ECLI:NL:RBNHO:2022:8479

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
C/15/326815
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

Op 21 april 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. van de Weerd. Het verzoek was gericht tegen mr. P.W.M. de Wolf MSM, de rechter die de hoofdzaak behandelde. Verzoekster had op 30 maart 2022 tijdens een zitting de wraking aangevraagd, omdat zij meende dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door een wantrouwende houding aan te nemen. Tijdens de zitting voelde verzoekster zich niet gehoord en had zij het idee dat de rechter niet bereid was om naar haar of haar advocaat te luisteren. Dit gevoel werd versterkt door een eerdere uitspraak van de rechter in 2019 over het gezag van verzoekster over haar dochter.

De rechter heeft het wrakingsverzoek afgewezen en verklaarde dat er geen sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en haar advocaat zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechter zich niet onpartijdig had opgesteld. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekster ervaren vijandigheid en wantrouwen niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter partijdig was.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen en dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet. De griffier is opgedragen om een gewaarmerkt afschrift van de beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

C/15/326815 / HA RK 22-66[datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/326815/HA RK 22/66
Beslissing van 21 april 2022
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,
wonende te Purmerend,
verzoekster,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd, kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. P.W.M. de Wolf MSM,
hierna te noemen: de rechter.

1.Het procesverloop

1.1
Verzoekster heeft op 30 maart 2022 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team F&J, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaak-/rekestnummer C/15/324831/FA RK 22-504 (hierna te noemen: de hoofdzaak).
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 6 april 2022 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 14 april 2022. Verzoekster en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, evenals de verzoekster in de hoofdzaak, te weten de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming, regio Amsterdam (hierna ook de GI) en de pleegmoeder van het minderjarige kind van verzoekster [naam minderjarige] , mevrouw [naam pleegmoeder] . Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De rechter, de GI en de pleegmoeder hebben schriftelijk bericht geen gebruik te willen maken van de geboden gelegenheid.

2.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster legt aan haar verzoek ten grondslag dat de rechter ten minste de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid heeft gewekt door een wantrouwende attitude op de zitting. Direct bij de aanvang van de zitting van 30 maart 2022 sloeg de rechter een onprettige toon aan en zij gedroeg zich, aldus verzoekster, vervolgens ook verder onredelijk en onbehoorlijk. Verzoekster ervoer al vrijwel direct na aanvang van de zitting dat haar de mond werd gesnoerd en dat de rechter niet bereid bleek om naar haar of haar advocaat te luisteren, dat zij niet inging op haar bezwaren en dat zij geen geloof hechtte aan wat zij en haar advocaat zeiden. Dit gevoel van partijdigheid van de rechter nam gedurende de zitting steeds verder toe, welk gevoel nog werd versterkt door een eerdere, in 2019 gegeven, voor verzoekster ingrijpende uitspraak van de rechter over het gezag van verzoekster over haar dochter. Deze combinatie van gebeurtenissen was uiteindelijk de aanleiding om de rechter te wraken, aldus verzoekster. Mr. Van de Weerd voegt hier nog aan toe dat hij de rechter niet heeft gewraakt, maar dat hij gelet op het verloop van de zitting begrip heeft voor het gevoel van verzoekster dat de rechter partijdig is.
Mr. Van de Weerd verwijst verder naar de klacht die hij heeft ingediend bij de president van deze rechtbank over het optreden van de rechter ter zitting van 30 maart 2022, welke klacht mede dient ter onderbouwing van het wrakingsverzoek.
Verzoekster stelt ter onderbouwing van haar verzoek tot wraking de volgende feiten en omstandigheden:
bij aanvang van de zitting gaf de rechter meteen op een onprettige toon aan dat de advocaat zich niet had gesteld en dat hij dat wel had moeten doen. Op de mededeling van de advocaat dat hij zich wel degelijk had gesteld en dat er op
10 maart 2022 al een zitting had plaatsgevonden, reageerde de rechter dat er geen stelbriefje in het dossier zat, dat de advocaat zich voor elke zitting moest stellen en dat er waarschijnlijk geen eerdere zitting had plaatsgevonden, omdat haar daar niets van bekend was;
vervolgens kreeg de GI het woord, waarbij de GI een schriftelijk stuk van de gedragskundige voorlas dat verzoekster niet kende. Ondanks het bezwaar van verzoekster dat zij daardoor werd overvallen, mocht de GI haar verhaal voortzetten; het bezwaar werd genoteerd en verzoekster moest nu luisteren naar de GI, zo werd door de rechter gezegd;
verzoekster keek tijdens de zitting op haar telefoon om haar stukken digitaal in te zien. De rechter vroeg - wederom op onprettige toon - of zij opnames aan het maken was en deelde mee dat zij haar telefoon moest uitzetten en opbergen. De toelichting van verzoekster dat zij geen opnames maakte, maar haar digitale dossier bestudeerde, werd door de rechter terzijde geschoven en zij beval verzoekster nogmaals haar telefoon weg te doen;
verzoekster had op 25 maart 2022 - voorafgaand aan de zitting van 30 maart - een uitvoerige e-mail aan de rechtbank gestuurd, met het verzoek een aantal door de GI als verzoekster in de hoofdzaak overgelegde stukken buiten beschouwing te laten. De rechter heeft daarop geen antwoord gegeven;
de rechter heeft in 2019 beslist tot beëindiging van het ouderlijk gezag van verzoekster.

3.Het standpunt van de rechter

Het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat van partijdigheid of vooringenomenheid geen sprake is geweest. De rechter herkent zich niet in het beeld dat verzoekster over haar houding op de zitting heeft geschetst. Zij licht toe dat zij bij aanvang van de zitting de wijze waarop zij voornemens was het verzoek van de GI te behandelen, heeft meegedeeld, met daarbij de volgorde waarin ieder het woord zou krijgen. Vervolgens heeft zij bij de advocaat om processuele redenen geïnformeerd of hij zich had gesteld, omdat zij daarvan geen bewijs in het dossier zag. Ook van een eerdere zitting, waar de advocaat naar verwees, was haar niets bekend. Volgens de rechter reageerde de advocaat hierover verontwaardigd. Hij meldde dat hij een klacht zou indienen, omdat de rechtbank het dossier niet op orde had en omdat zij hem onbeschoft had behandeld. Daarna heeft zij de GI overeenkomstig de aangegeven volgorde het woord gegeven. De rechter licht vervolgens toe dat zij bemerkte dat verzoekster tijdens het betoog van de GI bezig was met haar telefoon en dat zij niet kon zien wat verzoekster daarmee deed. Zij heeft verzoekster erop gewezen dat zij haar telefoon volgens de voorschriften moest uitzetten, omdat het, aldus de rechter, niet is toegestaan om de telefoon aan te hebben tijdens de zitting en opnames te maken. Zij heeft verzoekster erop gewezen dat zij op een later moment rustig de gelegenheid zou krijgen informatie op haar telefoon op te zoeken.

4.De beoordeling

4.1
In artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
De wrakingskamer onderzoekt in de wrakingsprocedure of sprake is van feiten of omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding is. Daarbij staat voorop dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiterlijke schijn (de objectieve toets).
4.3
De hoofdzaak betreft een verzoek van de GI om de omgangsregeling van de moeder met haar kind te beperken. Uit het dossier blijkt dat het verzoek in de hoofdzaak voor het eerst op zitting is behandeld op 10 maart 2022 ten overstaan van een andere kinderrechter. Bij die zitting was de advocaat aanwezig. Verzoekster was toen niet aanwezig. Die andere kinderrechter heeft de zaak toen aangehouden. Verzoekster heeft voorafgaand aan de zitting op 30 maart 2022 bij e-mail van 25 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen het in de procedure toelaten van enige door de GI ingebrachte stukken. Aan de zitting op 30 maart 2022 nam de GI via een digitale beeldverbinding (en na het wegvallen van die verbinding: telefonisch) deel. De GI gaf aan een stuk te willen voorlezen dat was opgesteld door een gedragskundige.
4.4
Vaststaat voorts dat de rechter in het begin van de zitting de advocaat heeft gevraagd of hij zich had gesteld en dat zij later verzoekster heeft gezegd dat zij haar telefoon moest uitschakelen. De lezingen van de rechter en verzoekster en haar advocaat over de wijze waarop de rechter zich daarbij zou hebben opgesteld, lopen uiteen. Verzoekster stelt dat de rechter haar door haar handelen het gevoel heeft gegeven dat zij er niet op kon vertrouwen dat de rechter naar haar wilde luisteren, dat zij haar niet zou geloven en dat zij partijdig was. Hetgeen verzoekster en de advocaat hebben gesteld over de door hen als wantrouwig ervaren houding is echter tegenover de ontkenning door de rechter onvoldoende om aan te nemen dat de grondhouding van de rechter vooringenomen of partijdig was. De zakelijke weergave in het proces-verbaal van de zitting bevestigt de juistheid van die interpretatie van de houding van de rechter ook niet. De wrakingskamer heeft in het dossier van de hoofdzaak geen stelbriefje van de advocaat aangetroffen. De wrakingskamer constateert voorts dat de rechter daaraan in ieder geval geen verdere consequenties heeft verbonden. De rechter heeft de advocaat als raadsman geaccepteerd. Dat de rechter niet op de hoogte was van de eerdere zitting is wel onzorgvuldig van de rechtbank, maar maakt nog niet dat de rechter partijdig is. De wrakingskamer laat in het midden of de huisregel luidt dat mobiele apparaten zoals telefoons geheel moeten worden uitgeschakeld tijdens de zitting. De beslissing over de telefoon van verzoekster betreft een procesbeslissing, waarvan de juistheid niet in dit wrakingsincident kan worden beoordeeld. De hiervoor onder overweging 2 genoemde punten a) en c) leiden daarom niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek. Dat de wijze waarop de rechter met verzoekster en haar advocaat rond die kwesties communiceerde was ingegeven door vooringenomenheid heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt. De door verzoekster en de advocaat ervaren vijandigheid van de rechter en de gevolgen daarvan berusten kennelijk op een (wederzijdse) (mis)interpretatie van de communicatie die niet door de feiten wordt gestaafd.
4.5
Omstandigheid b), het bezwaar dat verzoekster maakte in verband met het feit dat zij niet beschikte over het stuk van de gedragskundige, vormt ook geen grond voor wraking. Uit het proces-verbaal leidt de wrakingskamer af dat noch de rechter, noch de andere partijen over dat stuk beschikten en dat de rechter de GI de gelegenheid gaf dat stuk mondeling voor te dragen. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat de rechter het bezwaar van verzoekster tegen die gang van zaken heeft genoteerd. Het gaat ook hierbij om een procesbeslissing over de behandeling van het verzoek op de zitting, waarvan de wrakingskamer de juistheid niet mag beoordelen. Uit de gang van zaken, zoals die uit het proces-verbaal en verklaringen van partijen kan worden afgeleid, volgt voorts niet dat die procesbeslissing was ingegeven door vooringenomenheid. De wijze waarop de rechter zou omgaan met het bezwaar van verzoekster over het ontbreken van dit stuk in het dossier is niet (verder) aan de orde gekomen, omdat verzoekster de rechter (direct na het telefoonincident) heeft gewraakt voordat de GI haar toelichting op het verzoek had voltooid. Uit die gang van zaken kan daarom ook geen partijdigheid of vooringenomenheid worden afgeleid. Punt d), het bezwaar dat verzoekster eerder per e-mail had gemaakt tegen bepaalde stukken, betreft een kwestie die blijkens het proces-verbaal nog niet aan de orde was geweest voordat verzoekster de wraking van de rechter verzocht. Uit het (nog) niet aan de orde stellen van dat verzoek, kan daarom al geen (schijn van) vooringenomenheid worden afgeleid. Het is immers aan de rechter om het verloop van de zitting te bepalen. Uit het proces-verbaal en de schriftelijke reactie van de rechter blijkt dat zij de volgorde bij aanvang van de zitting aldus had bepaald dat de GI het verzoek eerst zou toelichten. Gelet op het verloop van de zitting tot aan het moment van wraking, is deze e-mail nog geen onderwerp van bespreking geweest. Het tot dan toe uitblijven van een reactie of beslissing van de rechtbank op de betreffende e-mail wijst evenmin op vooringenomenheid van de rechter.
4.6
De (enkele) omstandigheid, bedoeld onder e), dat de rechter eerder, in 2019, als lid van een meervoudige kamer mede beslist heeft over het beëindigen van het ouderlijk gezag van verzoekster over haar kind, hoe ingrijpend een dergelijke beslissing ook is, kan ook niet leiden tot het oordeel dat de rechter vooringenomen is jegens verzoekster. Deze omstandigheid kan daarom evenmin tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
4.7
De slotsom van het voorgaande is dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek om wraking van de rechter moet daarom worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter, de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming, regio Amsterdam en mevrouw [naam pleegmoeder] , pleegmoeder, een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.H.M. Bruin, voorzitter, H. de Jong en E.J. Bellaart, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.