ECLI:NL:RBNHO:2022:7763

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
9807986 CV EXPL 22-1832
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtsgeldigheid van ingebrekestelling in kredietovereenkomst

In deze zaak heeft Defam B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert, met betrekking tot een kredietovereenkomst die op 10 april 2003 is gesloten. Defam vordert betaling van € 52.726,13, vermeerderd met rente, omdat de gedaagde is gestopt met betalen. De gedaagde erkent een betalingsachterstand, maar betwist de hoogte van het bedrag dat door Defam wordt gevorderd. De kantonrechter heeft ambtshalve de rechtsgeldigheid van de ingebrekestelling beoordeeld, aangezien de bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) van toepassing zijn op de overeenkomst. De rechter concludeert dat Defam niet kan aantonen dat er een rechtsgeldige ingebrekestelling is uitgebracht voorafgaand aan de vervroegde opeising van het krediet. Dit gebrek in de procedure leidt tot de afwijzing van de vordering. De kantonrechter wijst de vordering af en veroordeelt Defam in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9807986 \ CV EXPL 22-1832 CK
Uitspraakdatum: 31 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
DEFAM B.V., h.o.d.n, Defam Plus, Defam Financieringen, Defam Select
gevestigd te Bunnik
eiseres
verder te noemen: Defam
gemachtigde: G.J. Timmermans (Deurwaarder.com)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
Defam heeft bij dagvaarding van 15 maart 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord. Defam heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.Het geschil

2.1.
Defam partij vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 52.726,13, primair vermeerderd met de overeengekomen rente, subsidiair vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 februari 2022, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
Defam legt aan de vordering ten grondslag dat zij op 10 april 2003 met [gedaagde] een kredietovereenkomst heeft gesloten met een krediet van maximaal € 29.500,-. De kredietvergoeding bedraagt (thans) 0,770 % per maand. Omdat [gedaagde] op enig moment gestopt is met betalen, heeft Defam na ingebrekestelling het totale krediet op 16 september 2008 vervroegd opgeëist. Het saldo tot 25 februari 2022 bedraagt € 27.672,18. Vermeerderd met de tot die datum berekende rente van € 25.053,95 komt de vordering op € 52,726,13, aldus nog steeds Defam.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij erkent dat een achterstand op het krediet is ontstaan, maar stelt, kort gezegd, dat hij meer op het krediet heeft betaald dan Defam nu voorrekent. [gedaagde] stelt ook de in rekening gebracht kredietvergoeding ter discussie.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing
3.1.
Op de kredietovereenkomst zijn van toepassing de bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck (oud)) die gelden voor een kredietovereenkomst gesloten vóór 25 mei 2011. Daarnaast is de Richtlijn consumentenkrediet 87/102 (hierna: de richtlijn) van toepassing.
3.2.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad en het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de rechter verplicht is om de nationale bepalingen waarin de richtlijn is omgezet, ambtshalve toe te passen. Dat wil zeggen dat de bepalingen van de Wck (oud) ook moeten worden toegepast als de consument daar geen beroep op doet. Dat houdt in dat de kantonrechter ambtshalve moet toetsen of de overeenkomst aan de wettelijke vereisten voldoet.
3.3.
Defam stelt dat zij het krediet vervroegd volledig heeft opgeëist, omdat er na aanmaning een achterstand van meer dan twee maanden was. Dat mocht zij doen op grond van artikel 12 van de algemene voorwaarden van Defam. Dat artikel is in lijn met artikel 33 onder c sub 1 Wck (oud).
3.4.
De vraag die de kantonrechter ambtshalve moet beantwoorden, is of voorafgaand aan de algehele opeising van het krediet door Defam een rechtsgeldige ingebrekestelling is uitgebracht. De voor een rechtsgeldige opeising vereiste ingebrekestelling behelst een schriftelijke aanmaning waarbij de schuldenaar een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld met een expliciete vermelding dat alleen met betaling van een duidelijk aangegeven bedrag binnen die termijn verzuim en algehele opeising kan worden voorkomen. Die schriftelijke aanmaning moet betrekking hebben op een betalingsachterstand van ten minste twee maanden van een vervallen termijnbedrag. [1]
3.5.
Defam heeft de ingebrekestelling uit 2008 niet ingezonden. Volgens Defam is dat stuk niet meer beschikbaar. Dit betekent dat niet kan worden getoetst of [gedaagde] voorafgaande aan de beëindiging van het krediet op juiste wijze in gebreke is gesteld.
3.6.
In de dagvaarding heeft Defam gewezen op een op 3 februari 2022 aan [gedaagde] gezonden ingebrekestelling [2] . Met die brief wordt het hiervoor geconstateerde gebrek in de ingebrekestelling en opeising in 2008 echter niet geheeld.
3.7.
De conclusie is dat aan de voorwaarden voor vervroegde opeisbaarheid niet is voldaan en dat de vordering om die reden moet worden afgewezen.
Het verweer van [gedaagde] wordt niet besproken
3.8.
Omdat de vordering wordt afgewezen is het niet nodig om het verweer van [gedaagde] verder te bespreken.
3.9.
Defam wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt Defam tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie ook het Hof ’s-Hertogenbosch 4 maart 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:599).
2.Productie 3 bij dagvaarding