ECLI:NL:RBNHO:2022:770

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
15/057538-21 en 13/684425-17 (vord tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging, vernieling, mishandeling en belaging met TBS-oplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling, vernieling, mishandeling en belaging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van enkele weken het slachtoffer heeft belaagd door herhaaldelijk contact met haar op te nemen, ondanks haar duidelijke verzoeken om dit te stoppen. De verdachte heeft het slachtoffer bedreigd via tekstberichten en heeft haar zelfs een foto van een vuurwapen gestuurd, wat leidde tot ernstige vrees bij het slachtoffer. Op 28 februari 2021 heeft de verdachte zich toegang verschaft tot de woning van het slachtoffer door een kattenluik te vernielen en heeft hij haar daar mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn psychische toestand, en dat behandeling noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/057538-21 en 13/684425-17 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 28 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte]
,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C. Fahner, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 30 januari 2021 tot en met 28 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam, althans in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd (telkens) met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- deze [slachtoffer] middels tekstbericht(en) en/of geluidsfragment(en) toe te voegen onder andere de woorden "Je neus sla ik binnenkort recht" en/of "Jou kapotmaken!! Dat ga ik nu doen" en/of "Dus pak rammel krijg je van mij... Heeel snel!!" en/of "Op m'n vader, ik ram je kop eraf!!" en/of "Sla je Kanker liegende Schijnheilige Hoerenhoofd van je romp af!" en/of "Jij krijgt paar goede stoten", althans (telkens) woorden van gelijke strekking,
en/of
- aan deze [slachtoffer] een bericht(en reeks) te zenden waarin verdachte stelt en/of suggereert
• zich (op dat moment) te begeven naar de woning van [slachtoffer] en/of
• (vervolgens) daar aangekomen een vuurwapen (zogeheten Scorpion, machinepistool), althans een daarop gelijkend voorwerp, neer te leggen op de (tuin)tafel in de tuin van die [slachtoffer] , en/of
• hierbij een foto van dit, althans een hierop gelijkend, wapen op een (tuin)tafel te zenden, en/of
• hierbij deze [slachtoffer] toe te voegen onder andere de woorden "Parkeer nu de auto" en/of "Kijk wat ik bij me heb!" en/of "w8.. Even op je tuintafel zetten!" en/of "Anders schiet ik door je kankerruit heen!" en/of "Alles kapot";
Feit 2
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk
- een kattenluikje in de (achter)deur van de woning aan de [adres slachtoffer] , en/of
- een telefoon,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten (telkens) aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 3
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer [slachtoffer] heeft mishandeld door
- met zijn (telkens) (al dan niet tot vuist gebalde) hand(en) deze [slachtoffer] (meermalen) (telkens met kracht) tegen de romp en/of de rug en/of de arm(en) en/of het/de be(e)n(en) te stompen en/of te slaan, en/of
- met zijn (telkens) (al dan niet geschoeide) voet(en) deze [slachtoffer] (meermalen) (telkens met kracht) tegen de romp en/of de rug en/of de arm(en) en/of het/de be(e)n(en) te schoppen en/of te trappen;
Feit 4
hij in of omstreeks de periode van 16 februari 2021 tot en met 28 april 2021 te
Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, en/of te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig telefonisch contact met deze [slachtoffer] op te nemen,
- waarbij de inhoud van hetgeen hij - verdachte - daarbij zegt veelal van bedreigende en/of (ongewenst) relationele en/of (ongewenst) seksuele aard zijn, en/of
- veelvuldig tekst- en/of geluidsberichten aan [slachtoffer] te sturen middels sms en/of whatsapp en/of andere (social) media,
- waarbij de inhoud van hetgeen hij - verdachte - daarbij naar voren brengt veelal van bedreigende en/of (ongewenst) relationele en/of (ongewenst) seksuele aard zijn, en/of
- [slachtoffer] op haar werkplek op te wachten en/of (al dan niet bedreigend) aan te spreken en/of aan te raken, en/of
- zich naar de woning van [slachtoffer] te begeven en/of daarbij middels whatsapp-berichten hiervan verslag te doen en/of een foto te tonen waarop een vuurwapen te zien is, en/of
- zich (wederrechtelijk) toegang te verschaffen tot de woning van [slachtoffer] en/of vervolgens aldaar [slachtoffer] te mishandelen, en/of
- na diens - verdachtes - aanhouding en/of in voorlopige hechtenis gesteld te zijn terzake en zich bevindend in het Huis van Bewaring, (meermalen) telefonisch contact met [slachtoffer] (trachten) op te nemen, en/of
- nadat het nummer van [slachtoffer] geblokkeerd was voor bellen vanuit het Huis van Bewaring alwaar verdachte zich bevond, (meermalen) telefonisch contact met de broer van [slachtoffer] (trachten) op te nemen (totdat ook dit nummer voor verdachte geblokkeerd werd) met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van feit 4 niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om contact met de aangeefster op te nemen vanuit het Huis van Bewaring, nadat haar telefoonnummer geblokkeerd was. De periode van de belaging loopt daarom tot 4 maart 2021.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de door de verdachte gedane uitlatingen bij de aangeefster geen redelijke vrees hebben opgewekt dat de verdachte hetgeen waarmee gedreigd werd daadwerkelijk zou uitvoeren. Subsidiair dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de uitlatingen ‘Je neus sla ik binnenkort recht’, ‘Jou kapotmaken, Dat ga ik nu doen’, ‘Dus pak rammel krijg je van mij .. Heel snel’ en ‘Jij krijgt paar goede stoten’. Deze uitlatingen kunnen niet worden gekwalificeerd als strafbaar feit, omdat zij niet tegen het leven zijn gericht noch zien op zware mishandeling. Meer subsidiair dient de bewezenverklaring te worden beperkt tot de periode van 16 februari tot en met 27 februari 2021 en de verdachte voor de overige ten laste gelegde periode vrij te worden gesproken.
Ook van de feiten 2 en 3 dient de verdachte te worden vrijgesproken, nu niet aan het bewijsminimum wordt voldaan. De verklaring van de aangeefster kan niet tot bewijs dienen, nu deze niet betrouwbaar is. De verschillende door haar afgelegde verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris bevatten inconsistenties.
Tot slot dient vrijspraak te volgen voor feit 4. Er heeft tussen de verdachte en de aangeefster veelvuldig contact plaatsgevonden via de telefoon, sms, WhatsApp en andere sociale media. Deze contacten vonden plaats op wederzijds initiatief en de aangeefster zag kennelijk geen reden er zelf mee te stoppen en van nummer te wijzigen of de verdachte permanent te blokkeren. Zij nam actief aan de contacten deel en er kan niet worden gesteld dat sprake is van het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Hetzelfde geldt voor het feit dat de verdachte de aangeefster op haar werkplek heeft opgezocht, nu hij daar vaker is geweest en dit kennelijk de eerste keer was dat het contact tussen beiden minder prettig verliep. Het wederrechtelijk binnendringen van de woning van de aangeefster en het mishandelen van de aangeefster kan, indien de rechtbank dit bewezen acht, niet worden aangemerkt als het maken van een stelselmatige opzettelijke inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. Tevens geldt dit voor het opnemen van contact met de aangeefster en haar broer vanuit het Huis van Bewaring. Bovendien was er geen oogmerk om de aangeefster te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of vrees aan te jagen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd, te weten de vernieling van de mobiele telefoon van de aangeefster [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daartoe het volgende. In het dossier is ten aanzien van de vernieling van de telefoon alleen de verklaring van de aangeefster en een foto van een telefoon met een gebarsten scherm opgenomen. De verdachte heeft de vernieling ontkend. De aangeefster heeft niet waargenomen dat de verdachte haar telefoon die ochtend in zijn handen heeft gehad noch dat hij haar telefoon toen op enigerlei wijze heeft vernield. De verklaring van de aangeefster dat ‘zij wel bijna zeker weet dat de verdachte haar telefoonscherm heeft vernield’ is ontoereikend. Dit maakt dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank spreekt de verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrij.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt voorop dat uit bestendige rechtspraak volgt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Het is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. De bedreiging moet wel van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees opwekken kan.
Het verweer van de raadsman dat de aangeefster geen redelijke vrees heeft gehad zodat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, slaagt – wat daar verder van zij - gelet op vorenstaande jurisprudentie niet.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de aangeefster daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de onder feit 1 opgenomen uitlatingen en gedragingen. Deze zijn, zeker in onderlinge samenhang bezien, van dien aard en onder zulke omstandigheden gedaan dat deze in het algemeen, en dus ook bij de aangeefster, in redelijkheid de vrees konden opwekken dat de verdachte daaraan gevolg zou geven en dat het opzet van de verdachte hierop was gericht.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat een aantal in de tenlastegelegde zinnen sec bezien niet kunnen worden opgevat als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, hooguit als mishandeling. De tenlastelegging moet echter naar het oordeel van de rechtbank in onderling verband en samenhang worden bezien en in de context waarin deze zijn verzonden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat alle in de bewezenverklaring opgenomen uitlatingen in het algemeen in redelijkheid de vrees konden oproepen dat het opzet van de verdachte erop was gericht om de aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel haar het leven te ontnemen.
De rechtbank acht daarmee het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de in de bewezenverklaring opgenomen periode van kortere duur is dan ten laste gelegd.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en neemt daarbij in aanmerking dat haar verklaringen op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen consequent en consistent zijn.
Dit blijkt onder meer uit het navolgende.
Op 28 februari 2021 omstreeks 07:09 uur krijgen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding te gaan naar de [adres slachtoffer] , het adres van de aangeefster. De verbalisanten komen om 07:15 uur ter plaatse bij de woning. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen gedateerd 28 februari 2021 (procesdossier p. 15-16) verklaart de aangeefster op dat moment dat zij die ochtend tussen 06:15 uur en 06:30 uur door een voor haar bekende man in haar eigen woning is mishandeld, nadat hij haar woning was binnengedrongen. De man zou haar op haar rug hebben gestompt en haar in haar zij hebben geschopt. De verbalisanten constateren een rode huidverkleuring tussen haar schouderbladen. Blijkens het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen is de aangeefster naar het politiebureau te Hoofddorp verwezen om aangifte te doen. Blijkens de aangifte (procesdossier p. 11-14) zou deze om 06:30 uur zijn opgenomen. De rechtbank gaat er van uit dat deze verklaring om 07:30 uur door de aangeefster is afgelegd en dat aldus sprake is van een kennelijke verschrijving, nu de verbalisanten om 07:15 uur ter plaatse zijn gekomen bij de woning van de aangeefster. De aangeefster heeft aldus kort na het voorval een uitgebreide verklaring op het politiebureau afgelegd. Hierin heeft zij verklaard dat de verdachte haar kattenluikje heeft vernield, zichzelf vervolgens de toegang tot haar woning heeft verschaft en haar vervolgens heeft mishandeld door haar meerdere keren te slaan en te schoppen. Zij verklaart daarbij dat ze haar zij beurs voelt worden.
De rechtbank hecht er in het bijzonder waarde aan dat de aangeefster direct na het voorval de politie heeft gebeld en dat zij, zodra de verbalisanten ter plaatse kwamen, een verklaring heeft afgelegd. Deze verklaring heeft zij in de aangifte, die zij kort na het voorval heeft afgelegd, nader gespecificeerd. De aangeefster is op 8 september 2021 bij de rechter-commissaris gehoord. Bij de rechter-commissaris is de aangeefster bij haar eerdere verklaring gebleven en heeft zij op essentiële onderdelen consistent verklaard. Dat de aangeefster bij de rechter-commissaris op enkele punten net iets anders heeft verklaard dan in haar aangifte, doet niet af aan de betrouwbaarheid van de door haar afgelegde verklaringen.
De rechtbank overweegt – concluderend – dat uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat de aangeefster haar verklaringen valselijk heeft afgelegd. Gelet hierop en hetgeen de rechtbank hiervoor verder heeft overwogen acht de rechtbank de aangifte en de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het door de raadsman gevoerde verweer ten aanzien van de betrouwbaarheid wordt dan ook verworpen.
Het bewijsminimum
De rechter kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend aannemen op de verklaringen van één getuige, op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Dit betekent echter niet dat voor ieder onderdeel van de tenlastelegging geldt dat er meer bewijs moet zijn dan op basis van de verklaring van één getuige. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de omstandigheden van het concrete geval.
De verklaringen van de aangeefster vinden steun in de tussen de door de verdachte verstuurde Whatsapp- en smsberichten, de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij op 28 februari 2021 in de ochtend in de slaapkamer van de aangeefster is geweest, de bevindingen van verbalisanten ter plaatse op 28 februari 2021 ten aanzien van het kattenluik en het letsel bij de aangeefster en de letselverklaring.
Ten aanzien van feit 2 hecht de rechtbank in het bijzonder betekenis aan het feit dat de aangeefster zowel in haar aangifte kort na het voorval als later tegen de politie die ter plaatse nader onderzoek verrichtte, verklaart dat het de verdachte is die haar kattenluik heeft vernield. In haar aangifte verklaart zij dat zij heeft gehoord dat er tegen het kattenluikje van de achterdeur van haar woning werd getrapt en dat zij het kattenluikje op de grond hoorde vallen. Vervolgens hoort zij iemand haar woning betreden en ziet zij dat dit de verdachte is. Later ter plaatse verklaart de aangeefster dat de achterdeur op slot zat door middel van de onderste haak. De verbalisanten constateren dat het kattenluikje van de aangeefster is vernield, dat het uit de achterdeur op de grond lag en dat je door het vernielde kattenluikje bij de onderste haak (van de achterdeur) kunt komen en deze open kunt maken (tweede proces-verbaal van bevindingen gedateerd 28 februari 2021 (procesdossier p. 17)).
Ten aanzien van feit 3 hecht de rechtbank in dit verband in het bijzonder betekenis aan het volgende. Uitgaande van de eerste verklaring van de aangeefster tegenover de verbalisanten is zij geslagen tussen haar schouderbladen, waar een rode plek is geconstateerd door de verbalisanten, en is zij in haar zij geschopt. Kort na het afleggen van de eerste verklaring doet de aangeefster aangifte op het politiebureau. Ook hier verklaart zij dat zij tussen haar schouderbladen is geslagen en in haar zij is geschopt door de verdachte en dat zij hierdoor pijn heeft in haar zij. Om 16:32 uur op diezelfde dag verklaart de aangeefster in haar tweede aangifte dat zij blauwe plekken heeft op haar dijbeen. Uit de letselverklaring gedateerd 3 maart 2021 blijkt dat de aangeefster hematomen in resorptie heeft op haar linker bovenarm en op haar rechter scapula, haar schouderblad. Op 8 september 2021 heeft de aangeefster bij de rechter-commissaris verklaard dat zij is gestompt op haar rug en dat zij heeft gevoeld dat zij in haar zij is geschopt door de verdachte.
Conclusie
De verklaringen van de aangeefster vinden – gelet op het voorgaande – naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in de andere bewijsmiddelen, zodat zij van oordeel is dat is voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, 2 Sv. Het door de raadsman gedane verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank is er op basis van de hierna genoemde bewijsmiddelen van overtuigd dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde op de hierna omschreven wijze heeft begaan.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte de aangeefster met kracht in haar zij heeft geschopt, nu er op die plaats later geen zichtbaar letsel is geconstateerd en haar verklaring op dat punt ook geen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095).
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 februari 2021 stuurt de aangeefster – onder meer – naar de verdachte ‘Het is over en uit [verdachte] ..’, ‘Laat me gewoon met rust. Ik wil niet meer. Hoe duidelijk kan ik zijn!!’, ‘Bij deze laat me maar met rust’ en ‘Laat mij please met rust’. De aangeefster heeft op die dag aldus duidelijk aangegeven niet gediend te zijn van het contact dat de verdachte met haar zocht. In de periode van 16 februari 2021 tot en met 28 februari 2021 heeft de verdachte, ondanks dat zij herhaaldelijk heeft aangegeven geen contact meer met hem te willen, 225 keer naar het telefoonnummer van de aangeefster gebeld en veelvuldig berichten via WhatsApp en sms naar de aangeefster gestuurd. Op 21 februari 2021 heeft de verdachte via WhatsApp bij de aangeefster de indruk gewekt dat hij voor haar woning stond, door haar een foto van haar tuinschutting te sturen en haar hier tekstberichten over te sturen. Naast het veelvuldig contact zoeken via de telefoon, heeft de verdachte de aangeefster ook op het werk opgezocht en heeft hij haar, nadat hij zich tegen haar wil in toegang tot haar woning had verschaft, in haar woning mishandeld. Nadat de verdachte op 28 februari 2021 aangehouden was en in voorarrest was geplaatst wegens de feiten 1, 2 en 3, is de verdachte telefonisch contact blijven zoeken met de aangeefster. Nadat haar telefoonnummer door het Huis van Bewaring werd geblokkeerd, heeft hij meermalen telefonisch contact gezocht met haar broer.
Gelet op de korte periode tussen 16 en 28 februari 2021, waarin de verdachte telefonisch en via WhatsApp en sms een grote hoeveelheid contacten heeft gezocht, alsmede gelet op de overige gedragingen van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte bellen naar het geblokkeerde telefoonnummer van de aangeefster en het bellen van het telefoonnummer van de aangeefster met daaraan voorafgaand een extra 0 [nul] niet kan worden aangemerkt als het maken van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
Anders dan de officier van justitie en de raadsman hebben gesteld, acht de rechtbank hetgeen onder het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging is opgenomen wel bewezen. De verdachte heeft immers gedurende zijn voorarrest, naast de hiervoor besproken gedragingen, negen keer naar het telefoonnummer van de broer van de aangeefster gebeld vanuit het Huis van Bewaring. Belaging kan bestaan uit het enkel veelvuldig lastigvallen van derden uit de (directe) leef- en werkomgeving van een persoon, zonder dat deze daarbij zelf rechtstreeks door de verdachte wordt benaderd (vgl. Hof Leeuwarden 12 december 2006, LJN AZ4596). In het licht hiervan is ook de gedraging van de verdachte jegens de broer van de aangeefster te beschouwen als een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.
De rechtbank acht het onder feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals opgenomen onder de bewezenverklaring.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in de periode van 16 februari 2021 tot en met 27 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland [slachtoffer] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- deze [slachtoffer] middels tekstberichten toe te voegen de woorden "Je neus sla ik binnenkort recht" en "Jou kapotmaken!! Dat ga ik nu doen" en "Dus pak rammel krijg je van mij... Heeel snel!!" en "Op m'n vader, ik ram je kop eraf!!" en "Sla je Kanker liegende Schijnheilige Hoerenhoofd van je romp af!" en "Jij krijgt paar goede stoten",
en
- aan deze [slachtoffer] een berichtenreeks te zenden waarin verdachte stelt
• zich te begeven naar de woning van [slachtoffer] , en
• hierbij een foto van een vuurwapen (zogeheten Scorpion, machinepistool) op een tuintafel te zenden, en
• hierbij deze [slachtoffer] toe te voegen de woorden "Parkeer nu de auto" en "Kijk wat ik bij me heb!" en "w8.. Even op je tuintafel zetten!" en "Anders schiet ik door je kankerruit heen!" en "Alles kapot";
Feit 2
hij op 28 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk een kattenluikje in de achterdeur van de woning aan de Turfsteker 36,
dat aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield;
Feit 3
hij op 28 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- met zijn tot vuist gebalde hand(en) deze [slachtoffer] meermalen met kracht tegen de rug en/of de arm(en) en/of het/de be(e)n(en) te stompen en/of te slaan, en
- met zijn geschoeide voet(en) deze [slachtoffer] meermalen tegen de romp en/of het/de be(e)n(en) te schoppen;
Feit 4
hij in de periode van 16 februari 2021 tot en met 6 april 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig telefonisch contact met deze [slachtoffer] op te nemen,
- veelvuldig tekstberichten aan [slachtoffer] te sturen middels sms of WhatsApp,
- [slachtoffer] op haar werkplek op te wachten en aan te raken, en
- zich naar de woning van [slachtoffer] te begeven en middels WhatsApp-berichten hiervan verslag te doen en een foto te tonen waarop een vuurwapen te zien is, en
- zich wederrechtelijk toegang te verschaffen tot de woning van [slachtoffer] en vervolgens aldaar [slachtoffer] te mishandelen, en
- na diens - verdachtes - aanhouding en in voorlopige hechtenis gesteld te zijn terzake en zich bevindend in het Huis van Bewaring, meermalen telefonisch contact met [slachtoffer] (trachten) op te nemen, en
- nadat het nummer van [slachtoffer] geblokkeerd was voor bellen vanuit het Huis van Bewaring alwaar verdachte zich bevond, meermalen telefonisch contact met de broer van [slachtoffer] (trachten) op te nemen
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
  • Feit 1:
  • Feit 2:
  • Feit 3:
  • Feit 4:
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat:
  • de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest;
  • de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zal worden verklaard en aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd, onder de voorwaarden zoals genoemd in het rapport van Reclassering Nederland, gedateerd 25 juli 2021;
  • dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard;
  • de rechtbank zal bepalen dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt beperkt tot een maximale duur van vier jaren;
  • aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel conform artikel 38z Sr (hierna: GVM) wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan de verdachte geen hogere vrijheidsbenemende straf op te leggen dan voor de duur van het voorarrest. De verdachte zit al bijna elf maanden in voorarrest, terwijl de richtlijnen en oriëntatiepunten voor de onderhavige feiten veel lager liggen. Het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling is gelet op de feiten niet proportioneel. Een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden kan niet worden gemaximeerd, zoals de officier van justitie vordert. De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden duurt volgens de wet maximaal negen jaar. Dat staat niet in verhouding tot de geringe ernst van de verweten feiten. Bovendien heeft psychiater Van der Meer op de zitting ook gewezen op de mogelijkheid van een langdurig voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde een klinische opname van een jaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
6.3.1
Aard en ernst van het bewezen verklaarde en de persoon van de verdachte
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende enkele weken het slachtoffer, een vrouw waarmee hij heeft gedatet, belaagd door haar veelvuldig te bellen en haar berichten te sturen via WhatsApp en sms, terwijl zij hem meermaals duidelijk heeft gemaakt geen contact meer met hem te willen. Op het moment dat de verdachte in voorarrest zat voor de feiten 1, 2 en 3, is de verdachte telefonisch contact blijven zoeken met het slachtoffer en heeft hij, zodra het Huis van Bewaring het telefoonnummer van het slachtoffer geblokkeerd had om hem ervan te weerhouden contact met haar op te nemen, haar broer verschillende keren gebeld. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer op 21 februari 2021 via WhatsApp een foto gestuurd van haar schutting met daarbij teksten waarin hij stelt dat hij bij haar woning is. Ook is de verdachte naar het werk van het slachtoffer gegaan en heeft hij haar daar – tegen haar wil in – aangeraakt.
Op 28 februari 2021 heeft de verdachte, terwijl het slachtoffer in haar bed lag te slapen, het kattenluik van haar woning vernield om zichzelf toegang te verschaffen tot de woning. Nadat hij zichzelf had binnengelaten, is de verdachte naar de slaapkamer van het slachtoffer gegaan en heeft haar hier mishandeld door haar te slaan en te schoppen. Ook heeft de verdachte het slachtoffer meermalen via berichten ernstig bedreigd, onder meer door haar een foto van een vuurwapen te sturen en te stellen dat hij over dit wapen beschikte en het wapen zou gaan gebruiken. Hierbij heeft de verdachte gesteld dat hij met het wapen bij de woning van de aangeefster aanwezig was en deze boodschap kracht bij gezet door een foto van haar tuinschutting te sturen.
De verdachte heeft de grenzen van fatsoen in alle opzichten fors overschreden bij het contact met het slachtoffer. Belaging is een ernstig feit dat diep ingrijpt in het leven van het slachtoffer en dat het dagelijks leven van het slachtoffer volledig kan gaan beheersen. De verdachte heeft bij dit alles duidelijk niet stilgestaan en heeft – ondanks haar duidelijke afwijzingen – zijn eigen drang naar contact met het slachtoffer vooropgesteld. Door het slachtoffer te mishandelen heeft de verdachte tevens een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. De ervaring leert dat de slachtoffers van dergelijke feiten hiervan nog langere tijd de nadelige en traumatische gevolgen kunnen ondervinden. De mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning waar het slachtoffer woonde. Het slachtoffer zou zich hier veilig moeten voelen. Op deze waarborg van veiligheid is ernstig inbreuk gemaakt door de verdachte. Uit de ter terechtzitting namens het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat zij zich niet meer veilig voelt in haar eigen huis en angstgevoelens heeft overgehouden aan haar contact met de verdachte.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachteMet betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van soortgelijke delicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld en ten aanzien van één van die veroordelingen nog in een proeftijd liep ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van relevante recidive en weegt dit in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank slaat verder acht op het dubbel persoonlijkheidsonderzoek dat over de verdachte is opgesteld. Uit het psychiatrisch rapport van J. van der Meer (psychiater), gedateerd 26 mei 2021, blijkt dat er sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Die stoornis was ook aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde, waardoor wordt geadviseerd het feit in verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive wordt hoog ingeschat. Ten aanzien van de mogelijke interventies ter beperking van recidive en de eventuele juridische kaders houdt het rapport in – voor zover hier van belang – in:
Het advies is om betrokkene klinisch en vervolgens ambulant te behandelen. Gezien de weerstand tegen verandering en het niet slagen van eerdere ambulante en klinische behandelingen is het nodig om de behandeling klinisch te laten beginnen. Alleen dan zal betrokkene in situaties kunnen komen waarin zijn kwetsbaarheid duidelijk wordt. Bij een ambulant contact is de kans namelijk groot dat het door de weerstand van betrokkene tegen verandering moeilijk wordt om het probleemgedrag duidelijk en bespreekbaar te maken. Er bestaat bij een ambulante behandeling namelijk het gevaar dat tijdens de behandeling het probleemgedrag niet aan de orde komt.De klinische behandeling zou zich eerst moeten richten op het ontstaan van probleembesef en het krijgen van inzicht in de eigen rol in de ontstane problemen en van inzicht in de eigen persoonskwetsbaarheid. Daarnaast moet worden gewerkt aan het beheersen van de eigen boosheid. Vervolgens en als hier ruimte voor is moet aandacht worden besteed aan het zelfbeeld van betrokkene en het omgaan met krenking. Voor dit alles is in eerste instantie een behandeling gericht op de gedragsproblematiek en vervolgens een behandeling gericht op het gevoelsleven van betrokkene nodig en er kan worden gedacht aan schematherapie. Deze behandeling moet beginnen in een forensisch psychiatrische kliniek en kan vervolgens ambulant worden vervolgd.
Aangezien de eerdere veroordelingen, reclasseringstoezichten, ambulante behandelingen bij De Waag en een klinische behandeling op basis van een voorwaardelijk strafdeel niet hebben geleid tot gedragsverandering en er veel weerstand is tegen behandeling is er een aanzienlijke kans dat behandeling op basis van een voorwaardelijk strafdeel niet zal lukken. Daarbij begint betrokkene wel steeds aan de hem opgelegde behandeling, maar is het twijfelachtig of de behandeldoelen zullen worden bereikt. Er is dan de kans dat wordt gekozen voor een tenuitvoerlegging en dit gebeurde in de voorgeschiedenis al meerdere malen.Een mogelijkheid is om een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Met deze maatregel zal betrokkene niet onbehandeld terugkeren in de maatschappij.
Het psychologisch rapport van I.F.J. Bronnenberg en T.W. van de Kant van 2 juni 2021 is van gelijke strekking als het rapport van de psychiater. Het risico op recidive in delictgedrag in de relationele sfeer zoals waar betrokkene thans van wordt verdacht, wordt reëel geacht. Ter terechtzitting is toegelicht dat met ‘reëel’ hoog wordt bedoeld. Ten aanzien van de mogelijke interventies ter beperking van recidive en de eventuele juridische kaders houdt het rapport in – voor zover hier van belang – in:
Geadviseerd wordt tot behandeling waarin het vergroten van inzicht in de persoonlijkheids- en contactdynamiek aandacht krijgt. Hierbij kan aan een individueel traject gedacht worden, aangevuld met groepsbehandeling en, op termijn als een nieuwe partner in beeld is, systeemtherapie. Deze behandeling kent bij voorkeur een klinische start. Om zicht te krijgen op de persoonlijkheidsproblematiek en -dynamiek van betrokkene is echter wel enige tijd nodig. Betrokkene kan zich namelijk geruime tijd sociaal aangepast gedragen, maar zal daarna vanuit de persoonlijkheidspathologie vermoedelijk meer probleemgedrag laten zien en juist dit gedrag kan aanknopingspunten bieden voor de psychotherapeutische behandeling. Aansluitend op de klinische behandeling is een ambulant behandeltraject geïndiceerd. Aangezien de problemen zich met name in intieme relaties voordoen geeft een ambulante setting de mogelijkheid om, wanneer betrokkene resocialiseert en nieuwe relaties aangaat, de hulpverlening in te kunnen richten op de eventuele problemen die zich op dat moment ontvouwen. De behandel- en beveiligingsintensiteit van een FPA of FKP met ambulante vervolgbehandeling binnen de forensische psychiatrie zou kunnen volstaan. Dit zou binnen een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden of binnen een bijzondere voorwaarde van een (deels) voorwaardelijk strafdeel plaats kunnen vinden.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen hun rapporten nader toegelicht. Zij blijven bij de in deze rapporten opgenomen conclusies en adviezen. De psychiater heeft aanvullend nog verklaard dat het eerdere klinische traject wel heeft laten zien dat – na een periode van sociaal aangepast gedrag – probleemgedrag ontstond vanuit de narcistische persoonlijkheidsstoornis, hetgeen aanknopingspunten bood voor behandeling en de verdachte daar ook voor openstond. Echter, was de opgelegde duur van drie maanden te kort om daarmee aan de slag te gaan. De verwachting is, ook volgens de ter terechtzitting aanwezige psychologen, dat een klinisch behandeltraject al snel een jaar in beslag zal nemen.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies uit de rapportages over en maakt die tot de hare. Dit maakt dat de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor de bewezen verklaarde feiten.
De reclassering heeft in haar rapport van 25 juli 2021 geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen en heeft voorwaarden geformuleerd waaronder de maatregel kan worden opgelegd. De verdachte heeft tegenover de reclassering verklaard te willen meewerken aan al de voorwaarden als deze worden opgelegd.
Het reclasseringsadvies, opgesteld en ondertekend door [reclasseringswerker] en [unitmanager] , verbonden aan Reclassering Nederland houdt onder meer het volgende in:
[verdachte] heeft meermaals onder toezicht gestaan van de reclassering. Ook heeft hij meermaals een behandeling gehad bij de Waag en was er in 2019 sprake van een klinische opname in het kader van een voorwaardelijke veroordeling waarin hij werd aangemeld door de reclassering. Dit alles heeft in een voorwaardelijk kader [plaatsgevonden] en eerdere reclasseringstoezichten die hij bij eerdere veroordelingen kreeg opgelegd [hebben] niet kunnen leiden tot gedragsverandering en het recidiverisico is dan ook onverminderd aanwezig. Vanwege voorstaande, het ontbreken aan lijdensdruk, de beperkte beschermende factoren, gebrek aan interne motivatie en zelfinzicht zien wij reden voor intensieve klinische behandeling binnen een stevig juridisch kader.
De reclassering ziet geen mogelijkheden meer voor een reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijke veroordeling. De reclassering deelt de mening van de pro-Justitiarapporteurs dat er al te vaak sprake is geweest van onvoldoende borging van de risicofactoren als gevolg van de moeilijk te behandelen problematiek. Er is meermaals gerecidiveerd en geretourneerd binnen het kader van een voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden. Door het juridisch proces, onderbreking door detentie en opnieuw aanmelden en wachtlijsten, komt behandeling zowel ambulant als klinisch niet goed van de grond waardoor de problematiek onbehandeld blijft.
Reclassering is het eens met de rapporteurs dat betrokkene in het kader van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet onbehandeld blijft en dat de voorwaarden een belangrijke motivatie kunnen zijn om mee te werken.
Ter terechtzitting heeft getuige [reclasseringswerker] namens de reclassering het rapport nader toegelicht. Zij blijft bij de in het rapport opgenomen conclusies en adviezen. Zij heeft aanvullend verklaard dat er voor wat betreft de intramurale behandeling op dit moment een plaats voor de verdachte beschikbaar is bij De Woenselse Poort in Eindhoven en dat er geen wachttijd is voor deze plaats. Verder heeft getuige [reclasseringswerker] nogmaals benadrukt dat – gelet op eerdere ervaringen met de verdachte – een klinische behandeling, ook wanneer deze van langere duur zou zijn in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, een gepasseerd station is. Er is een stringenter kader nodig.
De rechtbank is met de deskundigen en de getuige van oordeel dat de verdachte hard aan zichzelf moet gaan werken om meer leed en gevaar voor derden te voorkomen.
6.3.2
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten en de omstandigheid dat hij al eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, geen andere straf gepast is dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur. De rechtbank merkt daarbij op dat de officier van justitie bij een eis van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden – kennelijk – de ernst van de feiten anders waardeert dan de rechtbank.
6.3.3
Maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden
De rechtbank is van oordeel dat het hoge recidiverisico van de verdachte onvoldoende kan worden ondervangen door aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank baseert zich hierbij op de eerdergenoemde rapportages van de psychologen en de psychiater. Uit deze rapportages blijkt dat eerdere reclasseringstoezichten onder bijzondere voorwaarden niet hebben geleid tot gedragsverandering en dat bij de verdachte sprake is van gebrek aan motivatie en ziekte-inzicht, waardoor het twijfelachtig is of de behandeldoelen bij een voorwaardelijk strafdeel worden bereikt. De eerdere klinische opname was te kort. De reclassering heeft ter terechtzitting benadrukt dat zij geen mogelijkheden ziet voor een langere klinische opname in het kader van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Er is een stringenter kader nodig.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de aangehaalde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat wordt voldaan aan de eisen die de wet daaraan stelt, nu bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door de verdachte onder 1 en 4 begane feiten misdrijven zijn die zijn genoemd in artikel 37a, lid 1 onder 1 Sr, en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel eist.
Gelet op de adviezen van de deskundigen en de bereidheid van de verdachte zich aan de voorwaarden te houden, acht de rechtbank de oplegging van dwangverpleging op dit moment niet noodzakelijk. De rechtbank zal aan de verdachte de voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod en het meewerken aan schadeherstel. De laatste voorwaarde is te onbepaald geformuleerd. Het locatieverbod kan niet worden opgelegd nu er geen adres van de aangeefster bekend is. Bovendien zal als voorwaarde een contactverbod met de aangeefster worden opgelegd. Voor wat betreft de voorwaarde met betrekking tot opname in een zorginstelling zal – gelet op hetgeen getuige [reclasseringswerker] ter zitting heeft aangevuld – De Woenselse Poort te Eindhoven worden vermeld waar in het rapport nog FPA/GGZ Noord-Holland Noord te Heiloo staat vermeld.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Het onder 4 bewezen verklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van behandeling – direct aansluitend aan de detentie van de verdachte – en het gevaar voor recidive zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Ter terechtzitting heeft getuige [reclasseringswerker] verklaard dat de intramurale behandeling van de verdachte per direct kan aanvangen bij De Woenselse Poort in Eindhoven.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 3.775,70 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 775,50) en immateriële
(€ 3.000,-) schade die zij als gevolg van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de kosten van een kattenluik, een mobiele telefoon, een beschermhoesje voor een mobiele telefoon, een screenprotector voor een mobiele telefoon, reiskosten en immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 488,76 (materieel) en € 1.000,- (immaterieel) dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft te gelden dat de gestelde schade met betrekking tot het kattenluik, de mobiele telefoon, het beschermhoesje en de screenprotector moet worden afgewezen. Er is geen sprake van een causaal verband tussen de gestelde reiskosten en de ten laste gelegde feiten, waardoor dit deel van de vordering primair moet worden afgewezen en subsidiair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade geldt dat de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, nu de psychische schade van de benadeelde partij niet door een deskundige is vastgesteld noch is gebleken van een behandeling van dergelijk letsel. Daarnaast is sprake van medeschuld van de benadeelde partij. De schade van het gestelde lichamelijk letsel kan ten hoogste worden geschat op € 200,-.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. Van dit laatste geval is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid. Het verweer dat de psychische schade van de benadeelde partij niet door een deskundige is vastgesteld en dat zij daarom niet in de vordering kan worden ontvangen, gaat dus niet op.
De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van de gestelde immateriële schade geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, hetgeen voortvloeit uit de aard van de geschonden norm.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 488,76 [vierhonderdachtentachtig euro en zesenzeventig cent] rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- [éénduizend euro] billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd, de benadeelde partij niet in het deel van de vordering dat ziet op de schade aan de betreffende mobiele telefoon, het aangeschafte beschermhoesje en de aangeschafte screenprotector kan worden ontvangen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd
: bedreiging, vernieling, mishandeling en belaging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 14 november 2017 in de zaak met parketnummer 13/684425-17 heeft de politierechter te Amsterdam de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 2 december 2017 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 20 november 2017 en is bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 23 april 2019 verlengd met één jaar en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd van de vordering dient te worden verlengd met één jaar, omdat hiermee het risico op recidive voldoende wordt ondervangen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen omdat een tenuitvoerlegging thans niet opportuun is, gelet op de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en het belang dat de rechtbank hecht aan het zo snel mogelijk starten van de behandeling van de verdachte in het kader van de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38, 38a, 57, 285, 285b, 300 en 350 Sr.
10.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder
3.4weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder
4.vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 [zes] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag:
1. Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
2.
Meewerken aan reclasseringstoezicht
De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • De verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • De verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien.
  • De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • De verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is.
  • De verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
  • De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • De verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
3.
Opname in een zorginstelling
De verdachte laat zich opnemen in De Woenselse Poort te Eindhoven of een soortgelijke zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start gelijk na zijn detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
4.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich behandelen door een GGZ-instelling voor ambulante behandeling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
5.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte wordt in het kader van zijn resocialisatie en indien nodig aangemeld voor een instelling voor beschermd of begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
6.
Contactverbod
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze direct of indirect contact met het slachtoffer, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
7.
Meewerken aan schuldhulpverlening
De verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
8.
Meewerken aan middelencontrole
De verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Beslissing ten aanzien van de benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.488,76 [eenduizend vierhonderd achtentachtig euro en zesenzeventig cent], bestaande uit € 488,76 [vierhonderd achtentachtig euro en zesenzeventig cent] als vergoeding voor de materiële en € 1.000,- [éénduizend euro] als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.488,76 [éénduizend vierhonderd achtentachtig euro en zesenzeventig cent, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684425-17 opgelegde voorwaardelijke straf.
Beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Overbeek, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2022.