ECLI:NL:RBNHO:2022:8625

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3030
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het WW-dagloon en de verplichting tot nader onderzoek door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 3 oktober 2022, betreft het een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. C.A. van der Vlist, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. W.M.G. van Nieuwburg. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV waarin zijn WW-dagloon is vastgesteld op € 15,99, en het bezwaar tegen dit besluit ongegrond is verklaard. Eiser stelt dat het UWV ten onrechte is uitgegaan van onjuiste gegevens in de polisadministratie en heeft bewijsstukken overgelegd die zijn standpunt ondersteunen. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende heeft aangetoond dat het UWV niet over de juiste of volledige gegevens beschikt en dat het UWV nader onderzoek moet doen naar de hoogte van het (bruto)loon van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV in overweging wordt gegeven om informatie in te winnen bij de Belastingdienst en contact op te nemen met de curator van het failliete bedrijf van eiser. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.A. van der Vlist),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. W.M.G. van Nieuwburg).

Procesverloop

In het besluit van 19 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Het dagloon is vastgesteld op € 15,99.
In het besluit van 27 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Eiser was in dienst bij [bedrijf] BV voor 9 uren per week. Daarnaast ontving eiser een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op 27 oktober 2020 is [bedrijf] failliet verklaard. Eiser heeft vervolgens een uitkering wegens betalingsonmacht ontvangen.
1.2
Eiser heeft een aanvraag ingediend om per 1 januari 2021 voor een WW-uitkering in aanmerking te komen. Verweerder heeft daarop besloten als hiervoor is weergegeven onder het procesverloop.
Standpunt eiser
2. Eiser voert aan dat het WW-dagloon niet juist is vastgesteld, omdat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een brutoloon van € 317,24. Zijn nettoloon heeft echter vanaf 1 januari 2020 tot einde dienstverband (inclusief een reiskostenvergoeding van € 45,00) € 350,00 bedragen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij de loonstroken over 2020 pas heeft ontvangen nadat de werkgever failliet gegaan was. Verder heeft eiser erop gewezen dat de bestuurder van [bedrijf] BV volgens een krantenbericht uit het Noordhollands Dagblad van [datum] (getiteld “Geen loonstroken, amper administratie en nul pensioenafdracht. Die janboel leidde fietsenvervoerder [bedrijf] uit [plaats] naar de afgrond’) een bestuursverbod opgelegd heeft gekregen door de rechtbank. Tenslotte heeft eiser verklaard dat hij een naheffing van de belastingdienst heeft moeten betalen ter grootte van ongeveer € 1.500,00.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewijslast niet op verweerder rust, de loonstroken uit 2020 overeenstemmen met de gegevens uit Suwinet. Er is daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat de gegevens uit de polisadministratie niet juist zouden zijn.
Beoordeling rechtbank
4.1
De rechtbank stelt het volgende voorop. Besluiten over het recht op uitkering worden gebaseerd op gegevens over de arbeids- en uitkeringsverhouding van de werknemer die zijn opgenomen in de polisadministratie (art. 33 Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI)). Belangrijkste leveranciers van de gegevens die in de polisadministratie worden opgenomen is de Belastingdienst (art. 33 lid 5 Wet SUWI) . De Belastingdienst ontleent die gegevens, onder meer, aan de aangiften loonbelasting en premieheffing en aan de door de werkgevers aan de Belastingdienst in te sturen correctieberichten (art. 28 en 28a Wet op de loonbelasting 1964).
4.2
Het UWV mag zich voor de berekening van het dagloon in beginsel baseren op de gegevens uit de polisadministratie. [1] Uit de Memorie van Toelichting op de Wet Walvis [2] komt naar voren dat dit niet betekent dat de administratieve werkelijkheid de echte werkelijkheid opzij kan zetten. Indien een werknemer aannemelijk kan maken dat het UWV niet over de juiste gegevens beschikt, zal het UWV een onderzoek instellen:
“Als echter de gegevens volgens de verzekerde niet juist zijn en er wordt volgens hem ten onrechte geen of een te lage uitkering toegekend, heeft de verzekerde de gelegenheid om de in de polisadministratie aanwezige gegevens aan te vullen of te corrigeren. Het kan immers niet zo zijn dat de administratieve werkelijkheid van het UWV de echte werkelijkheid opzij kan zetten. De verzekerde zal dan wel aan de hand van betrouwbare bewijsstukken en brondocumenten moeten aantonen dat het UWV niet over de juiste of volledige gegevens beschikt. Hierbij kan worden gedacht aan aanstellingsbrief, loonstroken, arbeidscontracten en bank- en giroafschriften. Indien een werknemer aannemelijk kan maken dat het UWV niet over de juiste gegevens beschikt, zal het UWV een onderzoek instellen. Hierbij is het onvermijdelijk dat navraag wordt gedaan bij de (ex-)werkgevers. Zij zullen de onjuiste gegevens moeten corrigeren en ontbrekende gegevens moeten aanvullen. Tijdens dit onderzoek kan het UWV aan de verzekerde een voorschot betalen op basis van de op dat moment beschikbare gegevens. Als het onderzoek van het UWV is afgerond, zal de definitieve uitkering worden vastgesteld en worden verrekend. met het voorschot. Indien blijkt dat de werkgever nalatig is geweest, kan dit leiden tot een naheffing van niet betaalde premies.”
4.3
Bovenstaande vindt zijn uitwerking in artikel 3 van de Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018, [3] (hierna de Beleidsregels). Daarin is neergelegd dat, indien UWV vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, het UWV gegevens uit een andere bron gebruikt. Hierbij kunnen blijkens de toelichting op de Beleidsregels de volgende situaties worden onderscheiden:
a. UWV heeft het gegronde vermoeden dat een gegeven onjuist is;
b. de werknemer toont aan dat een gegeven onjuist is;
c. het gegeven kan niet zonder aanvullende informatie worden gebruikt.
In de toelichting op de Beleidsregels wordt verder het volgende opgemerkt:
“a. UWV heeft het gegronde vermoeden dat een gegeven onjuist is
UWV gaat in principe uit van de juistheid van de gegevens die de werkgever heeft aangegeven en die in de polisadministratie zijn opgenomen. Er zijn echter situaties denkbaar waarin de gegevens die in de polisadministratie zijn opgenomen – in hun onderlinge samenhang bezien – redelijkerwijs niet juist kunnen zijn. In dergelijke gevallen zal UWV via nader onderzoek nagaan of de opgegeven gegevens juist zijn. Is dat niet het geval, dan zal UWV uitgaan van de uit het onderzoek verkregen gegevens.
b. De werknemer toont aan dat een gegeven onjuist is
De werkgever kan bij de loonaangifte een fout maken, bijvoorbeeld doordat hij in het tijdvak waarover hij het loon moet aangeven, geen loon of niet het juiste bedrag aan genoten loon of het onjuiste aantal uren opgeeft. De werkgever zal dan alsnog een gecorrigeerde loonaangifte moeten doen.
Om te voorkomen dat de werknemer wordt benadeeld door een foutieve loonaangifte van de werkgever, kan UWV alsnog met dit loon rekening houden als de werknemer aantoont dat hij het loon in de referteperiode heeft genoten, maar dat de werkgever in de referteperiode geen aangifte over dat loon heeft gedaan.
De werknemer kan ook aantonen dat andere gegevens in de polisadministratie niet juist zijn of ontbreken. Zo kan de werknemer met bewijsstukken (bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst) aantonen dat de datum aanvang of einde van het dienstverband niet juist in de polisadministratie is opgenomen. UWV gaat dan uit van de gegevens waarvan de werknemer heeft aangetoond dat ze wel juist zijn.”
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aan de hand van betrouwbare bewijsstukken en brondocumenten gemotiveerd aangetoond dat verweerder niet over de juiste of volledige gegevens beschikt. In het licht hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte zonder enig nader onderzoek voor de berekening van het WW-dagloon van eiser is uitgegaan van de gegevens in de polisadministratie. Daarbij heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden, die verder niet in geschil zijn, in aanmerking genomen:
- eiser heeft bij zijn aanvraag, op de vraag of de loongegevens kloppen, met ‘nee’ geantwoord, waarbij hij heeft toegelicht dat het lijkt alsof het laatste jaar het netto loon is opgegeven en er geen loonbelasting is ingehouden;
- eiser heeft vóór en na 1 januari 2020 in dezelfde omvang arbeid verricht, maar ontving in 2019 een bedrag van € 477,74 bruto per maand en in 2020 bedragen van € 300,74 en € 305,75 bruto per maand. Het bruto-uurloon bedroeg volgens de loonstroken in 2019 € 13,09. Op de loonstroken uit 2020 staat een uurloon vermeld van € 8,13, wat lager is dan het in 2020 geldende minimumuurloon; en
- uit de door eiser overgelegde loonstroken blijkt dat er in 2020 geen loonheffing is ingehouden, terwijl dat in 2019 wel is gebeurd.
4.5
Deze omstandigheden leveren in ieder geval een gegrond vermoeden op dat de gegevens in de polisadministratie niet juist zijn. Dit had voor het UWV dus aanleiding moeten zijn nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de gegevens. Nu ter zitting bovendien gebleken is dat de bestuurder van [bedrijf] BV een bestuursverbod opgelegd heeft gekregen en eiser een naheffing aan de Belastingdienst heeft moeten betalen, kan het standpunt van verweerder, dat uitgegaan kan worden van de juistheid van de gegevens in de polisadministratie, niet staande worden gehouden. Het argument van verweerder dat de gegevens op de loonstroken overeenkomen met de gegevens in de polisadministratie en er daarom geen reden is niet uit te gaan van de juistheid is moeilijk te volgen. Beide zijn immers gebaseerd op de aangiften voor de loonbelasting van [bedrijf] BV, terwijl – gelet op de hiervoor weergegeven feiten – die aangiften als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
4.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard.
4.7
Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over te nemen, omdat daarvoor de benodigde gegevens ontbreken. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
4.8
Verweerder zal alvorens een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen nader onderzoek moeten doen naar de juiste hoogte van het (bruto)loon van eiser. Verweerder wordt daarbij in overweging gegeven informatie in te winnen bij de Belastingdienst en zo nodig contact op te nemen met de curator in het faillissement van [bedrijf] BV.
4.9
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
4.1
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 mei 2021;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,00 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijv: CRvB 14 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3620
2.MvT bij Wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en andere wetten in verband met een administratieve lastenverlichting inzake de vaststelling van het premieloon en het uitkeringsloon (Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten) (Kamerstukken II 2001/02, 28 219, nr. 3, p. 94)
3.Stcrt. 2018, 42236