5.3Oordeel van de politierechter
Juridisch kaderDe politierechter stelt voorop dat het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging, zoals neergelegd in de artikelen 10 en 11 van het EVRM en de artikelen 19 en 21 van het IVBPR, belangrijke grondrechten zijn. De vrijheden waarin artikel 10 en 11 van het EVRM voorzien, zijn evenwel niet absoluut en kunnen worden ingeperkt, mits deze inperking is voorzien bij wet en noodzakelijk is (proportioneel en subsidiair) in een democratische samenleving in het belang van, onder meer, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de rechten van anderen, zoals voorgeschreven door het tweede lid van beide artikelen. De uitoefening van de rechten in artikel 19 en 21 IVBPR zijn evenmin absoluut. Het is aan de rechter om in het concrete geval op basis van een belangenafweging te beoordelen of sprake is van een toelaatbare beperking van deze grondrechten. Een op zich gerechtvaardigde inperking van het demonstratierecht dient wel tot een absoluut minimum beperkt te blijven. Ook moet meegewogen worden dat met een op zichzelf gerechtvaardigde inperking van het demonstratierecht niet bereikt mag worden dat van de wijze van die inperking een verder beperkende werking (waaronder het “chilling effect”) naar de uitoefening van het demonstratierecht uitgaat.
Gang van zaken bij de demonstratiesDe politierechter stelt vast dat de demonstraties bij Zara en Albert Heijn een vreedzaam karakter hadden. In de Zara is verdachte met drie andere demonstranten van Extinction Rebellion en Animal Rebellion de winkel ingegaan, voorzien van spandoeken en protestborden. Bij de Albert Heijn betrof het een groep van zeven demonstranten, die zich enigszins hebben verspreid binnen de winkel. Zij hadden protestborden bij zich en deelden folders uit. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij en haar medeprotestanten niemand hebben gehinderd bij het in- of naar buiten gaan van de winkels en dat zij ook anderszins geen overlast hebben veroorzaakt. Volgens verdachte is ook geen schade toegebracht aan Zara en Albert Heijn. Uit het dossier blijkt niet van het tegendeel. In de aangifte namens Zara is enkel verklaard dat klanten werden opgehouden die naar kleding wilden kijken en in de aangifte namens de Albert Heijn is slechts opgenomen dat winkelend publiek onrustig werd. Dit is echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat van meer dan beperkte hinder, laat staan van overlast of schade, sprake is geweest.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte en haar mededemonstranten verschillende malen zijn gevorderd Zara en de Albert Heijn te verlaten. Daarbij zijn zij gewezen op de mogelijkheid om elders te demonstreren en is ook gewezen op de consequentie dat, indien zij geen gevolg zouden geven aan de vordering, zij zich schuldig zouden maken aan lokaalvredebreuk. Verdachte heeft ter zitting erkend dat zij bij Zara voor de etalage mocht protesteren en dat de bedrijfsleider van de Albert Heijn heeft gewezen op de mogelijkheid om de demonstratie buiten de winkel en het parkeerterrein voort te zetten. Bij Zara zijn verdachte en haar mededemonstranten in eerste instantie ook door de politie naar buiten begeleid en voor de etalage gaan staan. Na korte tijd zijn drie van hen, waaronder verdachte, echter weer terug naar binnen gegaan om zodoende een statement te maken. Verdachte heeft ter zitting toegelicht dat de boodschap van het protest beter overkomt als die binnen in de winkel wordt uitgedragen. Bij Albert Heijn hebben verdachte en haar mededemonstranten geweigerd gevolg te geven aan de vorderingen die door en namens de winkel zijn gedaan. In totaal duurde de demonstratie bij Albert Heijn circa 45 minuten. De demonstratie bij Zara duurde – inclusief de tijd die de demonstranten buiten voor de etalage hebben gestaan – circa 1 uur en 20 minuten.
Tussenoordeel politierechterGezien het vreedzame karakter van de demonstraties, is de politierechter van oordeel dat verdachte een beroep toekomt op het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging. Dat de demonstraties plaatsvonden in een besloten lokaal, namelijk in een winkel van Zara en in een winkel van de Albert Heijn, doet daaraan niet af.
Vaststaat dat verdachte door de beëindiging van de betogingen werd gehinderd in uitoefening van deze rechten. De politierechter stelt echter vast dat in de onderhavige situaties ook inbreuk werd gemaakt op de rechten van anderen, namelijk de rechten van Zara en Albert Heijn. Verdachte en haar mededemonstranten waren immers gevorderd de winkels te verlaten en verbleven daar dus tegen de wil van de winkeleigenaren. Door de opstelling en handelwijze van verdachte en haar mededemonstranten, konden die inbreuken slechts worden beëindigd door hun aanhouding en overbrenging naar het politiebureau. De politierechter acht in beide zaken dit ingrijpen in zoverre dan ook noodzakelijk en gerechtvaardigd. Namens de verdediging is dit ook niet bestreden.
Gang van zaken na de aanhouding van verdachteIn de Zara-zaak is verdachte om 15:12 uur aangehouden, waarna zij is overgebracht naar het politiebureau. Om 15:43 is bevolen tot ophouden voor onderzoek, waarna om 19:06 uur is gestart met het verhoor, dat tot 19:22 uur heeft geduurd. Eerst om 21.40 uur is verdachte heengezonden. Verdachte is in de zaak van de Albert Heijn om 13.20 aangehouden. Zij is met gebruik van transportboeien vervoerd naar het politiebureau, waarna het bevel ophouden om 13:55 uur is gegeven. Om 15.48 uur is gestart met het verhoor, welk verhoor om 16.28 uur is afgerond. Pas om 20.02 uur is verdachte heengezonden. Aan verdachte is in beide zaken een dagvaarding uitgereikt voor de zitting van heden.
Nader oordeel politierechterDe politierechter ziet in het dossier geen omstandigheden op grond waarvan het noodzakelijk was verdachte zo lang vast te houden op het politiebureau, waarbij met name het tijdsverloop van respectievelijk ruim 2 en 3 uur na afloop de verhoren van verdachte opvalt. Ook ziet de politierechter, gezien het vreedzame karakter van het protest, niet in waarom in de Albert Heijn-zaak het vervoeren van verdachte met transportboeien nodig is geweest. Dat er geen vrouwelijke politieambtenaar aanwezig was om verdachte te fouilleren, vormt daarvoor geen afdoende rechtvaardiging. Verdachte heeft ter zitting toegelicht dat het impactvol is geweest dat zij in het zicht van het publiek met handboeien om is afgevoerd.
Tegen deze achtergrond bezien is de politierechter met de verdediging van oordeel dat onvoldoende feiten en/of omstandigheden zijn gebleken die rechtvaardigen om verdachte voor (langer dan) de volle zes uur vast te houden op het politiebureau voor onderzoek en vervolgens ook nog tot strafvervolging over te gaan. De politierechter betrekt bij dit oordeel het vreedzame karakter van de protesten, alsmede de korte duur daarvan en het feit dat deze kleinschalig waren en nauwelijks met hinder, laat staan met het veroorzaken van schade of het plegen van (andere) strafbare feiten gepaard zijn gegaan.
Naar het oordeel van de politierechter vormt in de onderhavige situaties het optreden van politie, gevolgd door het instellen van strafvervolging, een ongerechtvaardigde en disproportionele inbreuk op het recht van demonstratievrijheid, en gaat hiervan het hiervoor genoemde “
chilling effect” uit. Dat de officier van justitie ter zitting toepassing van artikel 9a Strafrecht (sr) heeft gevorderd, maakt dit niet anders.
ConclusieDe politierechter komt dan ook tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie in de onderhavige gevallen ten onrechte tot vervolging is overgegaan en dat artikel 138 Sr in beide situaties buiten toepassing moet blijven. Dit betekent dat de feiten niet strafbaar zijn en verdachte in beide zaken dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.