ECLI:NL:RBNHO:2022:8591

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
15/152311-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens oplichting met ISD-maatregel

Op 27 september 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 juni 2022 in het Sheraton Hotel te Schiphol oplichting heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft zich voorgedaan als een bonafide klant en heeft alcoholische dranken besteld zonder te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, omdat er geen sprake zou zijn van een oplichtingsmiddel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte door zijn handelen een onjuiste voorstelling van zaken heeft gecreëerd, wat voldoet aan de definitie van oplichting. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan oplichting en heeft een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de ernst van het feit. De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de reclassering, die concludeerde dat de verdachte niet openstaat voor hulpverlening en dat er een hoog risico op recidive is. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/152311-22 (P)
Uitspraakdatum: 27 september 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 september 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Rienks en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C. Peters, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 19 juni 2022 te Schiphol, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, medewerk(st)er(s) van het Sheraton Hotel heeft bewogen tot de afgifte van enig(e) goed(eren),
te weten (het leveren van) een of meer glazen alcoholische dranken (bier en wodka),
door zich valselijk en/of listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid voor te doen als een bonafide klant die tot betalen in staat was waardoor medewerk(st)er(s) van het Sheraton Hotel werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, aangezien geen sprake is van een oplichtingsmiddel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Zoals blijkt uit het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889, is voor een veroordeling wegens oplichting onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in die bepaling specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels.
Met het in de wet omschrijven van specifieke oplichtingsmiddelen is beoogd het begrip ‘oplichting’ nader vorm en inhoud te geven. Daarmee wordt bewerkstelligd dat niet iedere vorm van bedrog, bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling, en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht als misdrijf met een strafmaximum van, kort gezegd, vier jaren gevangenisstraf. In dit licht moet ook betrekkelijk algemeen geformuleerde beperkende overwegingen over een bepaald oplichtingsmiddel in de rechtspraak van de Hoge Raad worden begrepen. Zie in dit verband ook het arrest waarin aan de orde was het oordeel van het hof dat de enkele omstandigheid dat de verdachte via een website goederen te koop aanbood en bestellingen en betalingen van kopers accepteerde in het besef dat hij niet (langer) aan zijn leverings- of restitutieverplichtingen kon voldoen, niet kan worden aangemerkt als het aannemen van een valse hoedanigheid van een ‘bonafide internetondernemer’. In deze en vergelijkbare beslissingen komt tot uitdrukking dat niet in alle gevallen waarin sprake is van bedrog, het handelen van de verdachte ook kan worden aangemerkt als oplichting.
Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven roept teneinde daarvan misbruik te maken.
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft op 19 juni 2022 als klant plaatsgenomen aan een tafel in het café-restaurant van het Sheraton hotel. Hij heeft daar twee keer wodka en bier besteld en opgedronken. Toen hem de rekening werd overhandigd, heeft de verdachte gezegd dat hij een kamer in het hotel had en de ober gevraagd de drankjes op zijn rekening te zetten. Pas bij navraag bleek de ober dat de verdachte geen kamer in het hotel had. Vervolgens heeft de verdachte het hotel verlaten zonder te betalen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zich niet alleen voorgedaan als bonafide gast van het café-restaurant van het Sheraton hotel toen hij de drankjes bestelde, maar ook, na de drankjes genuttigd te hebben, als een gast van het hotel, die op een later moment de rekening zou voldoen.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat het om een misverstand ging, zoals de verdachte zonder nadere onderbouwing, heeft opgemerkt. Immers, toen de politie de verdachte de volgende dag in de lounge van het Sheraton hotel aansprak vanwege de openstaande rekening, herhaalde de verdachte de onjuiste mededeling dat hij een kamer in het hotel had en vervolgens dat hij twee dagen later zou kunnen betalen.
Naar het oordeel van de rechtbank behelst het voornoemde handelen van de verdachte meer dan het doen van een onware mededeling of een toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin, maar heeft de verdachte door een voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen getracht om bij de medewerker van het Sheraton hotel een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door aldus te handelen gebruik gemaakt van de valse hoedanigheid, namelijk die van bonafide klant, om de medewerker van het Sheraton hotel ertoe te bewegen de drankjes aan hem te verstrekken. Hetgeen de medewerker ook heeft gedaan.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij, op 19 juni 2022 te Schiphol, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, een medewerker van het Sheraton Hotel heeft bewogen tot de afgifte van enige goederen, te weten glazen alcoholische dranken (bier en wodka), door zich in strijd met de waarheid voor te doen als een bonafide klant die tot betalen in staat was waardoor een medewerker van het Sheraton Hotel werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
oplichting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel af te wijzen, aangezien dit – nu de verdachte geheel niet open staat voor hulpverlening – geen redelijk doel dient en niet proportioneel is. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel moet worden beperkt tot een jaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie of maatregel die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van een medewerker van een hotel door zich voor te doen als een bonafide hotelgast die tot betaling in staat en bereid was en vervolgens niet te betalen voor de door hem genuttigde dranken. Daarmee heeft de verdachte schade en overlast voor het hotel veroorzaakt en heeft hij afbreuk gedaan aan de in het maatschappelijk verkeer geldende normen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 7 juli 2022 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Fivoor. In dit rapport wordt geconcludeerd dat sprake is van een hoog recidiverisico, een laag risico op letselschade en een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden. De reclassering adviseert aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Dit advies is als volgt onderbouwd:
Wij bezochten [verdachte] , een 40-jarige man, aan wie diefstal ten laste wordt gelegd. Een inhoudelijk gesprek hebben wij niet kunnen voeren omdat betrokkene ons geen antwoorden wil geven op onze vragen. Al sinds 2016 doen wij pogingen om met betrokkene in contact te komen, maar tot nu toe leidt dit tot niets. Betrokkene is niet bekend bij hulpverlenende instanties, heeft geen inschrijfadres en inzake alle leefgebieden is zijn situatie onbekend. Wat wij wel weten is dat betrokkene bekend staat als zeer actieve veelpleger en dat hij elke medewerking weigert. Dat hij nu in aanmerking komt voor een ISD maatregel zegt hij te weten, maar dit verandert zijn houding verder niet. Wij hebben onvoldoende kunnen achterhalen waarom betrokkene deze weigerende houding heeft. Mogelijk is er sprake van wantrouwen naar instanties, aversie tegen bemoeizorg of een psychisch probleem. Dit blijft echter allemaal suggestief zolang betrokkene alleen "privé" als antwoord geeft op vragen. Wij hebben sterke vermoedens dat er sprake is van een alcoholprobleem, omdat het delictgedrag hier vrijwel steeds aan gerelateerd is.
Alles bij elkaar vinden we wel dat er sprake is van een zorgelijke situatie die moeilijk beïnvloedbaar is. De risico's blijven onverminderd hoog als betrokkene in deze houding blijft volharden. Wij kunnen dan ook geen aanbod doen in een ambulant kader. Een plan van aanpak of bijzondere voorwaarden kunnen wij niet invullen met deze summiere informatie. Mogelijk (en hopelijk) kan een ISD kader zorgen voor een afbrokkeling van de weerstand. Als wij denken in kansen, dan zouden wij aan de ISD medewerkers willen voorstellen om een vast contactpersoon aan te stellen, die kan trachten te komen tot contactgroei. Als dit leidt tot meer achtergrondinformatie kunnen we wellicht wel komen tot interventies. Op dit moment, met de aanwezige informatie en het feit dat betrokkene aan zowel de harde als de zachte criteria voldoet, zien wij geen contra indicatie voor het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD maatregel.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers (i) betreft het door de verdachte begane feit een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, (ii) is de verdachte in de afgelopen vijf jaren minstens driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, (iii) is het onderhavige feit begaan na tenuitvoerlegging hiervan, (iv) moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en (v) eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel.
Verder constateert de rechtbank dat eveneens is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie; de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van onderliggend feit.
De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de behandeling en begeleiding die de verdachte nodig heeft te laten plaatsvinden binnen een voorwaardelijk kader. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat pogingen van de reclassering om met de verdachte in contact te komen reeds sinds 2016 zijn mislukt. Het is daarom niet aannemelijk dat een positieve gedragsverandering bij de verdachte op een minder verstrekkende manier kan worden bereikt. In de weigerachtigheid van de verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een ISD-maatregel. Weliswaar heeft de Hoge Raad in het arrest van 24 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1451 overwogen dat artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht de rechter de mogelijkheid geeft om van de oplegging van de maatregel af te zien, maar daarin heeft de Hoge Raad ook gewezen op artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht waarin staat dat de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Het ontbreken van een medewerking van de verdachte maakt niet zonder meer dat de oplegging van de maatregel dat doel niet bereikt of daarmee disproportioneel wordt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar moet worden opgelegd. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat de verdachte ook ter terechtzitting op geen enkele wijze heeft getracht de rechtbank een handvat te geven om iets anders aan hem op te leggen dan de ISD-maatregel.
De rechtbank acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van een jaar, zoals de raadsman subsidiair heeft bepleit, niet voldoende om de beoogde gedragsverandering te bewerkstelligen.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
38m, 38n en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L Rogmans, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 september 2022.