ECLI:NL:RBNHO:2022:7825

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
15/082095-22 en 15-178881-22 (gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van demonstraties en de toepassing van lokaalvredebreuk

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in de zaken tegen een demonstrante, die werd beschuldigd van lokaalvredebreuk. De tenlastelegging betrof twee incidenten waarbij de verdachte op 3 april 2022 en 16 juli 2022 in de winkels van Zara en Albert Heijn in Haarlem verbleef zonder toestemming van de winkeleigenaren. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig was en dat de feiten niet strafbaar waren, omdat de demonstraties vreedzaam waren en het recht op demonstratievrijheid in het geding was. De politierechter oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte voldoende duidelijk was wat haar werd verweten. De rechter kwam tot de conclusie dat de feiten bewezen waren, maar dat deze niet strafbaar waren. De politierechter oordeelde dat het optreden van de politie en de daaropvolgende strafvervolging een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht van demonstratievrijheid vormden. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Politierechter
Parketnummers: 15/082095-22 en 15-178881-22 (gev.ttz)
Uitspraakdatum: 31 augustus 2022
Tegenspraak
Schriftelijk vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 augustus 2022 in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Bakkerus en van wat verdachte en haar raadsman, mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
T.a.v. 15/082095-22:
zij op of omstreeks 3 april 2022 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, kledingwinkel Zara, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, en/of haar mededader(s), in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met haar mededader(s), althans alleen, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
T.a.v. 15-178881-22:
zij op of omstreeks 16 juli 2022 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, SupermarktAlbert Heijn, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, en/of haar mededader(s), in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met haar mededader(s), althans alleen, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.

2.Voorvragen

2.1
Beroep op nietigheid van de dagvaarding in de zaak met parketnummer 15/082095-22
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in het licht van het dossier onvoldoende duidelijk is wat verdachte precies wordt verweten, nu het onderliggende procesdossier op 3 april 2022 twee gevallen van lokaalvredebreuk aanwijst, één omstreeks 14:00 uur en 14:45 uur, en één omstreeks 15:00 en 15:12 uur. Volgens de verdediging maakt de tenlastelegging niet duidelijk welke van de twee voorvallen aan verdachte wordt verweten.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voor verdachte voldoende duidelijk moet zijn dat haar het laatste voorval wordt verweten.
De politierechter stelt voorop dat de inhoud van de tenlastelegging niet alleen wordt beoordeeld aan de hand van de letterlijke tekst, maar mede moet worden bezien in samenhang met de inhoud van het dossier. De tenlastelegging voldoet naar het oordeel van de politierechter aan de daaraan te stellen eisen nu deze een voldoende duidelijke en voldoende feitelijke opgave inhoudt van het strafbare feit dat verdachte ten laste is gelegd, namelijk lokaalvredebreuk bij de Zara in Haarlem op 3 april 2022. Bezien in combinatie met het onderliggende strafdossier moet het verdachte duidelijk zijn wat haar wordt verweten en waartegen zij zich diende te verdedigen. Verdachte is naar aanleiding van de eerste melding door de Zara immers met drie mededemonstranten met behulp van de politie naar buiten begeleid en in de gelegenheid gesteld om de betoging voor de etalage voort te zetten. Eerst toen verdachte met twee mededemonstranten daarop weer naar binnen is gegaan, zijn zij door de politie aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Verdachte is vervolgens opgehouden geweest voor onderzoek, is gehoord en aan haar is diezelfde dag een dagvaarding voor de onderhavige zitting uitgereikt. Nu de aanhouding en het overbrengen naar het politiebureau direct op het tweede voorval volgde, had verdachte voldoende duidelijk kunnen zijn dat de tenlastelegging dit tweede voorval behelst. Overigens is bij de bespreking van het tenlastegelegde ter terechtzitting gebleken dat het verdachte ook duidelijk was waartegen zij zich moest verdedigen.
De politierechter stelt vast dat de dagvaarding voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De dagvaarding is dus geldig.
2.2
overige voorvragen
De politierechter stelt vast dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, dat de officier van justitie ontvankelijk is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:126, gevorderd verdachte voor beide feiten schuldig te verklaren zonder dat aan haar een straf of maatregel wordt opgelegd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niet betwist dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde lokaalvredebreuken.
3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De politierechter komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de politierechter – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
T.a.v. beide feiten:- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
T.a.v. 15/082095-22:- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 3 april 2022;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2022;
T.a.v. 15-178881-22:- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 16 juli 2022;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2022.
3.4
Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
T.a.v. 15/082095-22:
zij op 3 april 2022 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen in het besloten lokaal, kledingwinkel Zara, bij een ander dan bij verdachte en haar mededaders in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met haar mededaders niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
T.a.v. 15-178881-22:
zij op 16 juli 2022 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen in het besloten lokaal, Supermarkt Albert Heijn, bij een ander dan bij verdachte en haar mededaders in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met haar mededaders niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.

4.Kwalificatie van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
T.a.v. 15/082095-22:
wederrechtelijk in het besloten lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen
T.a.v. 15-178881-22:
wederrechtelijk in het besloten lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen

5.Strafbaarheid van de feiten

5.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – onder verwijzing naar (Europese) jurisprudentie – bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er geen sprake is van strafbare gedragingen. De verdediging heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht in de onderhavige gevallen buiten toepassing moet worden gelaten, wegens strijd met artikel 10 en 11 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 19 en 21 van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Volgens de verdediging werden de protesten door verdachte en haar mededemonstranten uitgevoerd als onderdeel van Extinction Rebellion en Animal Rebellion en worden de gedragingen van verdachte, gezien het karakter van de bijeenkomsten, beschermd door het in deze artikelen neergelegde recht op demonstratievrijheid. Dat de protesten niet plaatsvinden op een openbare plaats, doet aan het bestaan van dit recht volgens de verdediging niet af.
De verdediging heeft op zich niet betwist dat de aanhoudingen van verdachte en de overbrengingen naar het politiebureau legitiem waren, nu met de demonstraties inbreuk werd gemaakt op de rechten van anderen en een demonstrant, die weigert aan een vordering te voldoen om de actie te staken, kan worden meegenomen naar het politiebureau met als doel dat gedrag te beëindigen. Volgens de verdediging maken de strafrechtelijke vervolgingen van verdachte echter wel een ongeoorloofde inbreuk op dit recht. De verdediging heeft er in dit verband op gewezen dat sprake was van vreedzame demonstraties, waarbij niemand is gehinderd. Ook is er geen sprake geweest van wanordelijkheden of strafbare feiten en is er geen schade veroorzaakt. De betogingen waren volgens de verdediging voorts van beperkte duur. Bovendien moet volgens de verdediging ook worden meegewogen dat verdachte na het protest in de Albert Heijn met transportboeien is afgevoerd, waartoe geen noodzaak bestond en hetgeen dan ook een schending oplevert van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op integriteit van het lichaam. Ook is van belang de lange tijd dat verdachte is opgehouden voor onderzoek; in de Zara-zaak bedroeg dit de volle zes uur en in de Albert Heijnzaak is verdachte zelfs zes minuten te lang van haar vrijheid beroofd geweest. Dit terwijl sprake is van feiten van relatieve ernst, aldus de verdediging. De verdediging is dan ook van mening dat verdachte door haar langdurige verblijf op het politiebureau haar straf al heeft gehad. Tot slot heeft de verdediging erop gewezen dat van de verdere vervolging, ook als deze gevolgd wordt door een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, een zogenaamd
chilling effectuitgaat, hetgeen voorkomen moet worden.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het recht om te demonstreren niet absoluut is en heeft zich op het standpunt gesteld dat de inperking van het recht van verdachte en haar mededemonstranten om te demonstreren in de Zara en de Albert Heijn gerechtvaardigd en noodzakelijk was ter bescherming van de rechten van anderen. De officier van justitie heeft er daarbij op gewezen dat op grond van de aangiften voldoende aannemelijk is geworden dat door de gedragingen van verdachte en haar mededemonstranten meer dan geringe overlast is ontstaan bij de winkeleigenaren en hun klanten.
5.3
Oordeel van de politierechter
Juridisch kaderDe politierechter stelt voorop dat het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging, zoals neergelegd in de artikelen 10 en 11 van het EVRM en de artikelen 19 en 21 van het IVBPR, belangrijke grondrechten zijn. De vrijheden waarin artikel 10 en 11 van het EVRM voorzien, zijn evenwel niet absoluut en kunnen worden ingeperkt, mits deze inperking is voorzien bij wet en noodzakelijk is (proportioneel en subsidiair) in een democratische samenleving in het belang van, onder meer, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de rechten van anderen, zoals voorgeschreven door het tweede lid van beide artikelen. De uitoefening van de rechten in artikel 19 en 21 IVBPR zijn evenmin absoluut. Het is aan de rechter om in het concrete geval op basis van een belangenafweging te beoordelen of sprake is van een toelaatbare beperking van deze grondrechten. Een op zich gerechtvaardigde inperking van het demonstratierecht dient wel tot een absoluut minimum beperkt te blijven. Ook moet meegewogen worden dat met een op zichzelf gerechtvaardigde inperking van het demonstratierecht niet bereikt mag worden dat van de wijze van die inperking een verder beperkende werking (waaronder het “chilling effect”) naar de uitoefening van het demonstratierecht uitgaat.
Gang van zaken bij de demonstratiesDe politierechter stelt vast dat de demonstraties bij Zara en Albert Heijn een vreedzaam karakter hadden. In de Zara is verdachte met drie andere demonstranten van Extinction Rebellion en Animal Rebellion de winkel ingegaan, voorzien van spandoeken en protestborden. Bij de Albert Heijn betrof het een groep van zeven demonstranten, die zich enigszins hebben verspreid binnen de winkel. Zij hadden protestborden bij zich en deelden folders uit. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij en haar medeprotestanten niemand hebben gehinderd bij het in- of naar buiten gaan van de winkels en dat zij ook anderszins geen overlast hebben veroorzaakt. Volgens verdachte is ook geen schade toegebracht aan Zara en Albert Heijn. Uit het dossier blijkt niet van het tegendeel. In de aangifte namens Zara is enkel verklaard dat klanten werden opgehouden die naar kleding wilden kijken en in de aangifte namens de Albert Heijn is slechts opgenomen dat winkelend publiek onrustig werd. Dit is echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat van meer dan beperkte hinder, laat staan van overlast of schade, sprake is geweest.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte en haar mededemonstranten verschillende malen zijn gevorderd Zara en de Albert Heijn te verlaten. Daarbij zijn zij gewezen op de mogelijkheid om elders te demonstreren en is ook gewezen op de consequentie dat, indien zij geen gevolg zouden geven aan de vordering, zij zich schuldig zouden maken aan lokaalvredebreuk. Verdachte heeft ter zitting erkend dat zij bij Zara voor de etalage mocht protesteren en dat de bedrijfsleider van de Albert Heijn heeft gewezen op de mogelijkheid om de demonstratie buiten de winkel en het parkeerterrein voort te zetten. Bij Zara zijn verdachte en haar mededemonstranten in eerste instantie ook door de politie naar buiten begeleid en voor de etalage gaan staan. Na korte tijd zijn drie van hen, waaronder verdachte, echter weer terug naar binnen gegaan om zodoende een statement te maken. Verdachte heeft ter zitting toegelicht dat de boodschap van het protest beter overkomt als die binnen in de winkel wordt uitgedragen. Bij Albert Heijn hebben verdachte en haar mededemonstranten geweigerd gevolg te geven aan de vorderingen die door en namens de winkel zijn gedaan. In totaal duurde de demonstratie bij Albert Heijn circa 45 minuten. De demonstratie bij Zara duurde – inclusief de tijd die de demonstranten buiten voor de etalage hebben gestaan – circa 1 uur en 20 minuten.
Tussenoordeel politierechterGezien het vreedzame karakter van de demonstraties, is de politierechter van oordeel dat verdachte een beroep toekomt op het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging. Dat de demonstraties plaatsvonden in een besloten lokaal, namelijk in een winkel van Zara en in een winkel van de Albert Heijn, doet daaraan niet af.
Vaststaat dat verdachte door de beëindiging van de betogingen werd gehinderd in uitoefening van deze rechten. De politierechter stelt echter vast dat in de onderhavige situaties ook inbreuk werd gemaakt op de rechten van anderen, namelijk de rechten van Zara en Albert Heijn. Verdachte en haar mededemonstranten waren immers gevorderd de winkels te verlaten en verbleven daar dus tegen de wil van de winkeleigenaren. Door de opstelling en handelwijze van verdachte en haar mededemonstranten, konden die inbreuken slechts worden beëindigd door hun aanhouding en overbrenging naar het politiebureau. De politierechter acht in beide zaken dit ingrijpen in zoverre dan ook noodzakelijk en gerechtvaardigd. Namens de verdediging is dit ook niet bestreden.
Gang van zaken na de aanhouding van verdachteIn de Zara-zaak is verdachte om 15:12 uur aangehouden, waarna zij is overgebracht naar het politiebureau. Om 15:43 is bevolen tot ophouden voor onderzoek, waarna om 19:06 uur is gestart met het verhoor, dat tot 19:22 uur heeft geduurd. Eerst om 21.40 uur is verdachte heengezonden. Verdachte is in de zaak van de Albert Heijn om 13.20 aangehouden. Zij is met gebruik van transportboeien vervoerd naar het politiebureau, waarna het bevel ophouden om 13:55 uur is gegeven. Om 15.48 uur is gestart met het verhoor, welk verhoor om 16.28 uur is afgerond. Pas om 20.02 uur is verdachte heengezonden. Aan verdachte is in beide zaken een dagvaarding uitgereikt voor de zitting van heden.
Nader oordeel politierechterDe politierechter ziet in het dossier geen omstandigheden op grond waarvan het noodzakelijk was verdachte zo lang vast te houden op het politiebureau, waarbij met name het tijdsverloop van respectievelijk ruim 2 en 3 uur na afloop de verhoren van verdachte opvalt. Ook ziet de politierechter, gezien het vreedzame karakter van het protest, niet in waarom in de Albert Heijn-zaak het vervoeren van verdachte met transportboeien nodig is geweest. Dat er geen vrouwelijke politieambtenaar aanwezig was om verdachte te fouilleren, vormt daarvoor geen afdoende rechtvaardiging. Verdachte heeft ter zitting toegelicht dat het impactvol is geweest dat zij in het zicht van het publiek met handboeien om is afgevoerd.
Tegen deze achtergrond bezien is de politierechter met de verdediging van oordeel dat onvoldoende feiten en/of omstandigheden zijn gebleken die rechtvaardigen om verdachte voor (langer dan) de volle zes uur vast te houden op het politiebureau voor onderzoek en vervolgens ook nog tot strafvervolging over te gaan. De politierechter betrekt bij dit oordeel het vreedzame karakter van de protesten, alsmede de korte duur daarvan en het feit dat deze kleinschalig waren en nauwelijks met hinder, laat staan met het veroorzaken van schade of het plegen van (andere) strafbare feiten gepaard zijn gegaan.
Naar het oordeel van de politierechter vormt in de onderhavige situaties het optreden van politie, gevolgd door het instellen van strafvervolging, een ongerechtvaardigde en disproportionele inbreuk op het recht van demonstratievrijheid, en gaat hiervan het hiervoor genoemde “
chilling effect” uit. Dat de officier van justitie ter zitting toepassing van artikel 9a Strafrecht (sr) heeft gevorderd, maakt dit niet anders.
ConclusieDe politierechter komt dan ook tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie in de onderhavige gevallen ten onrechte tot vervolging is overgegaan en dat artikel 138 Sr in beide situaties buiten toepassing moet blijven. Dit betekent dat de feiten niet strafbaar zijn en verdachte in beide zaken dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Beslissing

De politierechter:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbare feiten oplevert en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier S. Bahta,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.