ECLI:NL:RBNHO:2022:9010

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
9965689
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen billijke vergoeding na opzegging arbeidsovereenkomst met instemming UWV; bedrijfseconomische omstandigheden en werkvermindering aannemelijk gemaakt

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] om een billijke vergoeding toe te kennen na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door Innomet Specials B.V. De opzegging vond plaats op basis van bedrijfseconomische redenen, waarbij Innomet stelde dat er sprake was van een slechte financiële situatie en werkvermindering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Innomet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opzegging gerechtvaardigd was. De rechter oordeelde dat de ontslagaanvraag van Innomet bij het UWV correct was onderbouwd en dat er geen redelijke grond was om te concluderen dat de opzegging in strijd was met de wet. De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoeker] om een billijke vergoeding en diverse loonvorderingen afgewezen, omdat Innomet aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van [verzoeker] was komen te vervallen door bedrijfseconomische omstandigheden. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, wat een voorwaarde zou zijn voor het toekennen van een billijke vergoeding. De proceskosten zijn voor rekening van [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9965689 \ AO VERZ 22-38 IL
Uitspraakdatum: 12 oktober 2022
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. T.M. Melissen
tegen
de besloten vennootschap Innomet Specials B.V.,
gevestigd te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: Innomet
gemachtigde: mr. B.M. Dijkstra

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om ten laste van Innomet een billijke vergoeding toe te kennen, met vergoeding van een aantal nevenvorderingen. Het verzoek is op 29 juni 2022 bij de rechtbank binnengekomen. Innomet heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 14 september 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen met zijn gemachtigde. Innomet is verschenen bij [naam 1] (directeur), vergezeld van de gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 9 september 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Innomet is een kleinschalig, gespecialiseerd metaalbewerkingsbedrijf. De directeur (de heer [naam 1] ) is zelf werkzaam binnen het bedrijf, als buiger. Op dit moment is er een werknemer ( [naam 2] ) in dienst, als adjunct-directeur/buiger.
2.2.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is op 1 november 2007 in dienst getreden bij Innomet. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van werkvoorbereider. [verzoeker] ontving daarvoor laatstelijk een salaris van € 1.456,97 bruto per maand.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Metaal en Techniek Metaalbewerkingsbedrijf van toepassing.
2.4.
Op 24 november 2021 heeft Innomet aan [verzoeker] meegedeeld dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] wil beëindigen wegens bedrijfseconomische redenen en automatiseringsslagen. Partijen zijn met elkaar in onderhandeling getreden maar niet tot een minnelijke regeling gekomen.
2.5.
[verzoeker] is vanaf eind november 2021 vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.
2.6.
Innomet heeft op 17 januari 2022 een aanvraag voor een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De bedrijfseconomische redenen zijn: slechte of slechter wordende financiële situatie en werkvermindering.
2.7.
Het UWV heeft in zijn besluit van 24 maart 2022 aan Innomet toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst tussen partijen op te zeggen. Daarbij heeft het geoordeeld dat sprake is van een redelijke grond voor het ontslag van [verzoeker] en herplaatsing niet mogelijk is. De redelijke grond is dat de arbeidsplaats van [verzoeker] vervalt door verminderde bedrijfsresultaten, de daardoor verslechterde financiële situatie en werkvermindering. Innomet heeft aannemelijk gemaakt dat voor de doelmatige bedrijfsvoering het verval van de arbeidsplaats van [verzoeker] noodzakelijk is. Innomet heeft hierbij gebruik gemaakt van haar ondernemersvrijheid. Innomet heeft getracht de nadelige gevolgen voor werknemer op te vangen middels het onderzoeken van een alternatieve en passende functie, doch is daarin niet geslaagd. [verzoeker] heeft een en ander niet weerlegd, aldus het besluit van het UWV.
2.8.
Innomet heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] bij brief van 24 maart 2022 opgezegd met ingang van 1 mei 2022.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om (samengevat):
I. te verklaren voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] door Innomet per 30 april 2022 heeft plaatsgevonden zonder redelijke grond zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 1 en 3 onder a BW;
II. Innomet te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen:
i. een billijke vergoeding van € 80.000,-- bruto,
ii. het achterstallig salaris van € 11.099,80 inclusief vakantietoeslag bruto,
iii. € 2.672,64 bruto aan te weinig uitbetaalde vakantie-uren en overuren,
iv. € 3.559,91 bruto aan jaarlijkse uitkering en
v. € 3.210,78 bruto aan te weinig betaalde transitievergoeding,
vi. de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de onder i t/m v
genoemde bedragen tot de dag der algehele voldoening;
III. Innomet te veroordelen in de proceskosten waaronder de nakosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn eerste verzoek ten grondslag dat er geen redelijke grond is om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan, omdat er geen sprake is van een verslechterde financiële situatie van Innomet en werkvermindering waardoor de noodzaak bestaat om zijn arbeidsplaats te laten vervallen. Innomet heeft het UWV een onjuiste voorstelling van zaken op basis van onjuiste en onvolledige gegevens voorgespiegeld. De toestemming voor het ontslag van [verzoeker] is daarom ten onrechte door het UWV aan Innomet verleend. Door het handelen van Innomet en het niet betalen van het juiste salaris en alle overuren is sprake van een verstoorde arbeidsrelatie die niet meer te herstellen valt. Er is dan ook sprake van ernstig verwijtbaar handelen van Innomet jegens [verzoeker] .
3.3.
[verzoeker] maakt aanspraak op een billijke vergoeding van € 80.000,-- bruto, omdat de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 3 sub a BW en herstel in redelijkheid niet mogelijk is vanwege het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door Innomet. Subsidiair verzoekt [verzoeker] om toekenning van de billijke vergoeding, omdat de opzegging wegens omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub b BW het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgever.
3.4.
[verzoeker] legt aan zijn loonvorderingen ten grondslag dat a) Innomet per 1 oktober 2014 de salarisverhogingen conform cao niet juist heeft uitgevoerd en hij nog recht heeft op € 11.099,80 inclusief vakantietoeslag, b) Innomet te weinig overuren en saldo vakantiedagen heeft uitgekeerd en hij nog recht heeft op € 2.672,64 inclusief de overwerktoeslag, c) hij recht heeft op de structurele jaarlijkse uitkering over 2021 en naar rato 2022 van € 3.559,91 en d) Innomet de transitievergoeding heeft berekend aan de hand van onjuiste inkomensgegevens en hij nog recht heeft op € 3.210,78 bruto.

4.Het verweer

4.1.
Innomet verweert zich en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Uit de bij het UWV ingediende stukken, die juist en volledig zijn, blijkt dat sprake is van een slechte of slechter wordende financiële situatie en werkvermindering ten gevolge van automatiseringsslagen. De financiële ruimte voor het behoud van de arbeidsplaats is weggevallen. Er is ongeveer 0,15 fte nodig voor het resterende takenpakket van [verzoeker] en die zijn door de directeur over te nemen. Er zijn dus redelijke gronden voor het ontslag. Innomet betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoeker] . Er is derhalve niet voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een billijke vergoeding.
4.2.
Innomet betwist de loonvorderingen. Zij hoeft de salarisverhogingen a) niet toe te passen, omdat partijen in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst een afwijkende regeling zijn overeengekomen. Innomet heeft het recht voorbehouden om het bovenschalige salaris te verminderen met de cao verhogingen. Dat heeft zij een aantal keren gedaan. Er is b) geen sprake van een tegoed aan overuren en vakantiedagen. [verzoeker] heeft ook geen recht op de overwerktoeslag. De uren die hij claimt, zijn verschoven uren en die zijn verrekend. De jaarlijkse uitkering c) is geen arbeidsvoorwaarde. De uitgekeerde bedragen fluctueerden en waren resultaatsafhankelijk. Er is geen reden om van een gemiddelde uit te gaan. De transitievergoeding d) moet worden berekend over overeengekomen arbeidsduur en dat heeft Innomet gedaan. Innomet doet daarnaast een beroep op verjaring van de vordering van [verzoeker] voor zover die ziet op aanspraken van voor 10 januari 2017.

5.De beoordeling

Het ontslag wegens bedrijfseconomische redenen is gerechtvaardigd
5.1.
De kantonrechter moet beoordelen of Innomet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van bedrijfseconomische omstandigheden heeft mogen besluiten tot het laten vervallen van de functie en arbeidsplaats van [verzoeker] en dat herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. De kantonrechter oordeelt dat dit het geval is en licht dat toe als volgt.
De uitgangspunten
5.2.
Het verzoek van [verzoeker] is gebaseerd op artikel 7:682 lid 1, onderdeel b, BW. Daarin is bepaald dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met de toestemming van het UWV, aan die werknemer - bij een opzegging in strijd met artikel 7:669 lid 3, onderdeel a, BW - een billijke vergoeding kan toekennen als herstel van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet mogelijk is vanwege een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] zich alleen op onderdeel a van laatstgenoemd artikellid beroept en niet (ook) op onderdeel b zoals in het verzoekschrift staat. Voor toekenning van de verzochte billijke vergoeding is dus vereist dat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:669, lid 3, onderdeel a, BW, en dat ontslag wegens een bedrijfseconomische reden niet gerechtvaardigd is.
5.3.
Uit deze wettelijke bepalingen volgt – kort gezegd – dat een werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. Daarbij wordt onder een redelijke grond (onder meer) verstaan het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering.
5.4.
Op grond van de Ontslagregeling moet een werkgever ter onderbouwing van zijn ontslagaanvraag aannemelijk maken dat er structureel arbeidsplaatsen vervallen door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering. Verder moet er geen mogelijkheid zijn om de werknemer binnen een redelijke termijn (al dan niet met behulp van scholing) te herplaatsen in een andere passende functie binnen de onderneming. Ook moet de werkgever aannemelijk maken dat de juiste volgorde voor ontslag is vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de functie van [verzoeker] (werkvoorbereider) uniek en niet uitwisselbaar is, zodat het afspiegelingsbeginsel in deze zaak niet aan de orde is.
5.5.
Verder wordt vooropgesteld dat bij de beoordeling van de bedrijfseconomische noodzaak van de door Innomet genomen beslissing een zekere mate van terughoudendheid past. Een werkgever moet zijn onderneming namelijk zo kunnen inrichten dat het voortbestaan daarvan ook op langere termijn verzekerd is. Dat is niet alleen in zijn eigen belang, maar ook in het belang van het behoud van werkgelegenheid in meer algemene zin. Er moet dan ook ruimte voor de werkgever zijn een beslissing te kunnen nemen tot het laten vervallen van arbeidsplaatsen wegens bedrijfseconomische redenen. [1] Innomet heeft dus een zekere vrijheid om beleidskeuzes te maken, ook als deze de individuele rechtsbetrekking met [verzoeker] als werknemer treffen.
Er is sprake van een slechte of slechter wordende financiële situatie
5.6.
Tussen partijen is in geschil of sprake is van een slechte of slechter wordende financiële situatie bij Innomet. In de UWV-procedure heeft Innomet de bedrijfseconomische noodzaak gegrond op een omzetdaling in 2021 en een verwachte verdere omzetdaling voor de eerste helft van 2022, met een verwacht verlies voor 2022 van € 85.200,00.
5.7.
De kantonrechter gaat uit van de door Innomet overgelegde financiële gegevens en de daarin vermelde cijfers. [verzoeker] stelt dat de overgelegde stukken onjuist en onvolledig zijn en de financiële situatie van Innomet minder slecht is dan zij doet voorkomen. Ter zitting heeft [verzoeker] gezegd dat het vooral te maken heeft met het onttrekken van dividend, dat het verweer van Innomet niet klopt en dat er is gemanipuleerd met de omzetcijfers. Innomet heeft echter de relevante jaarstukken van haar onderneming en de verkorte balansen van de holding van 2020 en 2021 overgelegd. Ter zitting is gebleken dat de financiële stukken door de echtgenote van de directeur, als financieel dienstverlener, zijn opgesteld en door een externe boekhouder zijn gecontroleerd. De kantonrechter heeft daarom geen reden om aan de juistheid of betrouwbaarheid van de cijfers te twijfelen, ook niet op basis van de verklaring van ZW Finance waarop [verzoeker] zich beroept. [2] Daarin staat namelijk dat er in de cijfers “
geen onregelmatigheden” zijn tegengekomen.
5.8.
De kantonrechter oordeelt dat Innomet met de overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een slechte of slechter wordende financiële situatie. Innomet heeft voldoende inzicht gegeven in haar financiële situatie en prognose voor de toekomst. Zij heeft in het C-formulier van het UWV ter onderbouwing van de slechter wordende financiële situatie drie ontwikkelingen beschreven: de schaarste op de staalmarkt waardoor de brutomarge onder druk staat, het einde van de investeringscyclus van grote klanten en geannuleerde beurzen in coronatijd. De kantonrechter heeft geen reden om aan die toelichting en de nadere motivering van Innomet te twijfelen. [verzoeker] betwist ook niet dat er een schaarste op de staalmarkt was, maar voert aan dat dit vooral in 2020 was als gevolg van de coronacrisis en dat dit niet tot een slechtere financiële situatie heeft geleid. Uit de niet weersproken onderbouwing door Innomet blijkt echter dat er ook in 2021 nog schaarste op de materialenmarkt was en hogere inkoopprijzen van invloed waren op de financiële situatie van Innomet. Verder betwist [verzoeker] niet gemotiveerd dat sprake is van een omzetdaling. Hij beroept zich op de verklaring van ZW Finance, maar die verklaring weerspreekt niet dat de omzet in 2021 aanzienlijk lager was dan de jaren ervoor, dat de kosten inkoop hoger waren en dat het resultaat negatief was. Ook is niet weersproken dat de omzet in 2021 is gedaald met 28% ten opzichte van 2020. Innomet heeft haar slechte of slechter wordende financiële situatie derhalve voldoende aannemelijk gemaakt. Dat Innomet geen coronasteun heeft aangevraagd, maakt dat niet anders. Hierbij weegt mee dat de ontslagaanvraag niet alleen is gedaan vanwege omzetdaling, maar ook vanwege werkvermindering, zoals hierna nog aan de orde komt. [3] [verzoeker] stelt nog dat hij contact met de opdrachtgevers van Innomet heeft gehad en deze een heel ander verhaal geven, namelijk dat er evenveel dan wel meer opdrachten worden verstrekt aan Innomet, maar hij onderbouwt die stelling niet. Hetzelfde geldt voor zijn stellingen dat de post ‘onderhanden werk’ hoger moet zijn en dat Innomet veel orders doorschuift naar 2022 om zo de omzet over 2021 bewust laag te houden. Gezien het gemotiveerde verweer van Innomet had [verzoeker] deze stellingen nader moeten onderbouwen, maar dat heeft hij niet gedaan.
5.9.
Het voornaamste bezwaar van [verzoeker] is dat er dividend aan de onderneming is onttrokken ten gunste van de holding. Innomet betwist dat de slechter wordende financiële situatie te maken heeft met haar beleid en het uitkeren van winsten aan de holding. Volgens Innomet zijn de dividenduitkeringen onder andere gedaan om een lening in een keer af te lossen, om als ondernemer (in persoon van de heer [naam 1] ) zelf wat meer financiële armslag te hebben. In de holding zijn namelijk een buffer opgebouwd voor het pensioen en vangnet voor eventuele arbeidsongeschiktheid en werkloosheid van de directeur. In 2020 was nog niet te voorzien dat terughoudendheid op zijn plaats was. Vanaf medio 2021 ontstond de noodzaak tot bezuinigen, aldus steeds Innomet. [verzoeker] heeft deze stellingen niet weersproken, zodat de kantonrechter ze als waar aanneemt. Daarmee heeft Innomet haar keuze voldoende verantwoord. De verklaring van ZW Finance waarop [verzoeker] zich beroept, leidt niet tot een ander oordeel. De daarin getrokken conclusie dat het er alle schijn van heeft dat de tijdelijk tegenvallende omstandigheden gebruikt worden om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te beëindigen, is namelijk ongefundeerd. Verder is de verklaring dat enige terughoudendheid ten aanzien van winstuitkeringen op zijn plaats was geweest en dat het bedrijf in de financiële problemen is gekomen vooral door onverstandig dividendbeleid, een mening, althans een oordeel dat aan de kantonrechter is voorbehouden in het kader van de terughoudende beoordeling van de gemaakte beleidskeuze. Met de stelling dat [verzoeker] de indruk heeft dat Innomet het onttrekken van dividend louter doet om het eigen vermogen in verband met de ontslagaanvraag lager te houden, miskent [verzoeker] dat de ontslagaanvraag is gebaseerd op een omzetdaling en slechte prognose voor 2022 (en werkvermindering). Hierbij weegt ook mee dat Innomet een lening met de holding is aangegaan van ruim € 186.000. De kantonrechter is het met Innomet eens dat van een werkgever niet verwacht kan worden dat zij een werknemer in dienst houdt met middelen uit de holding, terwijl de omzet terugloopt, de werkmaatschappij verlies draait en het werk vermindert, zoals hierna zal blijken.
5.10.
[verzoeker] stelt verder dat Innomet meer of eerder kostenbesparende maatregelen had kunnen en moeten treffen, zodat de financiële situatie minder slecht zou zijn geweest. Volgens [verzoeker] is het hem bijvoorbeeld niet duidelijk waarom Innomet de prijsstijgingen van materiaal niet van het begin af aan heeft doorbelast. Innomet heeft dat echter uitgelegd. Innomet heeft ook onderbouwd dat het uitbesteed buigwerk is beëindigd, [naam 2] bij haar in dienst is en waarom van haar niet verwacht kan worden dat zij eerst hem, als beoogd bedrijfsopvolger / buiger die ook in de productie werkzaam is, ontslaat. [verzoeker] brengt daar niets relevants tegenin. [verzoeker] is het ook niet eens met de getroffen maatregelen en andere kostenposten van Innomet (de kantoorkosten, de management fee van de directeur, de huurlasten, de inkoop van materialen en acquisitie), maar de kantonrechter kan de keuzes die Innomet ten aanzien van die maatregelen en kostenposten heeft gemaakt ook alleen maar beperkt toetsen, omdat deze haar beleidsvrijheid betreffen. Innomet heeft voldoende gemotiveerd en verantwoord dat zij de bewuste keuzes heeft gemaakt. De kantonrechter acht de keuze van Innomet om niet de arbeidsovereenkomst met [naam 2] maar die met [verzoeker] te beëindigen op zichzelf ook gerechtvaardigd gezien de kleinschaligheid van de onderneming en de wens tot bedrijfsopvolging.
Er is ook sprake van werkvermindering
5.11.
Daarnaast is in geschil of sprake is van werkvermindering. De kantonrechter stelt in dit verband voorop dat het standpunt van [verzoeker] dat hij zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren in de 15 uur die hij per week werkte en de afgelopen jaren veel overuren heeft gedraaid, niet op gaat. De kantonrechter verwijst daarvoor naar wat hierna over de overuren en vakantie-uren wordt overwogen. [4]
5.12.
De kantonrechter oordeelt dat Innomet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van werkvermindering. Innomet heeft gemotiveerd welke ontwikkelingen er vanaf 2010 toe hebben geleid dat er geen werk meer was voor een werkvoorbereider en dat er steeds minder werk voor [verzoeker] was. Zo was er vanaf 2010 geen productiepersoneel meer, zodat het grootste deel van de productietechnische aspecten van het werk voorbereiden verviel, omdat de directeur zelf aan het werk ging als buiger, de productie voor zijn rekening nam en zijn werk zonder ondersteuning van een werkvoorbereider kon doen. In 2013 heeft [verzoeker] secretariaatswerk van een oud -werknemer kunnen overnemen, zoals het archiveren e-mails van klanten/leveranciers, beheren klantendossiers, versturen offertes, registreren opdrachten en voorraadbeheer (waaraan de vorige werknemer circa 4 uur per week besteedde). In 2014 heeft Innomet de certificering van het kwaliteitssysteem conform ISO 9001 stopgezet, waardoor de taken van [verzoeker] die daarop zagen wegvielen en bijna alle taken uit de oorspronkelijke functieomschrijving van werkvoorbereider waren vervallen. En in 2018 is gestart met een aangepast (gedigitaliseerd) klantenbeheersysteem waardoor bijna geheel papierloos kon worden gewerkt en het voorraadbeheersysteem kwam te vervallen. Volgens Innomet is gedurende die jaren besloten om de arbeidsplaats voor [verzoeker] te behouden, zolang daar financiële ruimte voor was, omdat hij nauwkeurig was op het gebied van orderverwerking, maar was daar in 2021 geen financiële ruimte meer voor. Er is circa 0,15 fte nodig voor het resterende takenpakket van [verzoeker] en deze taken zijn door de directeur zelf over te nemen, aldus nog steeds Innomet. Hiertegenover is de betwisting van [verzoeker] , zonder nadere onderbouwing, onvoldoende. Innomet heeft aldus aannemelijk gemaakt dat de werklast van werkvoorbereider (met administratieve taken) in de loop der jaren is teruggelopen.
Het verval van de arbeidsplaats is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering
5.13.
[verzoeker] betwist dat het laten vervallen van zijn arbeidsplaats nodig is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Volgens [verzoeker] levert zijn bescheiden inkomen slechts een beperkte besparing op van nog geen € 20.000,00 en is zijn functie nog altijd noodzakelijk. Innomet voert hiertegen aan dat zij met het ontslag van [verzoeker] ongeveer € 30.000,00 per jaar bespaart, namelijk steeds zijn bruto jaarsalaris vermeerderd met 30% werkgeverslasten en de kosten van de werkplekinrichting. [verzoeker] heeft deze stelling niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom - met Innomet - van uit dat de besparing aanzienlijk is, namelijk zo’n € 30.000,00 per jaar. Verder weegt mee dat sprake is van werkvermindering en het begrijpelijk is dat Innomet ervoor gekozen heeft om de arbeidsplaats van [naam 2] , als beoogd bedrijfsopvolger tevens als buiger werkzaam in de productie, te behouden. Daarmee is het aannemelijk dat het verval van de arbeidsplaats van [verzoeker] nodig is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
Tussenconclusie: geen billijke vergoeding
5.14.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat Innomet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de functie en arbeidsplaats van [verzoeker] zijn komen te vervallen vanwege maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering. Innomet heeft haar stellingen gemotiveerd en aan de hand van stukken onderbouwd. Gebleken is van een omzetdaling in 2021 en een verwachte verdere omzetdaling voor de eerste helft van 2022. Innomet heeft een zekere keuzevrijheid in hoe zij haar onderneming wenst in te richten. De gemaakte keuzes zijn voldoende verantwoord. Daarmee is sprake van een redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst.
5.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de herplaatsing van [verzoeker] in een andere passende functie binnen de onderneming binnen een redelijke termijn onmogelijk is.
5.16.
De conclusie is dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet in strijd is met artikel 7:669, lid 3, onderdeel a, BW, zodat toekenning van een billijke vergoeding niet mogelijk is.
5.17.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat ook niet is voldaan aan de voorwaarde dat herstel van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet mogelijk is door ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [5] Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat, of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. [6] Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. [verzoeker] stelt in dit verband dat 1) hij van de een op de andere dag geconfronteerd is met het feit dat Innomet de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen, 2) Innomet de ontslagaanvraag op basis van een onjuiste onderbouwing en onjuiste stukken heeft ingediend waarbij de situatie negatiever is gepresenteerd om [verzoeker] te kunnen ontslaan en 3) Innomet de afgelopen jaren te weinig salaris en geen overuren heeft betaald omdat er geen deugdelijke administratie is bijgehouden. Uit het verdere oordeel van de kantonrechter volgt dat het tweede en derde argument niet opgaan. Het resterende argument, dat [verzoeker] eind november 2021 plotsklaps geconfronteerd werd met zijn voorgenomen ontslag, levert geen ernstig verwijtbaar handelen op. Innomet is immers nog tot half januari 2022 met [verzoeker] in gesprek gegaan over een regeling en heeft hem vrijwel meteen vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.
5.18.
Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding zal dus worden afgewezen.
[verzoeker] heeft geen recht op achterstallige cao-salarisverhogingen
5.19.
De kantonrechter moet daarnaast beoordelen of [verzoeker] recht heeft op achterstallige salarisverhogingen volgens de cao. Dat is niet het geval. De kantonrechter licht dat toe als volgt.
5.20.
Partijen zijn in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst overeengekomen:
“Het bruto maandloon bedraagt € 580.00 (gebaseerd op € 2.900,00 per maand op fulltime basis). Het salaris zal per kalendermaand betaald worden. Uw functie is ingedeeld in schaal H van de CAO/10 functiejaren. Zolang er sprake is van een bovenschalig bruto maandloon, behoudt werkgever zich het recht voor het bovenschalige bruto loon te verminderen met de CAO verhoging.”Het bedrag van € 2.900,00 bestaat uit het bruto schaalloon van € 2.516,00 en een bovenschalige verhoging van € 384,00 bruto. Rekening houdend met de toenmalige werkweek van 7,6 uur, komt dit neer op € 580,00 bruto exclusief 8% vakantiegeld. Zonder nadere onderbouwing van [verzoeker] valt niet in te zien dat de laatste zin van artikel 6 van de arbeidsovereenkomst in strijd is met de cao.
5.21.
Het staat vast dat het bruto loon van [verzoeker] , ook nadat hij 15 uur per week is gaan werken, hoger is gebleven dan het bruto schaalloon per maand. Dat betekent dat het in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst voorbehouden recht van Innomet om het bovenschalige bruto loon te verminderen met de cao-verhoging, in principe nog geldt. Dat betekent ook dat Innomet de salarisverhogingen van de cao in feite niet hoeft door te voeren (althans mag aftrekken van het bovenschalige loon), zolang het bruto maandloon van [verzoeker] nog bovenschalig is.
5.22.
[verzoeker] stelt dat partijen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst mondeling hebben afgesproken dat de cao-verhogingen zouden worden toegepast over het volledige bedrag van het basissalaris van € 2.900,00 en dat ze in 2014 nogmaals hebben afgesproken dat de cao-verhogingen over het gehele maandsalaris zouden worden toegepast. Maar deze stelling staat haaks op artikel 6 van de arbeidsovereenkomst, wordt door Innomet betwist en is verder niet onderbouwd. Uit het feit dat het totale maandsalaris in 2008, 2014 en 2015 is verhoogd volgt niet dat partijen een nieuwe of van artikel 6 afwijkende afspraak hebben gemaakt. Het staat namelijk alleen maar vast dat de cao-verhogingen zijn toegepast, nadat [verzoeker] daarom had verzocht. Dat is onvoldoende om aan te nemen dat Innomet heeft afgezien van het voorbehoud van artikel 6 of heeft toegezegd om het basissalaris voortaan te verhogen met de cao-verhogingen. Na de verhogingen in respectievelijk 2008 en 2014/2015 heeft Innomet namelijk geen verhogingen meer toegepast, terwijl [verzoeker] de cao-verhogingen pas in oktober 2021 weer ter sprake heeft gebracht. In deze omstandigheden mocht [verzoeker] redelijkerwijs niet verwachten dat het basissalaris inclusief het bovenschalige gedeelte verhoogd zou worden met de cao-verhogingen. [verzoeker] heeft onvoldoende gesteld om anders te oordelen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
5.23.
De kantonrechter zal dit deel van het verzoek van [verzoeker] (€ 11.099,80 bruto) daarom afwijzen.
Er is geen tegoed aan overuren en vakantie-uren
5.24.
De kantonrechter moet voorts beoordelen of sprake is van een tegoed aan overwerk en vakantie-uren. Van overwerk is sprake wanneer meer wordt gewerkt dan de overeengekomen wekelijkse of maandelijkse arbeidsduur. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een tegoed aan overwerk en vakantie-uren en licht dat hierna toe.
5.25.
[verzoeker] had een werkweek van 15 uur. Zijn vaste werkdagen waren eerst dinsdag en donderdag en in het laatste jaar maandag en woensdag. Het staat vast dat [verzoeker] flexibele werktijden had (sinds omstreeks 2014). Partijen zijn het ook eens over het aantal door [verzoeker] opgegeven werkuren. Die werkuren (het aantal en de data) zijn daarom het uitgangspunt.
5.26.
[verzoeker] stelt dat hij zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren in de 15-urige werkweek en daardoor veel overuren heeft gemaakt, wat moet worden aangemerkt als overwerk met recht op een overwerktoeslag. Ter onderbouwing van die stelling verwijst [verzoeker] naar zijn overzicht. [7] Innomet voert aan dat het niet gaat om overuren, maar om verschoven uren (ook wel ‘tijd voor tijd’ genoemd) en verwijst naar haar overzicht. [8]
5.27.
Op de zitting zijn twee voorbeelden concreet besproken. Het eerste is week 3 van 2021. [9] Daarin staan 10,5 opgebouwde overuren en 9,5 opgenomen vakantie-uren. Het standpunt van [verzoeker] komt er op neer dat hij op een ingeroosterde dag niet heeft gewerkt en die uren op een ander moment in die week heeft ingehaald, waarbij hij de ‘niet-gewerkte uren’ heeft aangemerkt als vakantie en de ingehaalde uren als overwerk. De kantonrechter kan – zonder nadere toelichting of onderbouwing van [verzoeker] – niet anders dan met Innomet concluderen dat er in deze week sprake is van één overuur en niet van de door [verzoeker] geclaimde 10,5 overuren. Het tweede voorbeeld is week 7 (15 tot en met 17 februari) van 2021. [10] Daarin staan 5 opgebouwde overuren en 5 opgenomen vakantie-uren. Per saldo is dit nul, zoals Innomet terecht betoogt. [verzoeker] heeft in week 7 van 2021 15 uur gewerkt, terwijl zijn werkweek 15 uur bedraagt. Zonder nadere onderbouwing valt dus ook ten aanzien van dit voorbeeld niet in te zien dat sprake is van overwerk. Omdat [verzoeker] zijn stellingen, ook overigens, onvoldoende heeft onderbouwd, komt de kantonrechter niet toe aan het opdragen van bewijs.
5.28.
De kantonrechter zal dit deel van het verzoek (€ 2.672,64 bruto) derhalve afwijzen.
[verzoeker] heeft geen verworven recht op een jaarlijkse uitkering
5.29.
[verzoeker] heeft over de jaren 2015 tot en met 2020 een jaarlijkse uitkering ontvangen, terwijl partijen geen jaarlijkse uitkering zijn overeengekomen. Het staat vast dat de door Innomet aan [verzoeker] betaalde uitkering fluctueerde en afhankelijk was van het resultaat van Innomet. Ter beoordeling staat of uit de aldus door Innomet gevolgde gedragslijn voortvloeit dat sprake is van een tussen partijen geldende (de arbeidsovereenkomst aanvullende) arbeidsvoorwaarde die recht geeft op een uitkering voor de jaren 2021 en 2022, berekend over het gemiddelde van de uitkeringen voor de jaren 2018 tot en met 2020.
5.30.
De vraag of een vaste gedragslijn als arbeidsvoorwaarde kan worden aangemerkt, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt daarbij aan op de zin die partijen aan elkaars gedragingen en verklaringen hebben toegekend en mochten toekennen. Daarbij komt betekenis toe aan de inhoud van de gedragslijn, de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie van partijen, de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de desbetreffende gedragslijn heeft gevolgd, en de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien. [11]
5.31.
[verzoeker] spitst zijn standpunt hier niet op toe. Hij stelt alleen maar dat het gaat om een structurele uitkering, hij de uitkering heeft ontvangen als de omzet dat toeliet, de omzet over 2019 tot en met 2021 dat toeliet en de uitkering voor 2021 en 2022 moet worden berekend op basis van het gemiddelde van de uitkeringen voor de jaren 2018 tot en met 2020. Dat is, gezien de hiervoor genoemde maatstaf, onvoldoende om aan te nemen dat de jaarlijkse uitkering een verworven recht is geworden. Anders dan [verzoeker] meent valt in de brief van Innomet van 30 april 2022 geen erkenning van het recht op de jaarlijkse uitkering te lezen. Het feit dat Innomet in de bijlage bij die brief bij de berekening van de transitievergoeding rekening heeft gehouden met een variabele beloning op basis van een variabele eindejaars beloning van € 1.456,97, is namelijk niet aan te merken als een erkenning van een verworven recht.
5.32.
Dit deel van het verzoek (€ 3.559,91 bruto) zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
[verzoeker] heeft niets meer tegoed ten aanzien van de transitievergoeding
5.33.
[verzoeker] stelt dat de door Innomet uitbetaalde transitievergoeding niet is berekend over het juiste maandinkomen, de structurele overuren en het juiste bedrag aan jaarlijkse uitkering. Uit het hiervoor vermelde oordeel van de kantonrechter over het loon, de overuren en jaarlijkse uitkering volgt dat deze stelling niet opgaat. De kantonrechter zal dit deel van het verzoek (€ 3.210,78 bruto) daarom afwijzen.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker]
5.34.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Innomet tot en met vandaag vaststelt op € 1.689,00, te weten:
griffierecht € 693,00
salaris gemachtigde € 996,00 ;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips, kantonrechter en op 12 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 43
2.productie 21 van [verzoeker]
3.zie alinea 5.11 en 5.12
4.zie alinea 5.24 tot en met 5.28
5.artikel 7:682 lid 1, onderdeel b, BW
6.zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34
7.verzoekschrift, productie 12
8.verweerschrift, productie 16
9.verzoekschrift, productie 12, derde pagina
10.verzoekschrift, productie 12, derde pagina; verweerschrift, productie 6, eerste pagina en productie 7
11.Hoge Raad 22 juni 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:976