6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie of maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van een medewerker van een hotel door zich voor te doen als een bonafide hotelgast die tot betaling in staat en bereid was en vervolgens niet te betalen voor de door hem genuttigde dranken. Daarmee heeft de verdachte schade en overlast voor het hotel veroorzaakt en heeft hij afbreuk gedaan aan de in het maatschappelijk verkeer geldende normen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 7 juli 2022 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Fivoor. In dit rapport wordt geconcludeerd dat sprake is van een hoog recidiverisico, een laag risico op letselschade en een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden. De reclassering adviseert aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Dit advies is als volgt onderbouwd:
Wij bezochten [verdachte] , een 40-jarige man, aan wie diefstal ten laste wordt gelegd. Een inhoudelijk gesprek hebben wij niet kunnen voeren omdat betrokkene ons geen antwoorden wil geven op onze vragen. Al sinds 2016 doen wij pogingen om met betrokkene in contact te komen, maar tot nu toe leidt dit tot niets. Betrokkene is niet bekend bij hulpverlenende instanties, heeft geen inschrijfadres en inzake alle leefgebieden is zijn situatie onbekend. Wat wij wel weten is dat betrokkene bekend staat als zeer actieve veelpleger en dat hij elke medewerking weigert. Dat hij nu in aanmerking komt voor een ISD maatregel zegt hij te weten, maar dit verandert zijn houding verder niet. Wij hebben onvoldoende kunnen achterhalen waarom betrokkene deze weigerende houding heeft. Mogelijk is er sprake van wantrouwen naar instanties, aversie tegen bemoeizorg of een psychisch probleem. Dit blijft echter allemaal suggestief zolang betrokkene alleen "privé" als antwoord geeft op vragen. Wij hebben sterke vermoedens dat er sprake is van een alcoholprobleem, omdat het delictgedrag hier vrijwel steeds aan gerelateerd is.
Alles bij elkaar vinden we wel dat er sprake is van een zorgelijke situatie die moeilijk beïnvloedbaar is. De risico's blijven onverminderd hoog als betrokkene in deze houding blijft volharden. Wij kunnen dan ook geen aanbod doen in een ambulant kader. Een plan van aanpak of bijzondere voorwaarden kunnen wij niet invullen met deze summiere informatie. Mogelijk (en hopelijk) kan een ISD kader zorgen voor een afbrokkeling van de weerstand. Als wij denken in kansen, dan zouden wij aan de ISD medewerkers willen voorstellen om een vast contactpersoon aan te stellen, die kan trachten te komen tot contactgroei. Als dit leidt tot meer achtergrondinformatie kunnen we wellicht wel komen tot interventies. Op dit moment, met de aanwezige informatie en het feit dat betrokkene aan zowel de harde als de zachte criteria voldoet, zien wij geen contra indicatie voor het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD maatregel.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers (i) betreft het door de verdachte begane feit een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, (ii) is de verdachte in de afgelopen vijf jaren minstens driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, (iii) is het onderhavige feit begaan na tenuitvoerlegging hiervan, (iv) moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en (v) eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel.
Verder constateert de rechtbank dat eveneens is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie; de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van onderliggend feit.
De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de behandeling en begeleiding die de verdachte nodig heeft te laten plaatsvinden binnen een voorwaardelijk kader. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat pogingen van de reclassering om met de verdachte in contact te komen reeds sinds 2016 zijn mislukt. Het is daarom niet aannemelijk dat een positieve gedragsverandering bij de verdachte op een minder verstrekkende manier kan worden bereikt. In de weigerachtigheid van de verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een ISD-maatregel. Weliswaar heeft de Hoge Raad in het arrest van 24 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1451 overwogen dat artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht de rechter de mogelijkheid geeft om van de oplegging van de maatregel af te zien, maar daarin heeft de Hoge Raad ook gewezen op artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht waarin staat dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Het ontbreken van een medewerking van de verdachte maakt niet zonder meer dat de oplegging van de maatregel dat doel niet bereikt of daarmee disproportioneel wordt. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar moet worden opgelegd. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat de verdachte ook ter terechtzitting op geen enkele wijze heeft getracht de rechtbank een handvat te geven om iets anders aan hem op te leggen dan de ISD-maatregel.
De rechtbank acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van een jaar, zoals de raadsman subsidiair heeft bepleit, niet voldoende om de beoogde gedragsverandering te bewerkstelligen.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.