ECLI:NL:RBNHO:2022:7478

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
9095276
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens ernstige geluidsoverlast door huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een vordering van Stichting Wooncompagnie tegen M. Klein-van den Wijngaart, handelend onder de naam K.B.I. Hoorn, in haar hoedanigheid van bewindvoerder. De vordering betreft de ontbinding van de huurovereenkomst vanwege ernstige en structurele geluidsoverlast die door de huurder is veroorzaakt. De geluidsoverlast bestond uit schreeuwen, stampen, muziek, hard praten en seksgeluiden, die niet alleen overdag, maar ook 's avonds en 's nachts plaatsvonden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sinds oktober 2018, toen de huurder in de woning kwam wonen, meerdere meldingen van overlast zijn gedaan door buren. Getuigen hebben verklaard dat de overlast structureel is en dat deze de leefbaarheid in de omgeving ernstig aantast. Ondanks herhaalde waarschuwingen van Wooncompagnie heeft de huurder de overlast niet weten te stoppen. De kantonrechter oordeelt dat de huurder toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.

De kantonrechter heeft de vordering van Wooncompagnie toegewezen en de huurovereenkomst ontbonden. De bewindvoerder is veroordeeld om de woning binnen twee weken te ontruimen. De proceskosten zijn voor rekening van de bewindvoerder, omdat deze in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9095276 \ CV EXPL 21-1033
Uitspraakdatum: 11 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Wooncompagnie
gevestigd te Hoorn
eiseres
verder te noemen: Wooncompagnie
gemachtigde: mr. S.E. Roeters van Lennep
tegen
M. Klein-van den Wijngaart, handelend onder de naam K.B.I. Hoorn te Hoorn, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[betrokkene], wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: de bewindvoerder en [betrokkene]
gemachtigde: mr. D.E. Post

1.Het procesverloop

1.1.
Wooncompagnie heeft bij dagvaarding van 4 maart 2021 een vordering tegen de bewindvoerder ingesteld. De bewindvoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 29 juli 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van de bewindvoerder heeft daarbij gebruik gemaakt van zittingsaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft Wooncompagnie, bij schrijven van haar toenmalige gemachtigde mr. drs. A.M. Feringa van 23 juli 2021, nog stukken toegezonden. De kantonrechter heeft ter zitting mondeling een tussenvonnis gewezen, waarbij aan Wooncompagnie bewijs is opgedragen.
1.3.
Wooncompagnie heeft in het kader van het haar bij tussenvonnis van 29 juli 2021 opgedragen bewijs getuigen laten horen en stukken overgelegd. De bewindvoerder heeft in contra-enquête ook een getuige laten horen en stukken overgelegd. De griffier heeft proces-verbaal opgemaakt van wat de getuigen hebben verklaard.
1.4.
Beide partijen hebben hierna nog schriftelijk gereageerd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is beslist. Wooncompagnie is daarbij in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [betrokkene] door het veroorzaken van overlast en het niet hebben van zijn hoofdverblijf in het gehuurde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen Wooncompagnie en hem gesloten huurovereenkomst, en dat die tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
2.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is Wooncompagnie geslaagd in het leveren van bewijs dat sprake is van zodanig ernstige overlast dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Daarbij is het volgende van belang.
2.3.
Getuige [getuige 1] , buurtconsulent bij Wooncompagnie, heeft verklaard dat al vanaf oktober 2018, toen [betrokkene] in de huurwoning is komen wonen, sprake is van overlastmeldingen, met name in verband met herrie en lawaai uit de woning, niet alleen overdag maar ook ’s nachts.
2.4.
Getuige [getuige 2] , een buurman, heeft verklaard dat het
“altijd carnaval”is in de woning van [betrokkene] en dat er sprake is van wekelijkse geluidsoverlast vanuit die woning, door lawaai, slaan met deuren, hard trappen lopen en muziek, in de loop van de dag en tot twee uur ’s nachts. [getuige 2] heeft opgemerkt dat hij er
“knettergek”van wordt en daarom weg wil.
2.5.
Getuige [getuige 3] , een buurvrouw, verklaart dat er sinds eind 2019 en nog steeds sprake is van voortdurende geluidsoverlast vanuit de woning van [betrokkene] , door stampen, schreeuwen, muziek, hard praten en seksgeluiden, ook ’s nachts tot twee à drie uur.
2.6.
Getuige [getuige 4] , een buurvrouw, heeft verklaard dat er regelmatig geluidsoverlast is vanuit de woning van [betrokkene] , door hard praten en seksgeluiden, de hele dag en tot in de nacht.
2.7.
Getuige [getuige 5] , een buurman, verklaart dat er vanaf de aanvang van de huur van de woning door [betrokkene] al geluidsoverlast is door harde muziek, hard praten en stampen, zowel ’s avonds als ’s nachts en meerdere malen per week, en dat die geluidsoverlast nog steeds voortduurt. [getuige 5] verklaart ook dat hij in de nachtdienst is gaan werken, omdat hij dan meer rust heeft dan thuis.
2.8.
Gelet op de hiervoor genoemde verklaringen is er voldoende grond om als vaststaand aan te nemen dat er sinds eind 2019 sprake is van structurele en ernstige geluidsoverlast vanuit de woning van [betrokkene] , zowel overdag als ’s avonds en ’s nachts, bestaande uit stampen, schreeuwen, muziek, hard praten en seksgeluiden. De kantonrechter vindt de verklaringen van de getuigen geloofwaardig en duidelijk, ook omdat deze feitelijk, gedetailleerd en concreet zijn. Die verklaringen worden ook ondersteund door de vele schriftelijke meldingen van overlast in de stukken.
2.9.
De verklaring van getuige [getuige 6] , zoon van [betrokkene] , legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. [getuige 6] verklaart weliswaar dat hij in de woning woont en daar geen geluidsoverlast veroorzaakt, maar die ontkenning kan niet wegnemen dat uit de verklaringen van de andere getuigen duidelijk blijkt van die overlast.
2.10.
De stelling van de bewindvoerder dat de klachten vooral afkomstig zijn van getuige [getuige 3] kan niet worden gevolgd. Ook getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 5] verklaren immers over de geluidsoverlast en meldingen daarover. De stelling dat [getuige 4] in WhatsApp-berichten heeft gezegd dat zij geen last (meer) heeft van geluidsoverlast kan evenmin afdoen aan de waarde van haar verklaring, ook omdat uit die berichten blijkt dat het daarbij om een momentopname ging. Dat getuige [getuige 1] meldt dat er sinds november 2020
“voor zover ik weet”geen meldingen meer zijn gedaan van herrie ’s nachts, neemt niet weg dat uit de verklaringen van de andere getuigen blijkt dat die overlast ook na november 2020 is doorgegaan. Bovendien blijkt uit de door Wooncompagnie overgelegde stukken dat er weliswaar na een gesprek met de zoon van [betrokkene] in november 2020 enige tijd minder meldingen waren van geluidsoverlast, maar dat er in januari en februari 2021, december 2021, en januari, februari en maart 2022 opnieuw meldingen zijn gedaan over onder andere geluidsoverlast.
2.11.
Gelet op de aard en ernst van de geluidsoverlast, die ook ’s avonds en ‘s nachts plaatsvindt, en het structurele karakter daarvan, is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een zodanig ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, dat ontbinding van die huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Daarbij is van belang dat deze geluidsoverlast een schending oplevert van artikel 7 lid 4 van de schriftelijke huurovereenkomst en van de verplichting van een huurder om zich als goed huurder te gedragen, zoals bedoeld in artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek.
2.12.
Bij het oordeel dat ontbinding is gerechtvaardigd weegt ook mee dat [betrokkene] bij herhaling is gewezen op de geluidsoverlast, onder meer in brieven van Wooncompagnie van 27 maart 2020, 23 april 2020, 5 mei 2020, 19 mei 2020, 12 november 2020 en 28 januari 2021. Daarbij is er ook op gewezen dat die overlast ertoe kan leiden dat de huurovereenkomst wordt beëindigd. Ondanks die brieven en waarschuwingen is de geluidsoverlast doorgegaan, zelfs tijdens deze procedure. Onder die omstandigheden kan niet langer van Wooncompagnie worden gevergd om de huurovereenkomst voort te zetten, ook omdat zij heeft te waken voor de belangen van haar andere huurders en omwonenden.
2.13.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Wooncompagnie zal toewijzen. De huurovereenkomst zal daarom worden ontbonden en de bewindvoerder zal worden veroordeeld om de woning te ontruimen binnen een termijn van twee weken.
2.14.
Gelet op dit oordeel hoeft niet meer te worden beoordeeld of Wooncompagnie erin is geslaagd te bewijzen dat [betrokkene] niet meer zijn hoofdverblijf in de woning heeft. De overlast rechtvaardigt immers al een ontbinding van de huurovereenkomst.
2.15.
De proceskosten komen voor rekening van de bewindvoerder, omdat zij ongelijk krijgt. De nakosten hoeven niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te worden vermeld. [1]

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de tussen [betrokkene] en Wooncompagnie bestaande huurovereenkomst inzake [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , gemeente [gemeente] ,
3.2.
veroordeelt de bewindvoerder, in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder ex artikel 1:431 BW van [betrokkene] , om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de woning met aanhorigheden aan [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , gemeente [gemeente] , te ontruimen, met al wie of wat zich daarin of daarop vanwege haar mocht bevinden, en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Wooncompagnie te stellen;
3.3.
veroordeelt de bewindvoerder, in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder ex artikel 1:431 BW van [betrokkene] , tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Wooncompagnie tot en met vandaag vaststelt op € 103,83 aan kosten voor de dagvaarding, € 126,00 aan griffierecht, € 9,50 taxe getuige [getuige 2] , € 9,50 taxe getuige [getuige 3] en € 748,00 aan salaris voor de gemachtigde;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie: Hoge Raad, 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.