6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van 4 kilo heroïne en 7,9 kilo MDMA. Dit zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in harddrugs als MDMA en heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van (ook zware) criminaliteit en hebben een steeds meer ontwrichtende werking op de maatschappij.
Gezien de ernst van het gepleegde feit is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Wel weegt de rechtbank mee dat de verdovende middelen niet daadwerkelijk in het buitenland zijn aangekomen en aldaar verder zijn verspreid.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het strafblad van de verdachte (gedateerd 28 april 2022), waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens drugsdelicten onherroepelijk is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 31 mei 2022 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
-het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport gedateerd 27 mei 2022 van GZ-psycholoog drs. F.S. van Huis.
Dit laatste rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij de verdachte is sprake van schizofrenie. Voorts is sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was dit ook zo. Vanuit zijn ziektebeeld en zijn lage niveau van intellectueel functioneren, is de verdachte kwetsbaar. Hij kan geneigd zijn tot weinig doordachte beslissingen. Hij ziet de mogelijke gevolgen van zijn handelen beperkt in, is beïnvloedbaar en weinig weerbaar. Dit heeft meegespeeld in het ten laste gelegde feit: de verdachte heeft gehandeld zonder de situatie te doordenken of kritische vragen te stellen. Hoewel sprake is van schizofrenie, lijkt zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde niet door wanen of hallucinaties te zijn gedreven. Eerder lijkt zijn beperkte cognitieve functioneren, samenhangend met zijn schizofrenie, te hebben gemaakt dat hij naïef en ondoordacht gehandeld heeft. Zodoende wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
Er bestaat geen gestructureerd risicotaxatie-instrument voor drugshandel. Vanuit de klinische indruk is de inschatting dat het risico op toekomstig delict gedrag onbehandeld matig verhoogd is. De verdachte is vanuit zijn psychiatrisch toestandsbeeld kwetsbaar en beïnvloedbaar. Hij lijkt zich in enige mate in een antisociaal netwerk te bevinden, waarin hij weinig weerbaar is en er gemakkelijk gebruik van hem kan worden gemaakt. Zijn verslavingsproblematiek versterkt dit probleem, omdat de verdachte beperkte financiële middelen heeft om in zijn verslaving te voorzien en dit hem sterker geneigd zal maken om op risicovolle of illegale wijze snel aan geld te komen. Hoewel hij aangeeft met zijn eerdere vrienden te willen breken, is de vraag in hoeverre hem dat zonder ondersteuning zal lukken. De sterke band die hij met zijn moeder en zus heeft worden als beschermende factoren gezien, zoals ook eigenschappen van de verdachte als empathie en een motivatie voor behandeling, medicatie en toezicht.
Voorafgaand aan zijn detentie volgde de verdachte een vrijwillige behandeling bij Parnassia voor zijn psychotische klachten en verslaving. Hij was gemotiveerd voor de behandeling en spreekt er positief over. Hoewel hij veel aan de behandeling had, komt eveneens naar voren dat hij nog drugs gebruikte, niet altijd medicatietrouw was en kwam hij voorts met justitie in aanraking vanwege het ten laste gelegde. Zodoende lijkt de behandeling qua intensiteit onvoldoende bij de ernst van verdachtes problematiek te hebben aangesloten, waardoor verslavingsproblemen bleven bestaan en er te weinig zicht was op zijn handelen. Hij zou baat hebben bij behandeling gericht op zijn schizofrenie en zijn verslaving, waarbij wordt ingezet op het abstinent worden/blijven, vergroten van inzicht in zijn problematiek en de risico’s die aan middelengebruik vastzitten, inzetten op structuur en een pro sociale dagbesteding. De verdachte heeft ondersteuning nodig in de zin van bemoeizorg, waarbij goed zicht is op zijn medicatie-inname, middelengebruik, dagbesteding en sociale netwerk. Zijn familie kan bij behandeling worden betrokken, waarbij zij een signalerende rol kunnen hebben in dreigende ontregeling of beïnvloeding door een antisociaal netwerk.
De behandeling bij Parnassia is ten tijde van het psychologisch onderzoek afgesloten. De reclassering heeft de verdachte reeds aangemeld voor een forensische ambulante behandeling, waarvoor de verdachte gemotiveerd is. De inschatting is dat een forensische ambulante behandeling aansluit bij verdachtes problematiek, motivatie en bij het recidiverisico. Hierin kan behandeling bij een forensische poli gecombineerd worden met behandeling door een forensisch FACT team en toezicht door de reclassering (waarbij onder andere urinecontroles kunnen worden toegepast). Genoemde behandeling zou plaats kunnen vinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht (indien bewezen).
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies over, maakt deze tot de hare en zal het advies van de psycholoog volgen. De rechtbank acht de verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar en zal hier in het voordeel van de verdachte rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
De thans getroffen regeling met de gemeente Rotterdam voor het behoud van de huisvesting van de verdachte duurt tot 31 oktober 2022, waardoor een gevangenisstraf voor langere duur vanuit reclasseringsoogpunt onwenselijk is. Verlies van zijn huisvesting leidt tot een verslechtering van zijn situatie, hetgeen recidiveverhogend kan zijn.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering (na afspraak);
- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
- meewerken aan middelencontrole.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte op 18 augustus 2022 een
intake heeft bij Fivoor [adres] voor zijn ambulante behandeling.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat daarvan 24 maanden vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname. Los van de vraag of een dergelijke bijzondere voorwaarde gelet op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2022:1027) kan worden opgelegd, ziet de rechtbank geen noodzaak om reeds nu een grondslag te verlenen voor een crisisopname. De rechtbank wijkt met deze straf aanzienlijk af van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en van de strafeis van de officier van justitie. De reden hiervoor is gelegen in de uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is cognitief beperkt, is verslaafd en heeft ernstige psychiatrische problematiek. Dit maakt hem niet alleen verminderd toerekeningsvatbaar, maar ook bovengemiddeld ontvankelijk voor derden met kwade intenties. Een langere (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf zou anderen er weliswaar van kunnen weerhouden zich in te laten met drugssmokkel (generale preventie), maar zou voor de verdachte enorme consequenties hebben. Hij zou zijn woning verliezen en daarmee wellicht moeilijk bereikbaar worden voor de noodzakelijke hulpverlening, hetgeen de kans op recidive aanzienlijk zou verhogen
.Daarom wordt gekozen voor een aanzienlijk lagere straf dan in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. De rechtbank volgt hiermee het standpunt van de raadsvrouw, met dien verstande dat de rechtbank het onvoorwaardelijk strafdeel bepaalt op negen maanden (februari 2022 tot en met oktober 2022) en op grond van artikel 14a lid 2 Sr de in dit geval maximaal mogelijke gevangenisstraf oplegt. Vanwege de ernst van het feit kan daarvan niet worden afgezien.