ECLI:NL:RBNHO:2022:8620

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
C/15/314525 / FA RK 21-1479
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van een kind met eenhoofdig gezag en de gevolgen voor de zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure tussen een vader en een moeder over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De vader verzocht de rechtbank om de moeder te gelasten met het kind terug te verhuizen naar Nederland, omdat hij meende dat dit in het belang van het kind was. De moeder had echter al met het kind in Portugal gewoond en betwistte dat er een noodzaak was voor terugverhuizing. De rechtbank oordeelde dat de moeder met het eenhoofdig gezag over het kind geen toestemming van de vader nodig had om te verhuizen. De rechtbank concludeerde dat de moeder haar verplichtingen om het contact tussen het kind en de vader te bevorderen, nakwam en dat er geen reden was om de moeder te dwingen terug te verhuizen. De verzoeken van de vader om wijziging van de hoofdverblijfplaats en het gezag werden afgewezen. De rechtbank hield de beslissing over de kinderbijdrage en de zorgregeling aan tot een latere datum, waarbij partijen in onderling overleg moesten proberen tot een oplossing te komen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zorgregeling, verhuizing, hoofdverblijfplaats, kinderalimentatie
zaak-/rekestnr.: C/15/314525 / FA RK 21-1479
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 september 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I. Vledder, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te Portugal,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.A. van der Stroom-Willemsen, kantoorhoudende te Rotterdam,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ).
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
De Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad

1.De procedure

1.1.
Bij beschikking van 9 december 2021, hersteld bij beschikking van 28 december 2021, heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen. De rechtbank heeft de verzoeken over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de terugverhuizing aangehouden omdat de vader op dat moment nog geen juridisch ouder was. Daarnaast heeft de rechtbank de volgende voorlopige omgangsregeling vastgesteld:
- de omgang zal steeds plaatsvinden in Portugal, in (de nabije omgeving van) de
woonplaats van de moeder;
- [de minderjarige] zal vanaf 27 december 2021 tot 1 maart 2022 om de week op maandag en
dinsdag van 09.30 tot 17.00 uur bij de man verblijven;
- [de minderjarige] zal vanaf 1 maart 2022 om de week van maandag 09.30 uur tot dinsdag 17.00
uur bij de man verblijven;
  • de moeder brengt [de minderjarige] naar de man en haalt haar weer bij hem op;
  • de omgang vindt onbegeleid plaats.
1.2.
De vader heeft op 28 maart 2022 de geboorteakte van [de minderjarige] overgelegd, waaruit blijkt dat hij [de minderjarige] op 17 maart 2022 heeft erkend.
1.3.
De rechtbank heeft in het proces-verbaal van 31 mei 2022 de taak van de bijzondere curator als beëindigd beschouwd, omdat de erkenning van [de minderjarige] door de vader heeft plaatsgevonden en daarmee de zaak rondom de afstamming is afgedaan.
1.4.
Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 17 juni 2022 partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] belast. De beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de terugverhuizing van de moeder en [de minderjarige] naar Nederland en de kinderbijdrage zijn daarbij aangehouden, waarbij de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
1.5.De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verweer op zelfstandig verzoek, tevens houdende zelfstandig verzoek, van de vader van 2 februari 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 7 maart 2022;
- het verweer op zelfstandig verzoek, tevens houdende aanvullend zelfstandig verzoek, van de moeder, ingekomen op 4 april 2022;
- het aanvullend en gewijzigd verzoek van de moeder, ingekomen op 2 augustus 2022;
- het gewijzigd en aanvullend verzoek van de vader, ingekomen op 17 augustus 2022;
- een tweetal brieven, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 19 augustus 2022 en 24 augustus 2022.
1.6.
De nadere behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 augustus 2022 in aanwezigheid van de vader, bijgestaan door mr. I. Vledder en de moeder, bijgestaan door mr. W.A. van der Stroom-Willemsen en mr. W.E. Povel. Namens de Raad is verschenen mevrouw [A] .

2.De verzoeken

Verzoeken van de man
2.1.
De vader heeft verzocht, na wijziging en aanvulling van zijn verzoek en voor zover nog van belang:
I.primair: de moeder te gelasten binnen drie maanden na het wijzen van de beschikking met [de minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland en hierbij te bepalen dat zij in een straal van vijftien kilometer van [woonplaats vader] dient te gaan wonen, met oplegging van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat zij niet voldoet aan het door de rechtbank opgelegde bevel om terug te verhuizen, met een maximum van € 100.000,-, alsmede de afgifte van het certificaat bijlage III Brussel II-bis;
II.indien zij niet terugverhuist: de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader vast te stellen;
III.indien zij niet terugverhuist: de vader met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten;
IV.(primair, in het geval de moeder met [de minderjarige] dient terug te verhuizen)de volgende zorgregeling vast te stellen: [de minderjarige] verblijft bij de vader:
  • tot aan haar terugverhuizing naar Nederland van zondag 9.30 uur tot dinsdag 17.00 uur, waarbij hij afwisselend [de minderjarige] de ene keer in Portugal ziet en de andere keer in Nederland;
  • vanaf het moment dat de moeder weer in Nederland woont iedere week van zondag 9.30 uur tot dinsdag 17.00 uur;
V.(in het geval van toewijzing hoofdverblijfplaats /eenhoofdig gezag vader)de volgende zorgregeling vast te stellen: [de minderjarige] verblijft iedere week van maandag 9.30 uur tot dinsdag 17.00 uur bij de moeder;
VI.(meer subsidiair, in het geval de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder in Portugal wordt vastgesteld)de volgende zorgregeling vast te stellen: de vader ziet [de minderjarige] om de week, de ene keer in Portugal van zondag 9.30 uur tot dinsdag 17.00 uur en de andere keer in Nederland van zaterdag 9.00 uur tot dinsdag 17.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt, althans dat het contact eenmaal per twee maanden in Nederland plaatsvindt;
VII.dat de rechtbank opnieuw vaststelt dat in
allegevallen het contact tussen hem en [de minderjarige] buiten aanwezigheid van een door de moeder aangedragen derde plaatsvindt.
VIII.(primair)te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden gedeeld dan wel
(subsdiair)te bepalen dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • in 2022-2023 ieder kwartaal een week (Kerst, voorjaar, mei, zomervakantie), alsmede op zijn verjaardag, Vaderdag, de verjaardag van [de minderjarige] en de verjaardagen van zijn echtgenote ( [datum] ), de halfzussen van [de minderjarige] ( [data] ) en de grootouders vaderszijde ( [data] );
  • in 2023-2024 een week met Kerst, in het voorjaar en in mei en twee weken in de zomervakantie, alsmede op zijn verjaardag, Vaderdag, de verjaardag van [de minderjarige] en de verjaardagen van zijn echtgenote ( [datum] ), de halfzussen van [de minderjarige] ( [data] ) en de grootouders vaderszijde ( [data] );
  • vanaf 2024 de helft van de vakanties en feestdagen, alsmede op zijn verjaardag, Vaderdag, de verjaardag van [de minderjarige] en de verjaardagen van zijn echtgenote ( [datum] ), de halfzussen van [de minderjarige] ( [data] ) en de grootouders vaderszijde ( [data] );
IX.in alle gevallen de definitieve beslissingen ten aanzien van de zorgregeling aan te houden in afwachting van het verloop van de regeling;
X.de moeder te veroordelen tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere keer dat zij niet voldoet aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, met een maximum van € 100.000,-, alsmede de afgifte van het certificaat bijlage III Brussel II-bis;
XI.hij met ingang van 28 juni 2021, althans 1 februari 2022 de moeder een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [de minderjarige] van € 190,- per maand voldoet;
XII.de moeder hem vanaf 28 juni 2021, althans 1 februari 2022 een bedrag van € 2.556,- per maand voldoet als compensatie voor de kosten die hij in het kader van de uitvoering van de zorgregeling moet maken, voor de duur dat zij in Portugal blijft.
Verzoeken van de moeder
2.2.
De moeder verweert zich tegen de aanvullende verzoeken van de vader tot het vaststellen van een door hem te betalen kinderbijdrage en tot compensatie van de kosten van de zorgregeling door de moeder.
2.3.
Bij wijze van zelfstandig verzoek heeft de moeder, na wijziging en aanvulling van haar verzoeken, verzocht:
  • de vader te veroordelen tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna: kinderbijdrage) van € 473,- per maand, met ingang van 7 oktober 2020, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de vader te veroordelen tot het betalen van een kinderbijdrage van € 486,- per maand, over de periode van 1 januari 2021 tot 1 april 2021 en een bedrag van € 373,- per maand over de periode van 1 april 2021 tot en met december 2021, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de vader te veroordelen tot het betalen van een kinderbijdrage van € 353,- per maand met ingang van 1 januari 2022, bij vooruitbetaling te voldoen,
althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
2.4.
Daarnaast heeft de moeder, na wijziging van haar verzoek, verzocht:
indien en voor zover de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder in Portugal is, de volgende definitieve zorgregeling vast te stellen:
  • [de minderjarige] verblijft om de week bij de vader in Portugal van maandag 9.30 uur tot dinsdag 17.00 uur, tot 1 november 2022;
  • vanaf 1 november 2022 verblijft [de minderjarige] om de week bij de vader in Portugal van zondag 9.30 uur tot dinsdag 17.00 uur;
  • de moeder neemt het halen en brengen van [de minderjarige] (van en naar [plaats] ) voor haar rekening;
  • de moeder zal tweemaal per jaar met [de minderjarige] naar Nederland afreizen, eenmaal in de zomer(vakantie) en eenmaal in de winter(vakantie), waarbij [de minderjarige] bij de vader zal verblijven gedurende een lang weekend (tijdstip in onderling overleg te bepalen en afhankelijk van de beschikbare vliegtickets);
  • indien de moeder en [de minderjarige] (buiten de zomer- en wintervakantie om) vaker in Nederland zijn voor -bijvoorbeeld- familiebezoek, zal [de minderjarige] in voorkomend geval eveneens omgang hebben met de vader;
  • op de verjaardag van [de minderjarige] wordt de vader in de gelegenheid gesteld om (extra) contact met [de minderjarige] te hebben. Indien de vader in Portugal is door ten minste een dagdeel met aansluitend ervoor of erna een extra dag en indien de vader in Nederland is middels videobellen;
  • de moeder faciliteert wekelijks een halfuur contact tussen de vader en [de minderjarige] via telefoon/Facetime/Skype op een vast tijdstip, te weten zaterdag om 9.30 uur;
  • de moeder zal de vader eens per veertien dagen (blijven) informeren omtrent relevante ontwikkelingen rondom [de minderjarige] en -in voorkomend geval- zal de vader extra informeren over ontwikkelingen van [de minderjarige] indien er zich bijzondere omstandigheden voordoen;
voorwaardelijk, indien en voor zover de moeder met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar Nederland:
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen;
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] iedere week van maandag 9.30 uur tot dinsdag 17.00 uur bij de vader verblijft;
  • te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, vanaf het moment dat [de minderjarige] leerplichtig is.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Terugverhuizing
De vader
3.1.1.
Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de vader dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij met haar beide ouders een frequent en evenwichtig contact kan onderhouden. Zolang [de minderjarige] in Portugal verblijft, is wekelijks contact niet mogelijk en de huidige zorgregeling kan evenmin worden gecontinueerd als [de minderjarige] naar school gaat.
3.1.2.
De vader stelt dat voor de moeder geen economische noodzaak bestond om naar Portugal te verhuizen. Zij was voornemens een eigen onderneming te starten, maar nog altijd heeft de moeder niet aangetoond dat zij nu activiteiten verricht binnen de onderneming en uitvoering geeft aan het door haar overgelegde bedrijfsplan. De online activiteiten kunnen ook vanaf een andere locatie worden verricht. Het werk dat de moeder in de tussentijd doet voor [bedrijf] is juist op Nederland gericht en kan zij daarom beter vanuit Nederland doen. De moeder wist dat de vader een rol wilde spelen in het leven van [de minderjarige] . Zij hebben hierover meermalen contact gehad en hadden zelfs al een afspraak voor de erkenning gemaakt. De moeder heeft hem niet betrokken bij haar plannen om naar Portugal te verhuizen. Ook heeft zij haar vertrek niet goed doordacht en voorbereid, omdat zij geen huis en baan had in Portugal.
3.1.3.
De vader gaat sinds juni 2021 steeds naar Portugal om uitvoering te geven aan de zorgregeling. Het reizen dat hiermee gepaard gaat, valt de vader zwaar en heeft grote gevolgen voor zijn sociale leven. Hij mist zijn gezin steeds vier dagen en het is stressvol om met de huidige drukte op de luchthavens te moeten vliegen. Bovendien komen alle kosten van de zorgregeling voor rekening van de vader en heeft de moeder nooit aangeboden een deel hiervan voor haar rekening te nemen. De keuze van de moeder om naar Portugal te vertrekken, wordt daardoor volledig op de vader afgewenteld. Het kan in redelijkheid niet van hem worden gevergd dat alle inspanningen qua tijd, geld en energie voor zijn rekening komen. De moeder spant zich ook niet ervoor in dat de vader en [de minderjarige] elkaar in Nederland kunnen zien als zij hier is. Het merendeel van de familie van [de minderjarige] , zowel aan vaders- als moederszijde, woont in Nederland, maar [de minderjarige] kan geen band met hen opbouwen.
3.1.4.
Zolang [de minderjarige] nog niet naar school gaat, is zij nog niet geworteld in Portugal, zodat een terugverhuizing naar Nederland nu nog van de moeder kan worden gevergd. De vader acht een bevel om terug te verhuizen een passende maatregel om het contact tussen hem en [de minderjarige] te waarborgen. Hij beroept zich daarbij op de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513). Het is in het belang van [de minderjarige] als haar beide ouders betrokken zijn in het leven en bij haar opvoeding.
De moeder
3.1.5.
De moeder betwist dat zij stiekem met [de minderjarige] naar Portugal is vertrokken. Zij heeft dit echter in eerste instantie geheim gehouden voor de vader vanwege zijn dominante gedrag. De moeder heeft haar emigratie goed voorbereid. Zij is in 2020 naar Portugal gereisd om zich te oriënteren, heeft een verblijfplaats geregeld, een ondernemingsplan opgesteld en haar huur en baan in Nederland opgezegd. Nu de vader [de minderjarige] destijds nog niet had erkend en zij geen gezamenlijk gezag hadden, stond het de moeder vrij om met haar te verhuizen, mits de vader contact kon houden met [de minderjarige] . Volgens de moeder zijn de toetsingscriteria voor vervangende toestemming voor verhuizing niet van toepassing op het verzoek van de vader om de moeder en [de minderjarige] te gelasten terug te verhuizen naar Nederland, maar moet worden beoordeeld of het nu in het belang van [de minderjarige] is om haar hoofdverblijfplaats te wijzigen. Voor zover uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 al zou volgen dat ook de ouder met eenhoofdig gezag vooraf toestemming moet hebben van de andere ouder voor een verhuizing, is deze uitspraak van latere datum dan het vertrek van de moeder en [de minderjarige] naar Portugal en kan hieraan geen terugwerkende kracht worden toegekend.
3.1.6.
De moeder stelt dat geen rechtsgrond bestaat voor het verzoek van de vader om haar te gelasten met [de minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland. De belangen van [de minderjarige] zijn niet zodanig in het gedrang gekomen dat dit een terugverhuizing rechtvaardigt. De moeder heeft in voldoende mate aangetoond dat zij de ontwikkeling van de banden tussen [de minderjarige] en haar vader bevordert. Tussen partijen bestaat een internationale zorgregeling die door de moeder wordt nageleefd. Hierdoor kan [de minderjarige] opgroeien met haar beide ouders. [de minderjarige] ontwikkelt zich in Portugal leeftijdsadequaat. Het is in haar belang om de stabiele basis die zij heeft bij haar moeder te behouden.
De beoordeling
3.1.7.
De rechtbank zal eerst vaststellen wat het juridisch kader is waaraan het verzoek van de vader moet worden getoetst. Voorop staat dat de beslissing om te verhuizen met een kind een gezagsbeslissing is, zodat de ouder met eenhoofdig gezag deze beslissing in beginsel zonder toestemming van de andere ouder, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank, kan maken. Ter discussie staat of de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513) zo moet worden geïnterpreteerd dat in het onderhavige geval de moeder toestemming van de vader nodig had om met [de minderjarige] naar Portugal te mogen verhuizen. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak voor zover hier van belang het volgende overwogen:
“3.1.4
Opmerking verdient dat ook bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Op grond van art. 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn. Daarbij valt in aanmerking te nemen dat zodanige maatregel minder ingrijpend is dan de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de andere ouder, waarin de wet uitdrukkelijk voorziet (art. 1:251a lid 1 BW en art. 1:253c leden 1 en 3 BW).”
3.1.8.
De rechtbank leest in bovenstaande uitspraak van de Hoge Raad niet dat een ouder die met het eenhoofdig gezag is belast, (vervangende) toestemming nodig heeft om met het kind te mogen verhuizen. De mogelijkheid die de Hoge Raad de rechter biedt om de met het gezag belaste ouder te verbieden te verhuizen met het kind, dan wel te bevelen terug te verhuizen, is naar het oordeel van de rechtbank een extra instrument om te bewerkstelligen dat het kind contact kan hebben en houden met beide ouders. Andere instrumenten daartoe zijn onder meer het wijzigen van de hoofdverblijfplaats of het belasten van de andere ouder met het eenhoofdig gezag, die meer ingrijpend zijn.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de moeder de beslissing om met [de minderjarige] naar Portugal te verhuizen, kon nemen zonder dat daarvoor toestemming van de vader nodig was, omdat zij op dat moment nog met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] was belast. De criteria die in de jurisprudentie zijn gevormd om verzoeken tot vervangende toestemming voor een verhuizing te beoordelen, waaronder de vraag of de verhuizing noodzakelijk is, of deze is doordacht en zorgvuldig voorbereid en welke compensatie is geboden aan de andere ouder, acht de rechtbank dan ook niet onverkort van toepassing in het onderhavige geval. De rechtbank dient te beoordelen of de moeder voldoet aan haar uit artikel 1:247 BW voortvloeiende verplichting om omgang tussen [de minderjarige] en de vader te bevorderen en zo nee, of het bevel om met [de minderjarige] terug te verhuizen dan een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
3.1.9.
Vast staat dat partijen een buitenechtelijke relatie met elkaar hadden, dat zij nooit met elkaar hebben samengewoond en ook nooit de bedoeling hebben gehad om in gezinsverband samen te leven nadat [de minderjarige] was geboren. Partijen woonden in Nederland op relatief grote afstand van elkaar en hun relatie was al voor de geboorte van [de minderjarige] verbroken. Na de geboorte is de situatie tussen partijen onstuimig geweest, maar zij hebben wel afspraken met elkaar kunnen maken over het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Bij de moeder is op enig moment de wens ontstaan om naar Portugal te verhuizen om daar een eigen onderneming te starten en om dicht bij haar zus en haar gezin te wonen, met wie zij een hechte band heeft. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de moeder in redelijkheid de beslissing heeft kunnen nemen om met [de minderjarige] naar Portugal te verhuizen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de voornaamste reden van de moeder om met [de minderjarige] naar Portugal te vertrekken was dat zij de vader uit het leven van [de minderjarige] wilde bannen, zoals door de vader is gesteld.
3.1.10.
Hoewel de moeder na haar vertrek in eerste instantie weerstand heeft getoond in het tot stand brengen van juridisch vaderschap, gezamenlijk gezag en een contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] , is de houding van de moeder hierin veranderd. Sinds juni 2021 is er een zorgregeling die wordt nagekomen, tussentijds is uitgebreid en die goed verloopt, waardoor [de minderjarige] een betekenisvol contact heeft met haar vader. De moeder heeft zich bovendien bereid verklaard de zorgregeling verder uit te breiden en te willen meewerken aan (langere) contactmomenten tussen de vader en [de minderjarige] in vakanties, weekenden en op feestdagen. Daarnaast staat zij er ook voor open om een aantal keren per jaar met [de minderjarige] naar Nederland te reizen, zodat [de minderjarige] haar vader en overige familieleden hier kan zien. Hiermee laat de moeder zien dat zij stappen heeft gezet en dat zij probeert de band tussen de vader en [de minderjarige] te stimuleren.
3.1.11.
De rechtbank begrijpt dat het voor de vader het meest wenselijk zou zijn als [de minderjarige] in Nederland woont, zodat zij frequenter contact met elkaar kunnen hebben en dit praktisch en financieel makkelijker uitvoerbaar is. De rechtbank acht het evenwel in het belang van [de minderjarige] dat zij in Portugal kan blijven met haar moeder. [de minderjarige] verblijft al sinds zij zich daarvan bewust is – rechtmatig – in Portugal en is daar geworteld. Zij heeft een goede band met de zus van moeder, die ook altijd betrokken is geweest bij de zorg voor [de minderjarige] , en haar neefjes en nichtjes zijn belangrijk voor [de minderjarige] . Bovendien is de vader tot op heden in staat gebleken om de zorgregeling in Portugal na te komen, zowel qua tijd als qua kosten.
3.1.12.
Nu de moeder blijkens het bovenstaande voldoet aan haar verplichting om het contact tussen de vader en [de minderjarige] te bevorderen en de vader invulling kan geven aan zijn ouderrol ondanks de grote fysieke afstand tussen partijen, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen grond de moeder te bevelen met [de minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland. Het verzoek van de vader daartoe zal daarom worden afgewezen.
3.2.
Gezag en hoofdverblijfplaats
3.2.1.
Met betrekking tot de subsidiaire verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, dan wel hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten, overweegt de rechtbank als volgt.
3.2.2.
Vast staat dat de moeder sinds de geboorte van [de minderjarige] haar hoofdverzorgende ouder is. Partijen hebben de wens om gezamenlijk invulling te geven aan hun ouderschap. Op 31 augustus 2022 starten zij een traject bij Annelies Hendriks, waarbij zal worden ingezet op het verbeteren van de onderlinge communicatie tussen partijen en afspraken kunnen worden gemaakt over de wijze waarop zij met elkaar over [de minderjarige] overleggen. Partijen informeren elkaar al over [de minderjarige] en tussen de vader en [de minderjarige] geldt een zorgregeling. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank met de Raad geen enkele aanleiding om [de minderjarige] weg te halen bij haar moeder en haar hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. Niet gesteld of gebleken is dat de opvoedsituatie bij de moeder schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Evenmin is aannemelijk geworden dat het in het belang van [de minderjarige] is om de vader alleen met het gezag te belasten, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat partijen in de onderhavige procedure juist op hun beider verzoek gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] zijn belast.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij in het traject bij Annelies Hendriks ook willen bespreken hoe de overdrachtsmomenten tussen de ouders kunnen worden verbeterd. Daarnaast zal aan de orde kunnen komen hoe het contact tussen de moeder en de echtgenote van de vader kan plaatsvinden en hoe het contact tussen de vader en de zus van moeder, [naam zus] , kan worden genormaliseerd.
3.3.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met aanhouding van de verzoeken tot het vaststellen van een (definitieve) zorgregeling. Zij wensen dit onderwerp ook onder begeleiding van Annelies Hendriks met elkaar te bespreken. De rechtbank zal daarom de beslissing over de zorgregeling
pro formaaanhouden tot
9 januari 2023. Partijen dienen de rechtbank vóór deze datum schriftelijk te berichten over de stand van zaken en de door hen gewenste voortgang van de procedure.
3.4.
Kinderbijdrage
3.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder voorgesteld dat zij de volledige kosten van verzorging en onderhoud van [de minderjarige] zal dragen, alsmede de reiskosten die zij maakt als zij met [de minderjarige] naar Nederland komt, en dat de vader dan de volledige reiskosten die hij maakt om de zorgregeling in Portugal na te komen voor zijn rekening zal nemen.
3.4.2.
De vader heeft daartegen naar voren gebracht dat hij het gevoelsmatig prettiger vindt als alle kosten van [de minderjarige] gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld.
3.4.3.
Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat zij in onderling overleg zullen proberen alsnog overeenstemming te bereiken over de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en de reiskosten die beide ouders (zullen) maken in het kader van de zorgregeling. De rechtbank zal de beslissing over de verzochte kinderbijdrage en vergoeding van de reiskosten daarom
pro formaaanhouden tot
11 oktober 2022, waarbij partijen de rechtbank schriftelijk dienen te informeren over het resultaat van het onderling overleg.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het primaire verzoek van de vader om de moeder te gelasten met [de minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland, het subsidiaire verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en het meer subsidiaire verzoek tot wijziging van het gezag;
4.2.
houdt de beslissing over de kinderbijdrage en de vergoeding van de reiskosten
pro formaaan tot
11 oktober 2022, waarbij partijen de rechtbank vóór deze datum schriftelijk dienen te informeren over het resultaat van het onderling overleg;
4.3.
houdt de beslissing over de definitieve zorgregeling
pro formaaan tot
9 januari 2023, waarbij de advocaten van partijen de rechtbank vóór deze datum schriftelijk dienen te informeren over de stand van zaken en de door hen gewenste voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, voorzitter, en mr. A.S. van Leeuwen en mr. A.M.L. van As, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van T. Jelierse als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.