ECLI:NL:RBNHO:2022:8357

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
10012462 \ VV EXPL 22-93
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst wegens gebrek aan belang bij handhaving door de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die in dienst was bij S-P-S Engineering B.V., en zijn werkgever. De eiser had een relatiebeding in zijn arbeidsovereenkomst dat hem verbood om bij een concurrent te werken, specifiek bij Lödige, waar hij ook werkzaamheden voor Dnata, een klant van S-P-S, zou verrichten. De eiser vorderde schorsing van het relatiebeding, omdat hij van mening was dat het beding niet rechtsgeldig was overeengekomen en dat S-P-S geen belang had bij handhaving ervan.

De kantonrechter oordeelde dat het relatiebeding rechtsgeldig was overeengekomen, maar dat S-P-S geen rechtens te respecteren belang had bij de handhaving van het beding. De rechter stelde vast dat de werkgever geen zwaarwegend belang had bij het handhaven van het relatiebeding, aangezien de omzet bij Dnata al verloren was gegaan en het beding niet bedoeld was om de werknemer te binden. De rechter schorste daarom het relatiebeding en veroordeelde S-P-S tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van de vrije arbeidskeuze en de noodzaak voor werkgevers om een gerechtvaardigd belang aan te tonen bij het handhaven van dergelijke bedingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10012462 \ VV EXPL 22-93
Uitspraakdatum: 31 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. T. van Liempd
tegen
S-P-S Engineering B.V.
gevestigd te Schiphol
gedaagde
verder te noemen: S-P-S
gemachtigde: mr. E.M. Hoogeveen
de zaak in het kort
Eiser is bij gedaagde in dienst geweest en wil bij een concurrent van gedaagde in dienst treden. Hij wil daarbij werkzaamheden verrichten voor dezelfde klant als waarvoor hij namens gedaagde regelmatig heeft gewerkt. In de arbeidsovereenkomst staat een relatiebeding dat hem dit verbiedt. De kantonrechter vindt dat het relatiebeding rechtsgeldig is overeengekomen, voor zover [eiser] de inhoud van het (in het Nederlands opgestelde) relatiebeding niet begreep, komt dat voor zijn rekening en risico. Verder is de Waadi niet van toepassing, omdat gedaagde geen uitzendonderneming is. De kantonrechter schorst het beding wel, omdat gedaagde geen (door een relatiebeding te beschermen) belang heeft bij handhaving ervan.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft S-P-S op 9 augustus 2022 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft S-P-S een conclusie van antwoord ingediend. Verder hebben [eiser] en S-P-S bij brieven van 15 en 16 augustus 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren [in 1984] (37 jaar), is op 1 augustus 2020 als monteur in dienst getreden bij S-P-S. Laatstelijk was [eiser] werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, met een basissalaris van € 2.523,- bruto per maand, op basis van een arbeidsduur van 38 uur per week.
2.2.
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 19 juli 2021, welke is ingegaan per 1 augustus 2021, staat – voor zover relevant – het volgende relatiebeding:
‘10.1 Werknemer is zich ervan bewust dat hij/zij in de functie van Monteur een uitgebreide kennis van en informatie over de diensten, de producten, de systemen, de relaties, waaronder de leveranciers, de vertegenwoordigingen, de (potentiële) klanten, de interne organisatie en het beleid van werkgever zal vergaren. Werknemer realiseert zich dat deze kennis en informatie essentieel zijn voor de succesvolle bedrijfsvoering van Werkgever en onderkent derhalve het belang van deze kennis en informatie voor Werkgever. Teneinde het bedrijfsdebiet van Werkgever te beschermen is met Werknemer afgesproken over de noodzaak Voor Werkgever om een relatiebeding overeen te komen. Aangezien Werkgever zich realiseert dat een dergelijk beding – zeker na beëindiging van het dienstverband met Werkgever – een beperkende werking kan hebben voor wat betreft de vrijheid van Werknemer op de arbeidsmarkt, heeft Werkgever in dat kader met Werknemer gesproken over eventuele gevolgen daarvan, met als resultaat dat Werknemer zich deze gevolgen goed realiseert. Werknemer is van mening dat de duur van het relatiebeding, zoals hieronder genoemd, gezien de zwaarwegende belangen van Werkgever, redelijk is en in verhouding staat tot het te beschermen belang van Werkgever. Werknemer heeft voldoende bedenktijd gehad en heeft daarmee weloverwogen besloten in te stemmen met het onderstaande relatiebeding. Aangezien Werkgever een zwaarwichtig belang heeft bij de bescherming van haar klantenkring, welk belang door Werknemer wordt erkend, komen partijen het volgende relatiebeding overeen:
10.2
Gedurende een periode van twee jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst is het werknemer verboden om zonder voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van werkgever:
  • (Zakelijke) contacten te onderhouden met een relatie of klant van werkgever,
  • Zijn/haar diensten aan te bieden of werkzaam te zijn voor een relatie of klant van werkgever, dan wel – direct of indirect betrokken te zijn bij een onderneming, die aan klanten of relaties van werkgever zaken levert of diensten verleent;
  • Op enigerlei wijze te bevorderen, direct of indirect, dat een relatie of klant van werkgever naar een met werkgever concurrerend bedrijf overgaat.
10.3
Onder een relatie of klant van werkgever wordt in deze bepaling verstaan: iedere (potentiële) opdrachtgever met wie werkgever in het jaar voorafgaande aan het moment, waarop de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer tot een einde komt, zakelijke contacten heeft onderhouden, in de ruimste zin des woords. […]
10.5
Bij overtreding van artikel 10 is de werknemer terstond en zonder ingebrekestelling in verzuim en is werknemer aan en ten behoeve van werkgever een direct opeisbare boete verschuldigd van € 5.000,- per overtreding, vermeerderd met een boete van € 1.000,- per dag, voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om naast de boete tevens volledige schadevergoeding van werknemer te vorderen. Art. 7:650 leden 3, 4 en 5 BW worden uitgesloten.’
2.3.
[eiser] is tijdens het grootste deel van zijn dienstverband met S-P-S werkzaam geweest bij Dnata, een klant van S-P-S. [eiser] deed ook storingsdiensten, dat was ongeveer één keer per maand, een week lang, na de werkzaamheden bij de klant.
2.4.
Op 30 mei 2022 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst met S-P-S per 1 juli 2022 opgezegd. [eiser] wil bij Lödige, een concurrent van S-P-S, in dienst treden. [eiser] zal dan ook werkzaamheden voor Dnata verrichten.
2.5.
Bij brief van 13 juni 2022 heeft S-P-S de opzegging bevestigd en [eiser] gewezen op het overeengekomen relatiebeding. S-P-S schrijft:
‘Wij hebben vernomen dat jij voornemens bent jouw carrière voort te zetten bij een directe concurrent van S-P-S, Lödige, welke onderneming zich net als S-P-S richt op Cargo Handling Systems. Vanuit Lödige zou je jouw werkzaamheden gaan verrichten voor dnata, zoals je weet een klant van S-P-S, waar jij het afgelopen jaar hoofdzakelijk voor hebt gewerkt. Wij willen jou erop wijzen jij een relatiebeding in jouw arbeidsovereenkomst hebt staan en wij jou aan dat relatiebeding gaan houden. Op grond van dit relatiebeding is het jou onder andere niet toegestaan om werkzaam te zijn voor een relatie van S-P-S of direct of indirect betrokken te zijn bij een onderneming die aan klanten van S-P-S zaken of dienst levert (artikel 10.2). Dat betekent dat wanneer jij in dienst gaat treden bij Lödige, die diensten levert aan dnata maar ook vele andere relaties van S-P-S, jij jouw relatiebeding schendt, evenals dat jij jouw relatiebeding schendt op het moment dat jij werkzaamheden verricht voor dnata. Wij zullen ons dan beroepen op het boetebeding (artikel 10.5).’
2.6.
Na 13 juni 2022 hebben S-P-S en Lödige nog met elkaar gesproken over een oplossing. Ook hebben de gemachtigden van partijen over het relatiebeding gecorrespondeerd. Partijen hebben geen oplossing gevonden.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening het relatiebeding ter zijde stelt of schorst zolang de bodemrechter geen in kracht van gewijsde gegane uitspraak heeft gedaan over de vraag of [eiser] aan het relatiebeding is gebonden. Subsidiair vordert [eiser] , voor zover artikel 10 van de arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding zou zijn, om dat concurrentiebeding terzijde te stellen of te schorsen en/of als voorziening te bepalen dat S-P-S een bedrag van € 3.331,- bruto per maand aan [eiser] verschuldigd is gedurende de tijd dat S-P-S [eiser] aan het non-concurrentiebeding houdt. Zowel primair als subsidiair vordert [eiser] dat S-P-S wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat het relatiebeding, dat in het Nederlands is opgesteld, niet rechtsgeldig is overeengekomen, omdat [eiser] geen Nederlands spreekt. Hij wist niet wat de impact was van het relatiebeding, toen hij de arbeidsovereenkomst ondertekende stemde zijn wil dan ook niet overeen met zijn verklaring. Verder is het relatiebeding volgens [eiser] in strijd met artikel 9a van de Waadi, omdat beding belemmeringen oplegt aan [eiser] ten aanzien van de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst. Het relatiebeding is te breed geformuleerd en daarmee nietig. Voor zover het aankomt op een belangenafweging, dient die in het voordeel van [eiser] uit te vallen. [eiser] heeft als monteur geen uitgebreide kennis van de diensten, producten, prijzen, marges, systemen, relaties, klanten, interne organisatie en het beleid van S-P-S. Door een beroep te doen op het relatiebeding, gebruikt S-N-S het beding om [eiser] aan haar te binden, maar daarvoor is een dergelijk beding niet bedoeld. S-P-S heeft geen belang bij handhaving van het relatiebeding, haar bedrijfsdebiet hoeft ook niet beschermd te worden tegen de eventuele overstap van Dnata naar de nieuwe werkgever van [eiser] , omdat die overstap al heeft plaatsgevonden. Voor [eiser] zou de overstap naar de (potentiële) nieuwe werkgever daarentegen een positieverbetering opleveren.

4.Het verweer

4.1.
S-P-S betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst het relatiebeding met [eiser] in het Engels heeft besproken. Daarom kan [eiser] zich niet beroepen op de nietigheid van het beding. Verder betwist S-P-S dat de Waadi van toepassing is; zij is namelijk geen uitzendonderneming en hield zelf toezicht op en gaf zelf leiding aan [eiser] . Ten slotte betwist S-P-S dat indiensttreding van [eiser] bij de (potentiële) nieuwe werkgever voor [eiser] leidt tot een positieverbetering. S-P-S vindt dat zij een zwaarwegender belang heeft bij handhaving van het relatiebeding, dan [eiser] heeft bij schorsing daarvan.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het voor [eiser] van belang is dat hij op korte termijn weet of hij voor zijn potentiële nieuwe werkgever kan gaan werken zonder daarmee een boete te verbeuren.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Het gaat in deze zaak om de vraag of artikel 10 van de arbeidsovereenkomst moet worden geschorst.
Concurrentie- of relatiebeding?
5.4.
Gelet op de primaire en subsidiaire vordering van [eiser] , bestaat onduidelijkheid over de vraag of artikel 10 van de arbeidsovereenkomst (alleen) een relatiebeding is, of (ook) een concurrentiebeding. Daarover overweegt de kantonrechter het volgende. Gelet op de tekst van het relatiebeding is het [eiser] ook verboden om voor een werkgever te werken die dezelfde klanten heeft als S-P-S, zonder dat [eiser] werkzaamheden voor die klanten gaat verrichten. Dat neigt naar een concurrentiebeding. Gelet op hetgeen hierna zal worden geoordeeld kan in het midden blijven hoe het beding moet worden gekwalificeerd. Waar hierna gesproken wordt over het relatiebeding, wordt hiermee artikel 10 van de arbeidsovereenkomst bedoeld.
Het beding is rechtsgeldig overeengekomen
5.5.
Volgens [eiser] bestond er geen overeenstemming tussen zijn wil en verklaring toen hij de arbeidsovereenkomst ondertekende. Daarom is het beding volgens [eiser] niet rechtsgeldig overeengekomen. De kantonrechter volgt die stelling niet. Dat wordt als volgt toegelicht.
5.6.
Beoordeeld moet worden of S-P-S uit het feit dat [eiser] de arbeidsovereenkomst heeft ondertekend, mocht afleiden dat [eiser] met de arbeidsovereenkomst (waaronder het relatiebeding) instemde (artikel 3:35 BW). De kantonrechter is voorshands van oordeel dat het antwoord op deze vraag bevestigend luidt.
5.7.
Het is niet voldoende aannemelijk geworden dat het relatiebeding bij het sluiten van de overeenkomst in het Engels met [eiser] is besproken. Die stelling van S-P-S heeft [eiser] immers betwist. Daartegenover staat dat S-P-S ter zitting heeft verklaard dat zij haar nieuwe werknemers altijd vraagt om de arbeidsovereenkomst voor de ondertekening mee naar huis te nemen, bijvoorbeeld om het met derden te bespreken. S-P-S heeft ter zitting ook onweersproken verklaard dat tussen het aanbieden en het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst minimaal een week heeft gezeten.
5.8.
Gesteld noch gebleken is dat [eiser] op enige wijze onder druk is gezet om de arbeidsovereenkomst te tekenen. Als hij de arbeidsovereenkomst, hoewel daar gelegenheid voor was, niet met een derde heeft besproken of heeft laten vertalen komt dat voor zijn rekening en risico. Gelet op deze omstandigheden is de conclusie dat S-P-S er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de verklaring van [eiser] , te weten het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst – overeen kwam met zijn wil om de bedingen in artikel 10 te aanvaarden. Het relatiebeding is daarmee rechtsgeldig overeengekomen.
De Waadi is niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst
5.9.
[eiser] doet een beroep op het belemmeringsverbod (artikel 9a Waadi). S-P-S heeft betwist dat de Waadi van toepassing is. Gelet op die betwisting is het aan [eiser] om voldoende aannemelijk te maken dat de Waadi van toepassing is. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [eiser] daarin niet is geslaagd.
5.10.
Artikel 9a van de Waadi is van toepassing op
‘degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt’. In artikel 1, lid 1 onderdeel c Waadi staat de definitie van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten:
‘het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht en leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid’
5.11.
Artikel 9a Waadi is in 2012 ingevoerd ter implementatie van de Europese Richtlijn 2008/104/EG, de zogenoemde Uitzendrichtlijn. Artikel 9a Waadi moet daarom worden uitgelegd in overeenstemming met de Uitzendrichtlijn (Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:689
Focus on humanen Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751). Gelet op artikel 1 lid 1 van de Uitzendrichtlijn is de richtlijn van toepassing op werknemers met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendonderneming, die ter beschikking worden gesteld van inlenende ondernemingen om onder toezicht en leiding van genoemde ondernemingen tijdelijk te werken. Het belemmeringsverbod is dus alleen van toepassing op de arbeidsrelatie tussen [eiser] en S-P-S als S-P-S kan worden aangemerkt als een uitzendonderneming.
5.12.
Dat S-P-S een uitzendonderneming is, is door [eiser] niet gesteld. [eiser] heeft alleen gesteld dat de leiding over en het toezicht op (de werkzaamheden van) [eiser] bij Dnata lag, zodat volgens haar sprake is van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten en de Waadi van toepassing is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is dat onvoldoende; voor zover de stelling van [eiser] over de leiding en het toezicht al juist is, maakt dat niet dat S-N-S kan worden aangemerkt als uitzendonderneming. Ook zijn de kantonrechterechter geen feiten en omstandigheden bekend geworden waaruit kan worden afgeleid dat S-P-S als organisatie die arbeidskrachten ter beschikking stelt in de zin van de Uitzendrichtlijn moet worden gekwalificeerd. Ter zitting heeft [eiser] nog gesteld dat de Waadi niet alleen van toepassing is op uitzendwerkgevers. Gelet op hetgeen onder 5.10. en 5.11. is overwogen wordt die stelling niet gevolgd.
5.13.
Het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dan ook dat de Waadi, en daarmee het belemmeringsverbod, niet van toepassing is op de arbeidsrelatie tussen [eiser] en S-P-S. Het beroep van [eiser] op het belemmeringsverbod leidt dan ook niet tot de nietigheid van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst.
De belangenafweging valt uit in het voordeel van [eiser]
5.14.
Nu het relatiebeding rechtsgeldig is gesloten en het beding niet nietig is, moet worden beoordeeld of het relatiebeding (gedeeltelijk) geschorst moet worden gelet op de belangenafweging. Ter zake van de belangen van partijen is het volgende naar voren gebracht.
5.15.
[eiser] stelt dat zijn belang bij schorsing van het relatiebeding is dat hij op het gebied van salaris en ontwikkelingsmogelijkheden een positieverbetering kan bereiken door bij Lödige in dienst te treden. S-P-S heeft dat betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat met [eiser] voor zijn uitdiensttreding is gesproken over een salarisverhoging en dat S-P-S hem na zijn opzegging een nog hoger salaris heeft aangeboden. Ook voert S-P-S aan dat [eiser] bij haar nog alle mogelijkheden had om zich te ontwikkelen; hij kon op korte termijn een andere functie gaan uitoefenen en S-P-S faciliteert cursussen.
5.16.
S-P-S heeft aangevoerd dat haar belang bij handhaving van het relatiebeding is dat Lödige werknemers van S-P-S probeert over te nemen om die werknemers activiteiten te laten verrichten bij Dnata. Daarin is S-P-S ook geslaagd, waardoor haar omzet is gedaald. Door het vertrek van [eiser] en een andere monteur kan S-P-S minder materialen leveren en kan S-P-S minder werkuren in rekening brengen bij Dnata.
5.17.
De kantonrechter stelt voorop dat vrije arbeidskeuze het uitgangspunt is. Dat betekent dat S-P-S in de eerste plaats een gerechtvaardigd belang moet hebben om de vrije arbeidskeuze te belemmeren. Voor zover sprake is van een (door het relatiebeding te beschermen) belang aan de zijde van S-N-S, moet worden beoordeeld of dat belang bij handhaving van het relatiebeding, zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij schorsing van het relatiebeding. Een werkgever heeft belang bij handhaving van een relatiebeding als zij daarmee haar bedrijfsdebiet beschermt. Volgens de kantonrechter is dat hier niet aan de orde. Dat wordt als volgt toegelicht.
5.18.
Gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht hangt het belang dat S-P-S stelt te hebben wel samen met het vertrek van [eiser] , maar staat dat belang in beginsel los van de indiensttreding van [eiser] bij Lödige (of een andere werkgever of concurrent). S-P-S is haar omzet bij Dnata immers al kwijtgeraakt, terwijl [eiser] nog geen werkzaamheden voor Lödige verricht. Ook heeft S-P-S zelf aangevoerd dat Lödige eerst de klant (Dnata) van S-P-S heeft aangetrokken en dat Lödige
daarnawerknemers van S-P-S heeft benaderd. [eiser] heeft in dat kader onweersproken gesteld dat Lödige al in december 2021 en maart 2022 contracten met Dnata heeft gesloten en dat [eiser] pas in mei 2022 gesprekken met Lödige heeft gehad.
5.19.
Het voorkomen van het kwijtraken van omzet als gevolg van het vertrek van een werknemer, ook wel: het binden van een werknemer, is in zijn algemeenheid geen door een relatiebeding te beschermen belang. Verder heeft S-P-S niet gesteld of onderbouwd dat [eiser] (wel degelijk) kennis heeft van bijvoorbeeld de producten, prijzen, marges en interne organisatie van S-P-S.
5.20.
Het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dan ook dat S-P-S geen rechtens te respecteren belang heeft bij handhaving van het relatiebeding en dat het in voldoende mate waarschijnlijk is dat het relatiebeding in een nog te voeren bodemprocedure wordt vernietigd. Daarom kan in het midden blijven of [eiser] met zijn overstap naar Lödige een positieverbetering bewerkstelligt. Het relatiebeding zal dan ook worden geschorst zolang de bodemrechter geen in kracht van gewijsde gegane uitspraak heeft gedaan over de vraag of [eiser] aan het relatiebeding is gebonden, conform het primaire verzoek van [eiser] . De subsidiaire verzoeken behoeven dan ook geen nadere bespreking. Omdat in artikel 10.4. van de arbeidsovereenkomst nog een anti-ronselbeding staat en het boetebeding uit artikel 10.5. van de arbeidsovereenkomst ook op dat beding van toepassing is, heeft de schorsing van het relatiebeding betrekking op artikel 10.1. tot en met 10.3. van de arbeidsovereenkomst en op artikel 10.5. voor zover het boetebeding betrekking heeft op de geschorste artikelen.De proceskosten komen voor rekening van S-P-S, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
schorst artikel 10.1., 10.2. en 10.3. van de arbeidsovereenkomst zolang de bodemrechter geen in kracht van gewijsde gegane uitspraak heeft gedaan over de vraag of [eiser] aan die artikelen is gebonden;
6.2.
schorst artikel 10.5. van de arbeidsovereenkomst voor zover dat artikel van toepassing is op de onder 6.1. genoemde artikelen zolang de bodemrechter geen in kracht van gewijsde gegane uitspraak heeft gedaan over de vraag of [eiser] aan die artikelen is gebonden;
6.3.
veroordeelt S-P-S tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 131,18
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 747,00 ;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter