Verweerder zal ten behoeve van het nieuw te nemen besluit op bezwaar allereerst moeten beoordelen of de aanvraag van eiseres om een milieuneutrale verandering voldoet aan het bepaalde in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo.
Het ligt bij een dergelijke aanvraag in beginsel op de weg van eiseres aan te tonen dat sprake is van een milieuneutrale verandering. Bij haar aanvraag heeft eiseres zich in beginsel mogen baseren op de vergunde situatie zoals die volgt uit de aannames die in het in 2017 geaccordeerde rapport [bedrijf 3] zijn gedaan wat betreft geuremissie die vrijkomt bij het verwerken van houtachtig materiaal binnen de inrichting. Dat het maatwerkvoorschrift 1.1.1 niet meer geldt, neemt immers niet weg dat de maximale (feitelijke) geuremissie en -immissie waarnaar in dat voorschrift werd verwezen, de situatie is, zoals die destijds is vergund.
Verweerder is bij de beoordeling van de geurbelasting in de beoogde situatie evenwel niet gehouden aansluiting te blijven zoeken bij de aannames die in het in 2017 geaccordeerde rapport [bedrijf 3] zijn gedaan wat betreft geuremissie die vrijkomt bij het verwerken van houtachtig materiaal, mits uit objectieve gegevens van de onjuistheid van die aannames blijkt. Indien verweerder van mening is dat het verwerken van meer houtachtig materiaal binnen de inrichting in de beoogde situatie leidt tot grotere milieugevolgen wat betreft geur dan in de in 2017 vergunde situatie en hij de aanvraag tot wijziging van de vergunning niet op de voet van de artikelen 2.14, vijfde lid, en 3.10, derde lid, van de Wabo kan inwilligen, omdat de aannames in het rapport [bedrijf 3] wat betreft geuremissie bij het verwerken van dat materiaal onjuist waren, dan zal hij dat aan de hand van objectieve gegevens inzichtelijk moeten maken. De concept meetrapporten die zijn opgenomen in de notitie van 13 juli 2022 van [bedrijf 1] kunnen daarvoor een eerste aanzet vormen, maar deze behoeven, omdat deze nog niet definitief zijn, nadere uitwerking om daar definitieve conclusies aan te kunnen verbinden. Bovendien dient verweerder eiseres nog in de gelegenheid te stellen zich over die (in een laat stadium in de procedure gebrachte) notitie en de nog op te stellen definitieve meetrapporten uit te laten.
Verweerder kan voor de onderbouwing van zijn standpunt dat vorenbedoelde aannames in het rapport [bedrijf 3] niet juist zijn, niet verwijzen naar klachten van omwonenden en feitelijke waarnemingen van toezichthouders ter plaatse, nu niet een vergelijking met de feitelijke situatie maar met de vergunde situatie dient te worden gemaakt. Als uit objectief verifieerbare gegevens blijkt dat de geurbelasting in de beoogde situatie wegens nieuwe inzichten hoger moet worden ingeschaald dan de maximale geurbelasting van bepaalde activiteiten waarvan in het rapport [bedrijf 3] is uitgegaan, dient verweerder die nieuwe inzichten ook te vertalen naar de vergunde situatie en dient hij alsdan (ook) te bepalen wat de milieugevolgen van de destijds vergunde activiteiten waren. Vaststaat namelijk dat in de vergunde situatie geen geurnorm (meer) geldt wegens het als gevolg van de publicatie van BBT-conclusies voor afvalbehandeling per augustus 2018 van rechtswege vervallen van maatwerkvoorschrift 1.1.1. Voor de geurbelasting in de vergunde situatie zijn daardoor de milieugevolgen van de toen vergunde activiteiten bepalend en niet (meer) de voorheen geldende geurnorm van 380,00 109 OU
e/jr. Dat neemt echter niet weg, dat, als vast komt te staan dat destijds vergunde activiteiten bij uitbreiding daarvan de geurbelasting meer doen toenemen dan zou volgen uit de aannames over die activiteiten, waarvan bij de revisievergunning was uitgegaan, in de nieuwe situatie sprake kan zijn van een niet neutrale verandering en dus niet wordt voldaan aan de artikelen 2.14, vijfde lid, en 3.10, derde lid, van de Wabo.
Verweerder dient, indien uit objectieve gegevens van de onjuistheid van de aannames in het rapport [bedrijf 3] blijkt, de geurbelasting in de beoogde en de vergunde situatie dus met elkaar te vergelijken aan de hand van die nieuwe inzichten om te beoordelen of aan het bepaalde in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo is voldaan.