de woning van verdachte en die [slachtoffer 2] camera's op te hangen, al dan niet werkend, en andere gezinsleden de opdracht te geven haar in de gaten te houden en tot in de badkamer en toilet iemand mee te sturen en hierbij (het gevoel van) privacy van die [slachtoffer 2] enorm te beperken en/of
waardoor opzettelijke benadeling van de gezondheid voor die [slachtoffer 2] is ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
4.3.4
Partiële vrijspraak
Verdachte wordt vrijgesproken van de overige in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheden. De aangifte van [slachtoffer 2] en de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] vinden op deze onderdelen namelijk onvoldoende steun in de andere bewijsmiddelen

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Feit 2
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren en met aftrek van de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden als opgenomen in het reclasseringsrapport van 20 september 2022. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden van een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en een locatieverbod voor [plaatsnaam] – de woonplaats van [slachtoffer 1] – worden verbonden.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Tenslotte vordert de officier van justitie dat het geschorste bevel van de gevangenhouding zal worden opgeheven.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen afzonderlijk strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het jarenlang fysiek en psychisch mishandelen van twee van zijn dochters. De verdachte heeft daarmee de lichamelijke en psychische integriteit van zijn kinderen ernstig geschonden. De mishandelingen vonden thuis plaats, terwijl een kind zich juist op deze plek bij zijn ouders geborgen en veilig moet kunnen voelen. [slachtoffer 2] voelde zich op enig moment zelfs genoodzaakt op zeer jonge leeftijd van huis weg te lopen waarna zij onder toezicht werd gesteld. En zelfs nadat [slachtoffer 2] – na afloop van de reclasseringsinterventie – weer thuis kwam wonen heeft de verdachte haar nog mishandeld. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zijn kinderen een normale jeugd heeft ontnomen en de ontwikkeling van zijn dochters ernstig heeft verstoord. Dat deze feiten grote impact hebben gehad op de dochters van de verdachte blijkt uit de onderbouwing van de vorderingen benadeelde partijen. Hieruit blijkt onder meer dat beide slachtoffers psychische klachten aan de jarenlange mishandeling hebben overgehouden. De weg naar herstel hiervan kan nog vele jaren in beslag nemen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad), gedateerd 23 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 20 september 2022 van M. Ruiter als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit dit rapport blijkt dat, indien onderhavige feiten bewezen worden geacht, zicht dient te
worden verkregen op de gezinsdynamiek en de opvoedingsvaardigheden van de verdachte.
Mogelijk spelen culturele factoren een rol in de behoefte aan controle van zijn opgroeiende
dochters zoals in het proces verbaal wordt omschreven. De verwachting is dat de verdachte
beperkt open staat voor interventies daar hij geen hulpvraag heeft. De verdachte geeft aan
dat hij, maar vooral ook zijn echtgenote, inzet van justitiële maatregelen als gevolg van deze
strafzaak onrechtvaardig vindt.
De verdachte ontkent en zegt bij schuldigverklaring in hoger beroep te gaan. Echter, geeft hij ook aan mee te zullen werken aan naleving van de voorwaarden als die worden opgelegd.
De reclassering is van mening dat vanwege de gesloten en defensieve houding van de verdachte een toegankelijke, niet oordelende en laagdrempelige insteek vereist is omdat toename van strijd en verdediging contraproductief uit zal werken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod en een locatieverbod.
Het psychologisch rapport gedateerd 14 januari 2022 houdt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende in:
De persoonlijkheid van de verdachte, voor zover daarop zicht is verkregen, wordt gekleurd door een versterkte zelfwaardering, dominerend en controlerend gedrag. Hij is sterk gefocust op zijn kinderen en hun schoolgang. Hij lijkt minder stil te staan bij hun eigen behoeftes, wat kan duiden op beperkte empathische vermogens. Hij lijkt weinig verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag. Zijn coping bestaat vooral uit ontkennen en de oorzaak van zijn problemen bij anderen leggen.
Het is mogelijk dat de verdachte frustratie over zijn eigen stukgelopen ambities op de kinderen heeft geprojecteerd of dat betrokkene middels de prestaties van zijn kinderen de bewondering verkrijg die hij nodig heeft om zijn positieve zelfgevoel te bevestigen. Zijn zelfgevoel lijkt te worden ondermijnd door zijn nierinsufficiëntie.
Op basis van het onderhavige onderzoek kan geen psychische stoornis worden vastgesteld.
Weliswaar zijn er narcistische trekken in de persoonlijkheid, maar buiten het gezin laat de verdachte weinig disfunctioneren zien en is zijn impulscontrole en agressieregulatie niet gestoord, waardoor niet tot een narcistische persoonlijkheidsstoornis wordt gekomen.
Het huidige onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor een psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening. Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen, kan geen psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening worden vastgesteld.
Vanwege het niet kunnen stellen van een psychische stoornis, ook niet ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen, zijn er geen gronden om te komen tot een advies ten aanzien van een vermindering van het toerekenen. Op grond van het niet kunnen vaststellen van een psychische stoornis en het niet kunnen onderbouwen van een recidiverisico is er vanuit gedragskundig oogpunt geen noodzaak voor behandeling en/of begeleiding binnen een juridisch kader.
Alles afwegende en rekening houdend met de omstandigheid dat de rechtbank minder bewezen verklaart dan de officier van justitie en enigszins rekening houdend met de kwetsbare gezondheid van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 27 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van 12 maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van vijf jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht het noodzakelijk dat aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf als bijzondere voorwaarden worden verbonden: de meldplicht en een ambulante behandeling.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod ten behoeve van [slachtoffer 2] noodzakelijk. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben de rechtbank daar nadrukkelijk om verzocht. Deze verboden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend in verband met schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft geleden. De vordering bestaat uit € 3.022,78 aan materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De gestelde materiële schade bestaat uit vergoeding voor medicatie (vallend onder het eigen risico 2021), behandeling bij Parnassia Groep B.V. en bij Psytec 2.0 GGZ, collegegeld ( in verband met studievertraging in het jaar 2020-2021 door depressieve klachten en ptss klachten als gevolg van de bewezenverklaarde feiten) en het eigen risico van 2022. Daarnaast vordert de benadeelde partij vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten, groot 1.126,00 euro.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend in verband met schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft geleden. De vordering bestaat uit € 232,00 aan materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor behandeling door en een verslag opgesteld door een therapeute, en kosten voor een gesprek met een psycholoog. Daarnaast vordert de benadeelde partij vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten (waaronder reis- en parkeerkosten), groot 1.543,26 euro.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toewijsbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat – nu ten aanzien van feit 1 de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en ten aanzien van feit 2 vrijspraak is bepleit, de vordering van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat onderstaande materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit, gegrond en als onvoldoende betwist toewijsbaar is. Deze schade bestaat uit
€ 136,13 ( voor medicatie;
€ 84,60 voor behandeling bij de Parnassia Groep B.V.;
€ 250,05 voor behandeling bij Psytrec 2.0 GGZ.;
€ 2.167,00 voor collegegeld ten gevolge van studievertraging.
De benadeelde partij heeft voorts gevraagd om vergoeding van het (volledige) eigen risico van de zorgverzekering over het jaar 2022. In de toelichting wordt vermeld dat de verzekeraar tot dusverre geen eigen risico in rekening heeft gebracht. Het betreft dus toekomstige schade. Onvoldoende zeker is of deze schade nog gaat ontstaan, en in welke mate. Dit deel van de vordering wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de posten
- a)
o € 74,31 wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2021;
o € 37,20 wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2021;
o € 24,76, wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2021;
- b) € 84,60 wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2021;
- c) € 250,05 wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2022;
- d) € 2.167,00 wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2022;
telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij is het slachtoffer geweest van langdurig huiselijk geweld, waardoor zij lichamelijk letsel heeft opgelopen en in haar persoon is aangetast. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat aangeefster door de mishandelingen psychische klachten (een depressie en PTSS) heeft opgelopen die van grote invloed zijn op haar leven. Zij ervaart dagelijks somberheid, heeft suïcidale gedachte en zij ervaart continue een gevoel van angst en gevaar.
Gelet op de ernst en de lange duur van mishandelingen alsmede de ernstige (psychische) gevolgen voor aangeefster komt de rechtbank vergoeding van de gevorderde immateriële schade billijk voor. De rechtbank begroot deze schade op een bedrag van € 7.500,00.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de vordering tot schadevergoeding worden afgewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 1.126,00.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 232,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Deze schade bestaat uit
€ 175,00 (totaal van vier facturen) voor behandeling door een therapeute;
€ 57,00 voor kosten voor behandeling door een psycholoog.
Ten aanzien van de posten
- a)
o € 50,00 wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2019;
o € 50,00 wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2019;
o € 50,00 wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2019;
o € 25,00 wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2019;
- b) € 57,00 wordt dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022.
telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij is het slachtoffer geweest van langdurig huiselijk geweld, waardoor zij lichamelijk letsel heeft opgelopen en in haar persoon is aangetast.. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat aangeefster door de mishandelingen psychische klachten in de vorm van PTSS heeft opgelopen, wat van grote invloed is op haar leven. Zij kampt onder andere met suïcidale gedachten en angst.
Gelet op de ernst en de lange duur van mishandelingen alsmede de ernstige (psychische) gevolgen voor de benadeelde komt de rechtbank vergoeding van de gevorderde immateriële schade billijk voor. De rechtbank begroot deze schade op een bedrag van € 7.500,00.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2020, tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de vordering tot schadevergoeding worden afgewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 1.126,00.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten (bezoeken kantoor advocaat, slachtoffergesprek met officier van justitie en bijwonen zitting) overweegt de rechtbank het volgende. Uit bestendige jurisprudentie volgt dat een redelijke wetsuitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting van de in dit artikel bedoelde kosten dezelfde maatstaf gehanteerd moet worden als in civiele procedures, dat wil zeggen de maatstaf uit de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat civiele kader geeft in dit geval geen grondslag voor het vergoeden van de gevorderde proceskosten, aangezien de benadeelde partij niet in persoon procedeert maar met een advocaat. Volgens het civiele recht komen in dat geval de door de benadeelde partij zelf gemaakte reiskosten in het kader van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank ziet aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. De toegewezen proceskosten vallen niet onder de schadevergoedingsmaatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf)maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
vijfjaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
-
Meldplicht bij reclassering
zich meldt zich bij Reclassering Nederland, locatie Zaandam. De verdachte meldt zich zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
-
Ambulante behandelingmee werkt aan behandeling dan wel begeleiding in het gezin door Akwaaba Zorg of een nader te noemen instelling, te bepalen door de reclassering. De verdachte werkt mee aan de intakeprocedure en, indien geïndiceerd, aan een behandeling door een nader te noemen instelling voor forensische ggz;
De behandeling/begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels, afspraken en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling/begeleiding.
-
Contactverbodgedurende de proeftijd van vijf jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht;
-
Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de gemeente [plaatsnaam] , zijnde de woonplaats van aangeefster [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.137,78, bestaande uit € 2.637,78 als vergoeding voor de materiële schade en € 7.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag.
Wijst de wettelijke rente als volgt toe:
- a)
o € 74,31 vanaf 6 april 2021;
o € 37,20 vanaf 21 september 2021;
o € 24,76, vanaf 21 december 2021;
- b) € 84,60 vanaf 6 april 2021;
c) € 250,05 vanaf 22 maart 2022;
- d) € 2.167,00 vanaf 22 september 2022;
en ten aanzien van de immateriële schade, groot € 7.500,00, vanaf 1 mei 2014.
Verklaart de vordering tot materiële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk.
Wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.126,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.137,78 vermeerderd met de wettelijke rente als hierboven is uitgesplitst, tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 85 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.732,00, bestaande uit € 232,00 als vergoeding voor de materiële schade en € 7.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag.
Wijst de wettelijke rente als volgt toe:
- a)
o € 50,00 vanaf 24 oktober 2019;
o € 50,00 vanaf 11 november 2019;
o € 50,00 vanaf 9 december 2019;
o € 25,00 vanaf 21 september 2019;
- b) € 57,00 vanaf 1 februari 2022,
en ten aanzien van de immateriële schade, groot € 7.500,00, vanaf 1 januari 2020.
Wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige af.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.732,00, vermeerderd met de wettelijke rente als hierboven is uitgesplitst, tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 73 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Boes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2022.
mr. Bakker en mr. Boes is zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bewijsmiddelenbijlage]
[bewijsmiddelenbijlage]
.