Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Protestantse gemeente Edam, gevestigd te Edam,
Classis Noord-Holland, gevestigd te Barsingerhorn,
Protestantse Kerk in Nederland, gevestigd te Utrecht,
1.Het procesverloop
2.De feiten
“niet langer met stichting kan dienen”en dat [eiseres] per 1 maart 2021 daarom moet worden ‘losgemaakt’ van de PG Edam, dat wil zeggen ontslagen, indien zij zich niet naar dit oordeel kan voegen. Ook is geoordeeld dat de periode voor de door [eiseres] bewoonde ambtswoning zal eindigen op 1 juni 2021. Verder is in de uitspraak bepaald dat een hoorzitting zal plaatsvinden in het kader van een onderzoek naar de vraag of [eiseres] als predikant nog bekwaam is om in enige gemeente als predikant te dienen. [eiseres] heeft zich niet gevoegd naar het oordeel van het GCA en heeft daartegen beroep ingesteld.
3.De vorderingen, het verweer en de tegenvorderingen
4.De beoordeling van de vorderingen
“met stichting kan dienen”en moet worden losgemaakt. Het GCA heeft blijkens die uitspraak toepassing gegeven aan artikel 20 van Ordinantie 3. Daarin staat kort weergegeven dat een predikant kan worden losgemaakt indien in een protestante gemeente zulke spanningen rijzen dat de predikant niet meer in die gemeente kan functioneren. Het GCA heeft ter motivering van de uitspraak onder meer verwezen naar de opzegging door [eiseres] op 2 maart 2019 van het vertrouwen in het moderamen (het dagelijks bestuur van de Classis) en het besluit van de kerkenraad van 1 april 2020 dat er geen mogelijkheid meer werd gezien tot samenwerking met [eiseres] . Gelet daarop is de uitspraak van het GCA naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd en onderbouwd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook de rechtbank op basis van de stukken moet vaststellen dat er ten tijde van de uitspraak van het GCA, maar ook al daarvoor, sprake was van een ernstige verstoring van de verhoudingen tussen [eiseres] en PKN c.s. die in de loop van de tijd alleen maar is verslechterd. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de uitspraak van het GCA wat betreft de motivering van de losmaking ernstige gebreken vertoont of een schending van fundamentele beginselen oplevert.
“slachtoffers”, en op de notulen van de kerkenraadsvergadering van 1 april 2020 waarin is genoteerd dat kerkenraadsleden
“boos en teleurgesteld”zijn en geen mogelijkheden meer zien tot samenwerking met [eiseres] , omdat
“vertrouwen en veiligheid”weg zijn. Gelet daarop is begrijpelijk dat ook het GCBG tot de conclusie is gekomen dat losmaking onvermijdelijk was, op basis van de feiten die in de uitspraak zijn vermeld. Zelfs als daarover anders zou kunnen worden gedacht, betekent dat niet dat de motivering van die uitspraak ernstige gebreken vertoont of fundamentele beginselen schendt.
“het loodje legt”en dat de Bond van Predikanten in dit kader al jaren zonder succes pleit voor verandering in de kerk, ziet in feite op een algemeen betoog over de kerkelijke rechtsgang en de kerkelijke regels. Het is echter niet aan de rechtbank als civiele rechter om in zijn algemeenheid een oordeel daarover te geven. Zoals hiervoor al is overwogen, moet de rechtbank zich mede vanwege de scheiding van kerk en staat beperken tot een marginale, terughoudende toetsing van de kerkelijke uitspraken in dit specifieke geval. Als [eiseres] en de Bond van Predikanten menen dat aanpassing en verandering van de kerkelijke rechtsgang en de kerkelijke regels nodig is, zullen zij dat via de daartoe bestemde wegen en binnen de kerkelijke organen aan de orde moeten stellen.
“met stichting”te dienen of in een andere functie als predikant werkzaam te zijn.
“bij het oordeel dat een predikant de gemeente waaraan hij verbonden is, (...) niet langer met stichting kan dienen”.Dat betekent dat het GCA het onderzoek moet starten op het moment dat een uitspraak wordt gedaan over losmaking van een predikant. Dat is wat het GCA ook heeft gedaan. Het GCA is dus niet ‘buiten de grenzen van het geschil’ getreden, maar heeft van de bevoegdheid tot het doen van een onderzoek naar ambtsontheffing gebruik gemaakt op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 21 van Ordinantie 3.
“onmiskenbaar kwaliteiten en een grote gedrevenheid bezit”, maar dat er uit de stukken en de hoorzittingen kritische vragen naar voren zijn gekomen over haar functioneren als predikant, vanwege onder meer vragen over samenwerking, aanspreekbaarheid, communicatie en coöperatieve bekwaamheden. Anders dan [eiseres] stelt, heeft het GCA de uitspraak dus gemotiveerd en toegelicht, en is niet volstaan met een enkele verwijzing naar de stukken en de hoorzittingen. Die motivering en toelichting leveren in het licht van de hiervoor genoemde, zeer terughoudende toets die de rechtbank moet aanleggen, geen misbruik van recht op en geen misbruik van de bevoegdheid tot het doen van een onderzoek naar ambtsontheffing. De kritische vragen van het GCA zijn mogelijk allemaal vatbaar voor discussie en kunnen zelfs onterecht blijken te zijn, maar dat is niet bepalend voor de beoordeling door de rechtbank en dat kan evenmin leiden tot een verbod op het doen van onderzoek. Ook hier kan immers niet worden geoordeeld dat sprake is van een zodanig ernstig gebrek dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] gebonden is aan de uitspraken van het GCA en het GCBG.