ECLI:NL:RBNHO:2022:8128

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
15/028001-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoer van heroïne en MDMA met voorwaardelijk opzet en verminderd toerekeningsvatbaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 februari 2022 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid heroïne en MDMA buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk uitvoeren van deze harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn psychische gesteldheid, voorwaardelijk opzet had op de uitvoer van de drugs. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 33 maanden opgelegd, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische problemen. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat heeft geleid tot een lagere straf dan gebruikelijk in vergelijkbare zaken. De rechtbank heeft ook beslist dat de inbeslaggenomen goederen, waaronder koffers en verpakkingsmateriaal, aan het verkeer worden onttrokken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/028001-22
Uitspraakdatum: 11 augustus 2022
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 mei 2022 en 28 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. E. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde heroine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdachte heeft minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op de (verlengde) uitvoer van de harddrugs. Het gaat om een voltooid delict omdat de verdachte de koffers heeft aangenomen met de bedoeling deze naar het buitenland te vervoeren, hij op de luchthaven Schiphol aanwezig was en in de rij stond voor de incheckbalie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de verdachte vrij te spreken. De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte gelet op zijn psychische gesteldheid niet wist of kon weten (voorwaardelijk opzet) dat er verdovende middelen in de koffers zaten. Verder heeft de raadsvrouw – bij dupliek, naar aanleiding van een vraag van de rechtbank aan de officier van justitie – betoogd dat geen sprake is geweest van buiten het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen, nu de verdachte de koffers op Schiphol nog niet had ingecheckt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2.
Bewijsoverweging
Op 1 februari 2022 bevond de verdachte zich met twee koffers in vertrekhal 2 van de luchthaven Schiphol. Hij stond naar eigen zeggen in de rij voor de incheckbalie en was voornemens de koffers in te checken voor vlucht UX1094 met bestemming Madrid (Spanje). In de koffers van de verdachte is – in pakketten verstopt in dubbele wanden – 4 kilo heroïne en 7,9 kilo MDMA aangetroffen (naast 3 kilo ketamine, een versnijdingsmiddel).
Verlengde uitvoer
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij de heroïne en MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet (OW) bepaalt - voor zover hier van belang – dat onder ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen’, zoals bedoeld in artikel 2 OW, is begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden van die middelen, voorwerpen of goederen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de koffers met de verdovende middelen in Rotterdam heeft aangenomen en vervolgens naar Schiphol heeft vervoerd, met de intentie om ze vanuit Schiphol naar Madrid te vervoeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte de koffers met bestemming naar Spanje ten vervoer heeft aangenomen, en dat valt onder de begripsomschrijving in artikel 1, vijfde lid OW.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte heeft verklaard dat hij twee koffers had uitgeleend aan een persoon die hij nauwelijks kende. Deze persoon heeft voor de verdachte een vliegticket naar Madrid gekocht en hem 300 euro zakgeld gegeven. De verdachte heeft de koffers op de dag van vertrek teruggekregen via een snorder die hem naar Schiphol heeft gebracht. Hij heeft zijn bagage in de koffers gedaan op het moment dat hij werd opgehaald door de snorder. De verdachte heeft verder verklaard dat hij bij aankomst op Schiphol, bij het uitladen van de koffers, de koffers erg zwaar vond. Op zijn vraag aan de snorder of de koffers niet zwaar waren, zou deze hebben geantwoord ‘no questions, go and good luck’.
De rechtbank overweegt dat zelfs indien van de juistheid van de afgelegde verklaring van de verdachte wordt uitgegaan, bewezen is dat de verdachte de verdovende middelen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Het lag in de gegeven omstandigheden op de weg van de verdachte om (nader) onderzoek te doen naar de koffers en de inhoud daarvan. Door dit niet te doen, terwijl daar gelet op de genoemde omstandigheden alle aanleiding toe was, en, integendeel, de koffers mee te nemen in de vertrekhal met de bedoeling deze in te checken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij verdovende middelen zou uitvoeren.
De raadsvrouw heeft nog gewezen op de psychische gesteldheid van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat echter geen grond voor de conclusie dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. De verdachte heeft, zoals hiervoor is overwogen, opzettelijk gehandeld. Dat de verdachte volgens de psycholoog verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, betekent niet dat hij niet opzettelijk heeft gehandeld dan wel kunnen handelen. Toerekenbaarheid (in de zin van verwijtbaarheid) en opzet zijn immers twee verschillende begrippen. Dat iemand niet of in (sterk) verminderde mate toerekeningsvatbaar is, staat aan (voorwaardelijk) opzettelijk handelen niet in de weg. Het betekent enkel dat dat opzettelijk handelen de verdachte niet of slechts in (sterk) verminderde mate kan worden verweten.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de uitvoer van de heroïne en de MDMA uit Nederland.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 1 februari 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Hij heeft verder gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij heeft naar voren gebracht dat de verdachte zeer kwetsbaar is en behandeling nodig heeft voor onder meer schizofrenie. Detentie is voor hem buitengewoon zwaar door de stemmen die hij continu hoort. Daarbij komt dat de verdachte zijn woning dreigt te verliezen per 31 oktober 2022, met alle negatieve gevolgen van dien. De raadsvrouw heeft dan ook verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van maximaal 24 maanden waarvan 16 maanden voorwaardelijk. De verdachte zou dan vanuit zijn eigen woning de gewenste (ambulante) behandeling bij Fivoor FACT te Rotterdam kunnen ondergaan. Volgens de raadsvrouw is dit de op grond van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) hoogst mogelijke straf om de verdachte zijn woning te laten behouden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van 4 kilo heroïne en 7,9 kilo MDMA. Dit zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in harddrugs als MDMA en heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van (ook zware) criminaliteit en hebben een steeds meer ontwrichtende werking op de maatschappij.
Gezien de ernst van het gepleegde feit is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Wel weegt de rechtbank mee dat de verdovende middelen niet daadwerkelijk in het buitenland zijn aangekomen en aldaar verder zijn verspreid.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het strafblad van de verdachte (gedateerd 28 april 2022), waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens drugsdelicten onherroepelijk is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 31 mei 2022 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
-het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport gedateerd 27 mei 2022 van GZ-psycholoog drs. F.S. van Huis.
Dit laatste rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij de verdachte is sprake van schizofrenie. Voorts is sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was dit ook zo. Vanuit zijn ziektebeeld en zijn lage niveau van intellectueel functioneren, is de verdachte kwetsbaar. Hij kan geneigd zijn tot weinig doordachte beslissingen. Hij ziet de mogelijke gevolgen van zijn handelen beperkt in, is beïnvloedbaar en weinig weerbaar. Dit heeft meegespeeld in het ten laste gelegde feit: de verdachte heeft gehandeld zonder de situatie te doordenken of kritische vragen te stellen. Hoewel sprake is van schizofrenie, lijkt zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde niet door wanen of hallucinaties te zijn gedreven. Eerder lijkt zijn beperkte cognitieve functioneren, samenhangend met zijn schizofrenie, te hebben gemaakt dat hij naïef en ondoordacht gehandeld heeft. Zodoende wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe te rekenen.
Er bestaat geen gestructureerd risicotaxatie-instrument voor drugshandel. Vanuit de klinische indruk is de inschatting dat het risico op toekomstig delict gedrag onbehandeld matig verhoogd is. De verdachte is vanuit zijn psychiatrisch toestandsbeeld kwetsbaar en beïnvloedbaar. Hij lijkt zich in enige mate in een antisociaal netwerk te bevinden, waarin hij weinig weerbaar is en er gemakkelijk gebruik van hem kan worden gemaakt. Zijn verslavingsproblematiek versterkt dit probleem, omdat de verdachte beperkte financiële middelen heeft om in zijn verslaving te voorzien en dit hem sterker geneigd zal maken om op risicovolle of illegale wijze snel aan geld te komen. Hoewel hij aangeeft met zijn eerdere vrienden te willen breken, is de vraag in hoeverre hem dat zonder ondersteuning zal lukken. De sterke band die hij met zijn moeder en zus heeft worden als beschermende factoren gezien, zoals ook eigenschappen van de verdachte als empathie en een motivatie voor behandeling, medicatie en toezicht.
Voorafgaand aan zijn detentie volgde de verdachte een vrijwillige behandeling bij Parnassia voor zijn psychotische klachten en verslaving. Hij was gemotiveerd voor de behandeling en spreekt er positief over. Hoewel hij veel aan de behandeling had, komt eveneens naar voren dat hij nog drugs gebruikte, niet altijd medicatietrouw was en kwam hij voorts met justitie in aanraking vanwege het ten laste gelegde. Zodoende lijkt de behandeling qua intensiteit onvoldoende bij de ernst van verdachtes problematiek te hebben aangesloten, waardoor verslavingsproblemen bleven bestaan en er te weinig zicht was op zijn handelen. Hij zou baat hebben bij behandeling gericht op zijn schizofrenie en zijn verslaving, waarbij wordt ingezet op het abstinent worden/blijven, vergroten van inzicht in zijn problematiek en de risico’s die aan middelengebruik vastzitten, inzetten op structuur en een pro sociale dagbesteding. De verdachte heeft ondersteuning nodig in de zin van bemoeizorg, waarbij goed zicht is op zijn medicatie-inname, middelengebruik, dagbesteding en sociale netwerk. Zijn familie kan bij behandeling worden betrokken, waarbij zij een signalerende rol kunnen hebben in dreigende ontregeling of beïnvloeding door een antisociaal netwerk.
De behandeling bij Parnassia is ten tijde van het psychologisch onderzoek afgesloten. De reclassering heeft de verdachte reeds aangemeld voor een forensische ambulante behandeling, waarvoor de verdachte gemotiveerd is. De inschatting is dat een forensische ambulante behandeling aansluit bij verdachtes problematiek, motivatie en bij het recidiverisico. Hierin kan behandeling bij een forensische poli gecombineerd worden met behandeling door een forensisch FACT team en toezicht door de reclassering (waarbij onder andere urinecontroles kunnen worden toegepast). Genoemde behandeling zou plaats kunnen vinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht (indien bewezen).
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies over, maakt deze tot de hare en zal het advies van de psycholoog volgen. De rechtbank acht de verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar en zal hier in het voordeel van de verdachte rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
De thans getroffen regeling met de gemeente Rotterdam voor het behoud van de huisvesting van de verdachte duurt tot 31 oktober 2022, waardoor een gevangenisstraf voor langere duur vanuit reclasseringsoogpunt onwenselijk is. Verlies van zijn huisvesting leidt tot een verslechtering van zijn situatie, hetgeen recidiveverhogend kan zijn.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering (na afspraak);
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • meewerken aan middelencontrole.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte op 18 augustus 2022 een
intake heeft bij Fivoor [adres] voor zijn ambulante behandeling.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat daarvan 24 maanden vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname. Los van de vraag of een dergelijke bijzondere voorwaarde gelet op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2022:1027) kan worden opgelegd, ziet de rechtbank geen noodzaak om reeds nu een grondslag te verlenen voor een crisisopname.
De rechtbank wijkt met deze straf aanzienlijk af van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en van de strafeis van de officier van justitie. De reden hiervoor is gelegen in de uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is cognitief beperkt, is verslaafd en heeft ernstige psychiatrische problematiek. Dit maakt hem niet alleen verminderd toerekeningsvatbaar, maar ook bovengemiddeld ontvankelijk voor derden met kwade intenties. Een langere (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf zou anderen er weliswaar van kunnen weerhouden zich in te laten met drugssmokkel (generale preventie), maar zou voor de verdachte enorme consequenties hebben. Hij zou zijn woning verliezen en daarmee wellicht moeilijk bereikbaar worden voor de noodzakelijke hulpverlening, hetgeen de kans op recidive aanzienlijk zou verhogen
.Daarom wordt gekozen voor een aanzienlijk lagere straf dan in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. De rechtbank volgt hiermee het standpunt van de raadsvrouw, met dien verstande dat de rechtbank het onvoorwaardelijk strafdeel bepaalt op negen maanden (februari 2022 tot en met oktober 2022) en op grond van artikel 14a lid 2 Sr de in dit geval maximaal mogelijke gevangenisstraf oplegt. Vanwege de ernst van het feit kan daarvan niet worden afgezien.

7.Beslag

Op 1 februari 2022 zijn onder de verdachte de volgende goederen inbeslaggenomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze goederen niet zijn teruggegeven en dat het beslag nog altijd voortduurt:
- 1 bruine stoffen rolkoffer van het merk RR;
- 1 zwarte stoffen rolkoffer van het merk RR;
- verpakkingsmateriaal.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat voornoemde goederen worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van deze inbeslaggenomen goederen geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee koffers en verpakkingsmateriaal, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van deze voorwerpen is begaan en het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen is (gelet op de vermoedelijke aanwezigheid van drugsresten) in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 14a, 14b, 14c, 36b, 36c van het Wetboek van Strafrecht.
  • 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
33 (drieëndertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
24 (vierentwintig) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de veroordeelde zich laat behandelen door Fivoor forensische polikliniek (ambulant centrum)/Fivoor forensisch FACT-team of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
  • 1 bruine stoffen rolkoffer van het merk RR;
  • 1 zwarte stoffen rolkoffer van het merk RR;
  • Verpakkingsmateriaal.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. S.W. van Kasbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2022.