ECLI:NL:RBNHO:2022:8148

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
21/3166
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag om een milieuneutrale verandering van een inrichting in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de gedeputeerde staten van Noord-Holland. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een milieuneutrale verandering van haar inrichting, maar deze aanvraag werd door verweerder niet in behandeling genomen. Verweerder stelde dat de aanvraag niet voldeed aan de indieningsvereisten en dat er onvoldoende gegevens waren verstrekt om de aanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij met rapporten had aangetoond dat de beoogde verandering geen grotere nadelige gevolgen voor het milieu zou hebben dan onder de bestaande vergunning was toegestaan.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte de aanvraag niet in behandeling had genomen. De rechtbank stelde vast dat de fase van de beoordeling van de aanvraag door verweerder was aangebroken en dat verweerder niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit. De rechtbank benadrukte dat het aan verweerder is om te beoordelen of de aanvraag voldoet aan de wettelijke vereisten en dat hij daarbij rekening moet houden met de gegevens die door eiseres zijn verstrekt.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunningen, vooral in gevallen waar de indiener van de aanvraag betwist dat de aanvraag niet compleet is. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan voldoende gegevens moet hebben om een besluit te kunnen nemen en dat het niet kan volstaan met een verwijzing naar eerdere rapporten zonder deze adequaat te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3166

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1] , eiseres

gemachtigde: mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Amsterdam,
en

gedeputeerde staten van Noord-Holland, (verweerder)

gemachtigden: mr. L. de Kok, W. Foppen en N. Rietdijk, ambtenaren bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.

Inleiding

Bij besluit van 9 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de aanvraag van eiseres van 1 oktober 2018 om een milieuneutrale veranderingsvergunning ten behoeve van haar inrichting aan de [eiseres] te [plaats 2] niet te behandelen.
Bij besluit van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit na bezwaar van eiseres onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd klachtenoverzichten, controlerapporten en een notitie van [bedrijf 1] “Beoordeling milieuneutrale wijziging” van 13 juli 2022.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar bestuurder de [functie] [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde, vergezeld van ing. [naam 2] van [bedrijf 2] BV. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, vergezeld van ing. [naam 3] van [bedrijf 1] .

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2.1
Binnen de inrichting van eiseres wordt groenafval verwerkt. Grasachtig groenafval verwerkt eiseres tot humusaarde en houtachtig groenafval deels tot biomassa-brandstof en deels tot humuscompost. De inrichting is een zogeheten type C inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort.
2.2
Verweerder heeft laatstelijk aan eiseres bij besluit van 11 april 2017 een de gehele inrichting omvattende omgevingsvergunning (de revisievergunning) verleend. Voor activiteiten binnen de inrichting die (toen nog) onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer vielen, heeft verweerder daarnaast op 11 april 2017 aanvullende maatwerkvoorschriften in paragraaf B2 “Maatwerkvoorschriften Activiteitenbesluit” met betrekking tot de inrichting gesteld. Een van die maatwerkvoorschriften is voorschrift 1.1.1 dat luidde: “De geuremissie- en -immissiesituatie moet voldoen aan de geursituatie zoals vastgesteld in het geurrapport ‘Geuronderzoek [eiseres] [plaats 2] ’ opgesteld door [bedrijf 3] B.V., 18 maart 2016 en kenmerk [#] .” (hierna: rapport [bedrijf 3] ). In het rapport [bedrijf 3] is uitgegaan van een emissie van geur ten gevolge van de activiteiten in de inrichting van 380,00 109 OU
e/jr.
Op grond van de revisievergunning mag binnen de inrichting per jaar maximaal 20.000 ton grasachtig materiaal en maximaal 30.000 ton houtachtig materiaal worden be- en verwerkt. Daarnaast mag op enig moment niet meer dan 10.000 ton grasachtig materiaal en 12.000 ton houtachtig materiaal en A- en B-hout worden opgeslagen.
Het maatwerkvoorschrift 1.1.1 is als gevolg van de totstandkoming van BBT-conclusies voor afvalbehandeling per augustus 2018 van rechtswege vervallen.
2.3
Op 1 oktober 2018 heeft eiseres een aanvraag bij verweerder ingediend voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting. Bij de aanvraag heeft eiseres onder meer een rapport van [bedrijf 2] BV “Beschrijving veranderingen behorende bij de aanvraag milieuneutrale verandering ingevolge de Wabo” van september 2018 gevoegd. Daarin heeft eiseres toegelicht dat de verandering ziet op het wijzigen van de capaciteitsverdeling tussen grasachtig materiaal en houtachtig materiaal binnen de totale be- en verwerkingscapaciteit van 50.000 ton per jaar en de totale maximale opslagcapaciteit van 22.000 ton per jaar. Aangevraagd is de be- en verwerkingscapaciteit van grasachtig materiaal in te kunnen zetten voor het produceren van biomassa uit houtachtig materiaal. Omdat de vraag vanuit de markt kan variëren, wenst eiseres haar capaciteit flexibel in te zetten. Daarvoor dient haar vergunning te worden aangepast. De flexibiliteit houdt in dat de onderlinge capaciteiten kunnen variëren tussen twee uiterste scenario’s: enerzijds de vergunde situatie (situatie 1) (het verwerken van 20.000 ton grasachtig materiaal en 30.000 ton houtachtig materiaal per jaar) en anderzijds de situatie met verwerking van 50.000 ton houtachtig materiaal per jaar (situatie 2). Er zal gedurende het jaar nooit meer dan 50.000 ton aan grasachtig- en houtachtig materiaal gezamenlijk worden ingenomen en op enig moment nooit meer dan 22.000 ton in opslag liggen, zo is verder in het rapport van [bedrijf 2] van september 2018 vermeld.
2.4
Bij brief van 16 oktober 2018 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar aanvraag niet voldoet aan indieningsvereisten die zijn opgenomen in paragraaf 4.3 van de Regeling omgevingsrecht en aan haar meegedeeld dat de door haar verstrekte gegevens onvoldoende zijn om de aanvraag verder te kunnen behandelen. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van twaalf weken na het verzenden van de brief, voor zover thans nog van belang, de volgende gegevens aan te leveren:
- een nieuw geuronderzoek op basis waarvan kan worden aangetoond dat de aanvraag geen grotere geuremissie (en -immissie) veroorzaakt dan volgens de vigerende vergunning is toegestaan,
- een gedetailleerde omschrijving van de aangevraagde verandering, uitvoering van de activiteiten en processen en de ten behoeve daarvan toe te passen technieken of installaties die van belang zijn voor de beoordeling van de nadelige gevolgen voor het milieu,
- de milieugevolgen met betrekking tot het aspect geur (geuremissie en -immissie) en de te treffen maatregelen om geurhinder en andere nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen, (…).
2.5
In december 2018 heeft eiseres bij verweerder aanvullende gegevens ingediend, waaronder een rapport van [bedrijf 2] BV van december 2018.
2.6
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Dat besluit heeft hij bij het bestreden besluit, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Beoordeling beroep
3.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft besloten haar aanvraag niet te behandelen. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat haar aanvraag om een milieuneutrale verandering onvoldoende gegevens bevatte met betrekking tot de vraag of met de beoogde verandering wat betreft geur sprake zou zijn van grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan. In haar aanvraag heeft eiseres vermeld dat ten opzichte van het rapport [bedrijf 3] wat betreft geur geen sprake zal zijn van grotere milieugevolgen, omdat de geuremissies en daarmee de geurimmissies als gevolg van de beoogde wijziging niet toenemen. Uitgangspunt is dat de aanvraag om de milieuneutrale verandering moet worden vergeleken met de vergunde situatie. Op grond van de vergunde situatie dient eiseres te voldoen aan het rapport [bedrijf 3] . Dat, volgens verweerder, in de feitelijke situatie is gebleken dat de geursituatie anders is dan waarvan in het rapport [bedrijf 3] is uitgegaan maakt niet dat voor de vergelijking van die feitelijke situatie moet worden uitgegaan. Te minder nu bewijzen voor twijfel aan het rapport [bedrijf 3] ontbreken. Een rapport van [bedrijf 1] “ [eiseres] Locatie [locatie] ” van 15 mei 2020 [1] (rapport [bedrijf 1] mei 2020) waaruit volgens verweerder de onjuistheid van aannames in het rapport [bedrijf 3] blijkt en waarnaar verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen, bevat tekortkomingen. Ook de bij het verweerschrift nog overgelegde klachtenoverzichten, controlerapporten en de meetgegevens uit de notitie van [bedrijf 1] van 13 juli 2022 zijn volgens eiseres niet goed bruikbaar. Nog daargelaten dat verweerder deze laatstgenoemde stukken eerst na het bestreden besluit in de procedure heeft gebracht, zodat eiseres daarop niet adequaat heeft kunnen reageren.
3.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij de aanvraag van eiseres terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat eiseres bij de aanvraag geen gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan wat betreft geur niet leidt tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan. Eiseres heeft volgens verweerder namelijk niet inzichtelijk gemaakt wat de geuremissie- en immissie is van de aangevraagde wijziging. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat de geuremissie- en immissie niet toenemen ten opzichte van de vergunde activiteiten.
Volgens verweerder kon eiseres bij haar aanvraag niet volstaan met een verwijzing naar het rapport [bedrijf 3] dat bij de eerder verleende revisievergunning is ingediend, omdat aan de hand van dat rapport volgens verweerder niet kan worden beoordeeld of in de aangevraagde situatie de geuremissie- en immissie al dan niet zal toenemen. Het rapport [bedrijf 3] berust volgens verweerder op onjuiste aannames. Uit waarnemingen van toezichthouders die zijn verricht na aanhoudende klachten van omwonenden, is gebleken dat bij de opslag en het omzetten van afgezeefd verkleind houtachtig materiaal een zurige geuremissie vrijkomt die op circa 270 meter afstand van de inrichting leidt tot geurhinder. De geuremissie in de huidige situatie is volgens verweerder dus groter dan waarvan in het rapport [bedrijf 3] is uitgegaan. Het rapport [bedrijf 1] van mei 2020 [2] dat verweerder in het kader van een ambtshalve wijziging van de voorschriften van de revisievergunning met betrekking tot het aspect geur heeft laten uitvoeren lijkt, aldus verweerder, deze veronderstelling te ondersteunen. Daarnaast is in het rapport [bedrijf 3] de geuremissie en -immissie van de gewijzigde mix van activiteiten niet berekend, zodat daarmee niet kan worden beoordeeld of in de aangevraagde situatie de geuremissie en -immissie niet toenemen.
In zijn verweerschrift herhaalt verweerder, onder verwijzing naar een nieuwe notitie van [bedrijf 1] van 13 juli 2022, zijn stelling dat de aanvraag om milieuneutrale verandering niet voldoende is onderbouwd, omdat is gebleken dat de gemeten emissiefactor van de activiteit “eerste keer omzetten” van houtachtig materiaal 17.000 keer hoger is dan het kengetal dat op basis van een aanname (emissie verglijkbaar met die van baggerspecie) is gebruikt in het rapport [bedrijf 3] . Ook zijn volgens verweerder geen verspreidingsberekeningen uitgevoerd waarmee de geurimmissie van de beoogde situatie kan worden getoetst.
3.3
Het gaat in deze zaak om een aanvraag van eiseres die verweerder niet in behandeling heeft genomen, omdat eiseres volgens verweerder, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet de door verweerder gevraagde en de volgens verweerder voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens heeft verstrekt. De rechtbank stelt voorop dat uit het stelsel van de wet (artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in combinatie met artikel 4:5 van de Awb) voortvloeit dat het bieden van een herstelmogelijkheid er niet toe kan strekken dat de aanvrager alsnog gegevens en bescheiden moet verstrekken die redelijkerwijze niet van hem kunnen worden gevraagd. Artikel 4:5 van de Awb heeft alleen betrekking op gegevens en bescheiden die de aanvrager gehouden was te verstrekken. Het is aan het bevoegde bestuursorgaan om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te kunnen nemen. Het gaat er daarbij om dat de aanvrager die gegevens verstrekt, die het bestuursorgaan in staat stellen vervolgens de aanvraag inhoudelijk te beoordelen.
3.4
Voor de beantwoording van de vraag of op grond van de artikelen 2.14, vijfde lid, en 3.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vergunning kan worden verleend is de mate van hinder die op grond van de eerder verleende en nog geldende vergunning is toegestaan, bepalend. Daarbij moet ten aanzien van een milieugevolg waarvoor in de onderliggende, geldende vergunning geen normen (meer) zijn gesteld, worden uitgegaan van de situatie zoals die destijds is vergund [3] .
3.5
Eiseres heeft ten behoeve van haar aanvraag twee rapporten van [bedrijf 2] ingediend. In deze rapporten is in de beoogde situatie wat betreft geuremissie voortgeborduurd op aannames die in het rapport [bedrijf 3] zijn gedaan ten aanzien van geuremissie die vrijkomt bij het verwerken van houtachtig materiaal binnen de inrichting. In de rapporten van [bedrijf 2] is geconcludeerd dat de beoogde situatie niet leidt tot meer geuremissie dan in de vergunde situatie het geval was en dus dat sprake is van een milieuneutrale wijziging.
3.6
Verweerder heeft ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Verweerder was niet bevoegd te besluiten de aanvraag van eiseres niet te behandelen. Eiseres heeft met de rapporten van [bedrijf 2] onder verwijzing naar de aannames uit het rapport [bedrijf 3] onderbouwd, dat volgens haar met de beoogde verandering van de vergunning geen sprake was van andere of grotere (geur)gevolgen voor het milieu dan onder de revisievergunning toegestaan. Uit de brief van 16 oktober 2018, het primaire en het bestreden besluit blijkt dat verweerder de door eiseres ingediende rapporten van [bedrijf 2] vervolgens inhoudelijk heeft beoordeeld en deze onjuist heeft geacht omdat in de rapporten volgens verweerder ten onrechte is uitgegaan van de aannames die in het rapport [bedrijf 3] zijn gedaan wat betreft geuremissie die vrijkomt bij het verwerken van houtachtig materiaal binnen de inrichting. Gelet hierop was de fase waarin nog kan worden gesproken van een incomplete aanvraag gepasseerd en was het stadium van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag door verweerder aangebroken. Bij artikel 4:5 van de Awb gaat het om een inventarisatie van de compleetheid van de ingediende stukken. De beoordeling van ingediende stukken is al inhoudelijk van aard.
Dat geurimmissiegegevens bij de aanvraag ontbraken, vormde voor verweerder kennelijk geen beletsel de aanvraag aan de hand van de rapporten van [bedrijf 2] inhoudelijk te beoordelen. De omstandigheid dat de immissiegegevens bij de aanvraag ontbraken en eiseres deze gegevens, ondanks verzoek daartoe van verweerder bij brief van 16 oktober 2018, om haar moverende redenen niet (alsnog) heeft ingediend, kan dan ook niet afdoen aan voornoemde conclusie dat verweerder niet bevoegd was artikel 4:5, eerste lid, van de Awb toe te passen. De rechtbank laat hierbij in het midden of verweerder terecht het ontbreken van immissiegegevens bij de inhoudelijke beoordeling aan eiseres kan tegenwerpen.
3.7
Het betoog van eiseres dat verweerder ten onrechte stelt dat zij niet aan artikel 4:2 in verband met 4:5 Awb had voldaan, slaagt.
Conclusie en gevolgen
4.1
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 4:2 in verband met 4:5, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4.2
Verweerder zal ten behoeve van het nieuw te nemen besluit op bezwaar allereerst moeten beoordelen of de aanvraag van eiseres om een milieuneutrale verandering voldoet aan het bepaalde in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo.
Het ligt bij een dergelijke aanvraag in beginsel op de weg van eiseres aan te tonen dat sprake is van een milieuneutrale verandering. Bij haar aanvraag heeft eiseres zich in beginsel mogen baseren op de vergunde situatie zoals die volgt uit de aannames die in het in 2017 geaccordeerde rapport [bedrijf 3] zijn gedaan wat betreft geuremissie die vrijkomt bij het verwerken van houtachtig materiaal binnen de inrichting. Dat het maatwerkvoorschrift 1.1.1 niet meer geldt, neemt immers niet weg dat de maximale (feitelijke) geuremissie en -immissie waarnaar in dat voorschrift werd verwezen, de situatie is, zoals die destijds is vergund [4] .
Verweerder is bij de beoordeling van de geurbelasting in de beoogde situatie evenwel niet gehouden aansluiting te blijven zoeken bij de aannames die in het in 2017 geaccordeerde rapport [bedrijf 3] zijn gedaan wat betreft geuremissie die vrijkomt bij het verwerken van houtachtig materiaal, mits uit objectieve gegevens van de onjuistheid van die aannames blijkt. Indien verweerder van mening is dat het verwerken van meer houtachtig materiaal binnen de inrichting in de beoogde situatie leidt tot grotere milieugevolgen wat betreft geur dan in de in 2017 vergunde situatie en hij de aanvraag tot wijziging van de vergunning niet op de voet van de artikelen 2.14, vijfde lid, en 3.10, derde lid, van de Wabo kan inwilligen, omdat de aannames in het rapport [bedrijf 3] wat betreft geuremissie bij het verwerken van dat materiaal onjuist waren, dan zal hij dat aan de hand van objectieve gegevens inzichtelijk moeten maken. De concept meetrapporten die zijn opgenomen in de notitie van 13 juli 2022 van [bedrijf 1] kunnen daarvoor een eerste aanzet vormen, maar deze behoeven, omdat deze nog niet definitief zijn, nadere uitwerking om daar definitieve conclusies aan te kunnen verbinden. Bovendien dient verweerder eiseres nog in de gelegenheid te stellen zich over die (in een laat stadium in de procedure gebrachte) notitie en de nog op te stellen definitieve meetrapporten uit te laten.
Verweerder kan voor de onderbouwing van zijn standpunt dat vorenbedoelde aannames in het rapport [bedrijf 3] niet juist zijn, niet verwijzen naar klachten van omwonenden en feitelijke waarnemingen van toezichthouders ter plaatse, nu niet een vergelijking met de feitelijke situatie maar met de vergunde situatie dient te worden gemaakt. Als uit objectief verifieerbare gegevens blijkt dat de geurbelasting in de beoogde situatie wegens nieuwe inzichten hoger moet worden ingeschaald dan de maximale geurbelasting van bepaalde activiteiten waarvan in het rapport [bedrijf 3] is uitgegaan, dient verweerder die nieuwe inzichten ook te vertalen naar de vergunde situatie en dient hij alsdan (ook) te bepalen wat de milieugevolgen van de destijds vergunde activiteiten waren. Vaststaat namelijk dat in de vergunde situatie geen geurnorm (meer) geldt wegens het als gevolg van de publicatie van BBT-conclusies voor afvalbehandeling per augustus 2018 van rechtswege vervallen van maatwerkvoorschrift 1.1.1. Voor de geurbelasting in de vergunde situatie zijn daardoor de milieugevolgen van de toen vergunde activiteiten bepalend en niet (meer) de voorheen geldende geurnorm van 380,00 109 OU
e/jr. Dat neemt echter niet weg, dat, als vast komt te staan dat destijds vergunde activiteiten bij uitbreiding daarvan de geurbelasting meer doen toenemen dan zou volgen uit de aannames over die activiteiten, waarvan bij de revisievergunning was uitgegaan, in de nieuwe situatie sprake kan zijn van een niet neutrale verandering en dus niet wordt voldaan aan de artikelen 2.14, vijfde lid, en 3.10, derde lid, van de Wabo.
Verweerder dient, indien uit objectieve gegevens van de onjuistheid van de aannames in het rapport [bedrijf 3] blijkt, de geurbelasting in de beoogde en de vergunde situatie dus met elkaar te vergelijken aan de hand van die nieuwe inzichten om te beoordelen of aan het bepaalde in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo is voldaan.
4.3
Indien verweerder tot de conclusie komt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo, is hij, gelet op het bepaalde in artikel 2.14, vijfde lid, van de Wabo, gehouden de aanvraag van eiseres te honoreren. Verweerder zal bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar dan het primaire besluit moeten herroepen en tegelijkertijd bij dat besluit de gevraagde vergunning dienen te verlenen. Dat inhoudelijke besluit na herroeping van het primaire besluit maakt deel uit van het nieuwe besluit op bezwaar. Tegen dat nieuwe besluit op bezwaar staat voor belanghebbenden beroep bij de rechtbank open.
4.4
Indien verweerder tot de conclusie komt dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo, dient hij de aanvraag van eiseres op te vatten als een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef, onder e en 2°, van de Wabo (veranderingsvergunning). Verweerder zal met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure op die aanvraag moeten beslissen, nadat hij eiseres in de gelegenheid heeft gesteld haar aanvraag aan te vullen.
Ook in dit geval zal verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar het primaire besluit moeten herroepen. Tegelijkertijd zal verweerder een ontwerpbesluit strekkende tot weigering dan wel verlening van de veranderingsvergunning ter inzage moeten leggen. Verweerder hoeft in dit geval dus geen nader inhoudelijk besluit op het bezwaar te nemen. Het in een afzonderlijke procedure nieuw te nemen, met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tot stand te komen besluit op de aanvraag om veranderingsvergunning, voorziet daarin.
Zowel tegen het nieuwe besluit op bezwaar (dat in dit geval zal (behoren te) bestaan uit een herroeping van het primaire besluit en de terinzagelegging van het ontwerpbesluit) als tegen het definitieve besluit op de aanvraag om veranderingsvergunning staat beroep open bij de rechtbank. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1311.
Griffierecht
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
6. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. T.J.H. Verstappen, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.14
(…)
5. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid wordt in gevallen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, de omgevingsvergunning verleend indien wordt voldaan aan de in het laatstgenoemde lid gestelde voorwaarden.
Artikel 3.10
(…)
3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, en die niet leidt tot een andere inrichting of mijnbouwwerk dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.
Regeling omgevingsrecht
§ 4.3. Verandering van de inrichting of de werking daarvan, die niet tot andere of grotere nadelige gevolgen leidt en die niet tot een andere inrichting leidt
Artikel 4.21
Bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de wet, vermeldt de vergunninghouder:
a. de vergunning of vergunningen krachtens welke de inrichting is opgericht dan wel in werking is;
b. de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan;
c. gegevens waaruit blijkt van welke onderdelen en in welke mate van de onder a bedoelde vergunning of vergunningen en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften wordt afgeweken;
d. het tijdstip waarop beoogd wordt de voorgenomen verandering te verwezenlijken;
e. gegevens waaruit blijkt dat:
1°. de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan;
2°. geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer;
3°. het veranderen niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een vergunning is verleend.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2
(…)
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b.de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c.de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
(…)

Voetnoten

1.Dit rapport had verweerder ten grondslag gelegd aan zijn besluit van 26 mei 2020 om ambtshalve nieuwe voorschriften aan de vergunning te verbinden. Bij uitspraak van 25 maart 2021 heeft de rechtbank dat besluit vernietigd (ECLI:NL:RBNHO:2021:2264) onder de overweging dat dat rapport niet aan het besluit ten grondslag kon worden gelegd.
2.Zie de vorige noot.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1974.
4.Vergelijk overweging 3.4 hiervoor.