3.3.1Vrijspraak feiten 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair, 5
en 6
Naar het oordeel van de rechtbank en overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair en subsidiair, 4 primair, 5 en 6 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Ook ten aanzien van hetgeen de verdachte onder 3 primair en subsidiair ten laste is gelegd, is de rechtbank van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat hij ook daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bij een inbraak in de woning van aangever aan het [adres 4] in ’s-Gravenhage is een horloge van het merk Pellikaan, type Timing weggenomen. Het oplagenummer van dit horloge was de aangever niet bekend. In de kelderbox van de verdachte is een horloge van het merk Pellikaan aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij dit horloge van een ex-vriendin had gekregen. Het in beslag genomen horloge is aan de aangever getoond. De aangever heeft niet met zekerheid kunnen bevestigen dat het zijn horloge betreft. Onderzoek aan het horloge naar DNA-sporen van de aangever heeft, voor zover de rechtbank bekend, geen resultaat opgeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet vast is komen te staan dat het in de kelderbox van de verdachte aangetroffen horloge uit de woning van aangever is weggenomen. Dat de telefoon van de verdachte ten tijde van de inbraak in de woning van de aangever een zendmast in de omgeving daarvan heeft aangestraald, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het onder 3 primair of subsidiair ten laste gelegde feit te komen.
3.3.3Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1
Verweer met betrekking tot het Prokuratuur-arrest
De raadsman heeft, voor zover hier van belang, onder verwijzing naar het arrest Prokuratuur (ECLI:EU:C:2021:152), bepleit dat de bewijsmiddelen die zien op de historische gegevens (verkeers- en locatiegegevens) van het telefoonnummer van de verdachte, te weten [telefoonnummer] over de periode van 1 juni tot en met 19 augustus 2021 dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij aangevoerd dat de vereiste machtiging voor het verkrijgen van deze gegevens van een onafhankelijke rechter ontbreekt en dat gelet daarop die gegevens in strijd met het unierecht zijn verkregen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het dossier bevat op pagina 81 van het Methodiekendossier Brava een Vordering verstrekking historische verkeersgegevens (artikel 126n lid 1 Sv) met betrekking tot dat telefoonnummer van 23 augustus 2021. In deze vordering verwijst de officier van justitie naar een door de rechter-commissaris verleende machtiging van eveneens 23 augustus 2021. De officier van justitie heeft ter terechtzitting bevestigd dat de bedoelde machtiging daadwerkelijk is afgegeven door de rechter-commissaris. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen en betrekt daarbij dat ook voor andere aanvragen tot historische gegevens in dit dossier een machtiging is gevraagd en afgegeven. Deze zijn wel in het dossier gevoegd. Niet valt dan ook in te zien met welke reden de machtiging van 23 augustus 2021 niet zou zijn verleend door de rechter-commissaris. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de behandeling van de zaak te heropenen om de officier van justitie de gelegenheid te geven die machtiging in het dossier te voegen.
Gelet op vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Verweer met betrekking tot diefstal van de Fiat Punto
Op 1 augustus 2021 is in de Fiat Punto met kenteken [kenteken] op naam van de verdachte de kluis aangetroffen die is weggenomen bij de inbraak op [adres 2] te ’s-Gravenhage, eerder die nacht. De verdediging heeft aangevoerd dat de Fiat Punto tussen 31 juli 2021 om 18:00 uur en 1 augustus 2021 om 12:00 uur was gestolen. De verdachte heeft hierover meteen contact opgenomen met de politie en op 6 augustus 2021 aangifte gedaan. Dat de kluis uit de woning aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage in die auto is aangetroffen, brengt de verdachte dus niet in verband met de inbraak, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de processen-verbaal van bevindingen op pagina’s 142 en 143 van het dossier blijkt dat er geen braakschade was aan het portier of de sloten van de auto. Voorts zat er geen sleutel in het contactslot en waren alle plastic kappen om de stuurkolom op de juiste manier bevestigd. De politie acht het dan ook niet aannemelijk dat het voertuig middels braak is weggenomen. De verdachte heeft verklaard dat hij een van zijn autosleutels eerder was kwijtgeraakt en dat het voertuig hoogstwaarschijnlijk met die sleutel is weggenomen.
Gelet op de omstandigheden waaronder de auto van de verdachte is aangetroffen, kan en mag van de verdachte worden verwacht dat de hij een onderbouwde, geconcretiseerde en verifieerbare verklaring aflegt. De verdachte heeft evenwel niet kunnen aangeven wanneer en waar hij deze sleutel zou zijn verloren. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de verklaring die de verdachte heeft afgelegd dan ook niet aan het criterium. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat de Fiat Punto op naam van de verdachte is gestolen.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair
Feiten en omstandigheden
Ter terechtzitting is door de raadsman vrijspraak bepleit, waarbij hij heeft aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen niet wist dat het goed van misdrijf afkomstig was.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden, die blijken uit de gebruikte bewijsmiddelen.
Tijdens een doorzoeking op 6 september 2021 is in de kelderbox van de verdachte in een kussensloop een Microsoft laptop met een barst in het scherm aangetroffen. Bij de laptop is geen oplader aangetroffen. Deze laptop blijkt in oktober 2020 te zijn weggenomen bij een woninginbraak aan de [adres 5] in Den Haag. De rechtbank stelt vast dat, met vrijspraak van het primair ten laste gelegde, niet bewezen is dat de verdachte zelf op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de diefstal van dit goed.
De hiervoor weergegeven omstandigheden waaronder de laptop is aangetroffen roepen vragen op over de rechtmatigheid van de verkrijging ervan. De verdachte heeft eerst ter terechtzitting verklaard over de prijs, het ontbreken van een oplader, de reden waarom hij niet heeft gezien dat een andere gebruiker geregistreerd stond en waarom de laptop in de kelderbox werd bewaard.
De verdachte heeft deze verklaring niet op enigerlei wijze nader onderbouwd, waardoor het voorgaande voor de rechtbank niet controleerbaar is gebleken. Daarnaast is het nog niet gekocht hebben van een laadkabel onvoldoende als logische en aannemelijke verklaring voor het aantreffen van de laptop met een gebarsten scherm in een kussensloop in de kelderbox.
Wegens het ontbreken van een aannemelijke verklaring voor het voorhanden hebben van het goed, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank betrekt bij dat oordeel de omstandigheid dat aanwijzingen ontbreken dat wetenschap bij de verdachte van de criminele herkomst van het goed eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen daarvan. De rechtbank concludeert dan ook tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde opzetheling.