ECLI:NL:RBNHO:2022:8809

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
9985674
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om betaling aanzegvergoeding en achterstallig salaris na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft een ex-werknemer, aangeduid als [verzoeker], een verzoek ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland om betaling van een aanzegvergoeding, achterstallig salaris, vakantietoeslag en niet-genoten vakantie-uren door haar voormalige werkgever, WRM B.V. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] eindigde op 14 mei 2022, maar zij stelde dat WRM niet aan de aanzegverplichting had voldaan zoals vastgelegd in artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter oordeelde dat WRM inderdaad in gebreke was gebleven en veroordeelde de werkgever tot betaling van de aanzegvergoeding van € 1.539,55 bruto. Daarnaast werd WRM veroordeeld tot betaling van € 427,28 bruto aan achterstallig salaris over de periode van 15 oktober 2021 tot en met maart 2022, omdat WRM niet had aangetoond dat het wettelijk minimumloon was betaald. Het verzoek van [verzoeker] om betaling van vakantietoeslag en niet-genoten vakantie-uren werd afgewezen, omdat WRM had aangetoond dat deze bedragen al waren uitbetaald. De kantonrechter heeft ook de wettelijke verhoging en rente toegewezen, evenals de verplichting voor WRM om deugdelijke bruto/netto-specificaties te verstrekken. De proceskosten werden aan WRM opgelegd, omdat zij ongelijk kreeg in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9985674 \ AO VERZ 22-65
Uitspraakdatum: 13 september 2022
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. J. Kouvarnta
tegen
WRM B.V.,
gevestigd te Nieuw-Vennep
verwerende partij
verder te noemen: WRM
gemachtigde: [x]
de zaak in het kort
Een ex-werknemer verzoekt om betaling van de aanzegvergoeding, het achterstallig salaris, de vakantietoeslag en de opgebouwde niet-genoten vakantie-uren. Omdat de werkgever de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW niet is nagekomen veroordeelt de kantonrechter de werkgever tot betaling van de aanzegvergoeding. Verder wordt de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris over de periode 15 oktober 2021 tot en met maart 2022. Het verzoek tot betaling van de vakantietoeslag en opgebouwde niet-genoten vakantie-uren wijst de kantonrechter af, omdat is gebleken dat de werkgever maandelijks zowel de vakantietoeslag als de opgebouwde niet-genoten vakantie-uren aan werknemer heeft betaald.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om WRM onder andere te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting.
1.2.
Op 16 augustus 2022 heeft een zitting plaatsgevonden, waar WRM mondeling verweer heeft gevoerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 10 augustus 2022 en WRM bij brieven van 4 en 11 augustus 2022 nog nadere stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1. [verzoeker] , geboren [in 1996] , is op 15 oktober 2021 in dienst getreden bij WRM, een organisatie die onder meer cateringactiviteiten verricht. [verzoeker] werkte als medewerker bij WRM en ontving een salaris van € 10,40 bruto exclusief emolumenten.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 7 maanden, en eindigde op 14 mei 2022. De arbeidsovereenkomst is nadien stilzwijgend voortgezet. Op 28 mei 2022 heeft [verzoeker] haar laatste werkdag gehad bij WRM.
2.3.
Bij e-mail van 2 juni 2022 heeft [verzoeker] ontslag genomen. Zij heeft WRM (samengevat) bericht dat er een nieuwe uitdaging op haar pad is gekomen. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij geen redenen ziet om de opzegtermijn in acht te nemen, omdat haar contract tot 14 mei 2022 liep. In reactie hierop heeft WRM [verzoeker] (samengevat) geantwoord dat [verzoeker] niet meer welkom is.
2.4.
Bij e-mail van 4 juli 2022 heeft [verzoeker] WRM gesommeerd tot betaling van € 3.742,99 bruto aan achterstallig salaris en de aanzegvergoeding.
2.5.
Op de salarisspecificatie van juli 2022 (periode 7.2) staat dat WRM een bedrag van
€ 3.150,72 in rekening heeft gebracht bij [verzoeker] vanwege
‘Schadeverg. inh. 2 maanden’.Verder staat op de salarisspecificatie een bedrag van € 1.575,36 bruto aan transitievergoeding, zodat [verzoeker] volgens de berekening van WRM € 1.688,97 netto aan WRM moet voldoen .
2.6.
Partijen hebben geprobeerd om tot een minnelijke regeling te komen. Dit is niet gelukt.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt WRM te veroordelen tot betaling van:
- een vergoeding van € 1.539,55 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW)
- € 1.976,48 bruto aan achterstallig salaris over de periode van 15 oktober 2021 tot en met 22 mei 2022
- € 166,92 bruto aan vakantietoeslag
-€ 110,04 bruto aan niet-genoten vakantiedagen.
Ten slotte heeft [verzoeker] verzocht om betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over voornoemde bedragen en overlegging van deugdelijke bruto/netto-specificaties met betrekking tot de eindafrekening en correcte jaaropgaaf over 2021 en 2022, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag. Dit alles met veroordeling van WRM in de kosten van deze procedure, waaronder de buitengerechtelijke kosten van € 499,20.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort gezegd – dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd en is geëindigd op 14 mei 2022, en dat WRM heeft verzuimd om haar uiterlijk een maand daarvoor te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Verder heeft WRM nagelaten om het wettelijk minimumloon van € 11,06 bruto per maand te voldoen. WRM is daarom gehouden tot betaling van het achterstallig salaris over de periode 15 oktober 2021 tot en met 22 mei 2022. Over dit achterstallig salaris moet ook de vakantietoeslag en niet-genoten vakantie-uren worden uitbetaald, zoals is berekend door [verzoeker] . Omdat WRM ondanks herhaaldelijke verzoeken van [verzoeker] niet over is gegaan tot betaling, is zij ook gehouden tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten.

4.Het verweer

4.1.
WRM verweert zich en concludeert tot afwijzing met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van deze procedure. Op haar verweer zal hierna in de beoordeling nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of WRM moet worden veroordeeld tot betaling van € 1.539,55 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW.
WRM is gehouden tot betaling van de aanzegvergoeding
5.2.
Op grond van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW moet WRM [verzoeker] schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat WRM aan [verzoeker] een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, als WRM deze verplichting in het geheel niet is nagekomen.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat WRM de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW in het geheel niet is nagekomen. Vast is komen te staan dat WRM [verzoeker] niet schriftelijk uiterlijk een maand voor het aflopen van het contract voor bepaalde tijd heeft geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. WRM heeft de verschuldigdheid van de aanzegvergoeding ook erkend. Dit betekent dat WRM zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan loon voor één maand, te weten € 1.539,55 bruto.
Salarisspecificatie juli 2022
5.4.
Ter zitting heeft WRM verduidelijkt dat zij de gefixeerde schadevergoeding (van twee maandsalarissen) heeft verrekend met de transitievergoeding bij de salarisuitbetaling van de maand juli 2022. De kantonrechter is van oordeel dat WRM dit niet had mogen doen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.5.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is na het verstrijken van de bepaalde tijd stilzwijgend voortgezet. Het klopt dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder de opzegtermijn in acht te nemen. Zij heeft WRM geschreven:
“Aangezien mijn contract tot 14 mei 2022 liep zie ik geen rede tot een opzegtermijn”.Uit de e-mailcorrespondentie van 2 juni 2022 volgt niet dat WRM [verzoeker] wilde houden aan de opzegtermijn van één maand. WRM heeft [verzoeker] immers geschreven: “
[naam] je bent niet meer welkom. Dan spreek ik af bij de MC Donalds in hoofddorp en geef je het mij daar incl sleutel en dingetje voor het allarm. Nooit meer in de zaak komen!!! Leugenaar”.Hiermee heeft WRM impliciet ingestemd met de onmiddellijke ontslagname van [verzoeker] . WRM heeft [verzoeker] ook niet uitdrukkelijk medegedeeld dat zij aanspraak zou maken op een gefixeerde schadevergoeding en deze zou verrekenen bij de eindafrekening van het dienstverband. Dit betekent dat WRM ten onrechte een bedrag van € - 3.150,72 bruto aan gefixeerde schadevergoeding heeft verrekend bij de eindafrekening.
5.6.
Omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verzoeker] zelf is geëindigd – zij heeft immers bij e-mail van 2 juni 2022 ontslag heeft genomen – is WRM de transitievergoeding niet verschuldigd. Ter zitting is door [verzoeker] ook erkend dat zij hierop geen recht heeft. Dit betekent dat WRM een bedrag van € 1.575,35 bruto aan transitievergoeding onverschuldigd heeft betaald aan [verzoeker] .
WRM is gehouden tot betaling van het achterstallig salaris
5.7.
Ter zitting is vast komen te staan dat WRM het salaris over de maand mei 2022 (periode 5) aan [verzoeker] heeft voldaan op 23 mei 2022. Het verzoek tot betaling van € 1.549,20 bruto wordt daarom afgewezen.
5.8.
Wat betreft het achterstallig salaris over de periode 15 oktober 2021 tot en met maart 2022, het volgende. [verzoeker] heeft betoogd dat WRM over voornoemde periode heeft nagelaten om aan haar het wettelijk minimumloon van € 11,06 bruto per uur te voldoen. WRM heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit betekent dat de kantonrechter het verzoek tot betaling van het achterstallig loon van tezamen € 427,28 bruto over de periode 15 oktober 2021 tot en met maart 2022 zal toewijzen.
WRM is niet gehouden tot betaling van het vakantiegeld en de niet-genoten vakantie-uren
5.9.
[verzoeker] maakt aanspraak op betaling van niet-genoten vakantie-uren over de periode 26 april 2022 tot en met 22 mei 2022 en betaling van de vakantietoeslag over de periode 15 oktober 2021 tot en met 22 mei 2022. De kantonrechter wijst deze verzoeken af en licht dit als volgt toe.
5.10.
Ter zitting heeft WRM onbetwist aangevoerd dat zij altijd aan [verzoeker] het salaris inclusief vakantiegeld en niet-genoten vakantie-uren heeft uitbetaald, zoals ook blijkt uit de door haar ingebrachte salarisspecificaties. [verzoeker] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter zal het verzoek tot betaling van de niet-genoten vakantie-uren en de vakantietoeslag daarom afwijzen.
WRM is de wettelijke verhoging en de wettelijke rente verschuldigd
5.11.
Omdat WRM in verzuim is met de tijdige betaling van voornoemde bedragen – met uitzondering van de aanzegvergoeding, omdat de aanzegvergoeding zich niet als loon kwalificeert – is zij de wettelijke verhoging verschuldigd. De kantonrechter stelt de wettelijke verhoging vast op 10 %.
5.12.
De wettelijke rente is WRM eveneens verschuldigd over voornoemde bedragen vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van voldoening.
WRM moet deugdelijke bruto/netto-specificaties verstrekken aan [verzoeker]
5.13.
Het verzoek tot overlegging van deugdelijke bruto/netto-specificaties met betrekking tot de eindafrekening en een correcte jaaropgaaf over 2021 en 2022 wijst de kantonrechter eveneens toe. De kantonrechter zal hier geen dwangsommen aan verbinden, omdat de noodzaak hiertoe niet is gebleken.
WRM hoeft de buitengerechtelijke kosten niet te betalen
5.14.
[verzoeker] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter wijst dit verzoek daarom af.
De proceskosten zijn voor WRM
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van WRM, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt WRM tot betaling aan [verzoeker] van € 1.539,55 bruto aan aanzegvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt WRM tot betaling aan [verzoeker] van € 427,28 bruto aan achterstallig salaris over de periode 15 oktober 2021 tot en met maart 2022, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 10 % en de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt WRM tot overlegging van deugdelijke bruto/netto-specificaties met betrekking tot de eindafrekening en een correcte jaaropgaaf over 2021 en 2022;
6.4.
veroordeelt WRM tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 584,00 te weten:
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 498,00 ;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en op 13 september 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter