ECLI:NL:RBNHO:2022:7348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
9577057 \ CV EXPL 21-8214
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in het kader van incassowerkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een andere besloten vennootschap, gedaagde. Eiseres vorderde betaling van onbetaalde facturen die zij had verzonden voor incassowerkzaamheden die zij had verricht in opdracht van gedaagde. De vordering betrof een totaalbedrag van € 10.126,65, bestaande uit een hoofdsom van € 5.697,73, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat eiseres niet ontvankelijk was in haar vordering tegen gedaagde sub 2, omdat alle activa en passiva van zijn eenmanszaak per 1 januari 2021 waren ondergebracht in gedaagde sub 1. De kantonrechter oordeelde dat eiseres niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering tegen gedaagde sub 2, omdat de schuldoverneming niet was medegedeeld aan eiseres.

De kantonrechter beoordeelde vervolgens of het vorderingsrecht van eiseres was verjaard. Gedaagde stelde dat hij geen aanmaningen had ontvangen en dat de vordering was verjaard. De kantonrechter oordeelde dat eiseres haar vorderingsrechten tijdig had gestuit door het versturen van herinneringen en sommaties. De kantonrechter oordeelde dat de hoofdsom van € 5.697,73 toewijsbaar was, evenals de wettelijke handelsrente vanaf 27 juli 2017. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden gematigd tot € 622,00. De proceskosten werden toegewezen aan eiseres, omdat gedaagde ongelijk kreeg. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Aardenburg, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9577057 \ CV EXPL 21-8214
Uitspraakdatum: 17 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
[naam deurwaarderskantoor] B.V.
gevestigd en kantoor houdende te [plaats] ,
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: [gemachtigde eiseres]
tegen
1. de besloten vennootschap
[naam advocatenkantoor] B.V.,
h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd en kantoor houdende te [plaats] ,
2. Mr. [gedaagde sub 2]
wonende te [plaats] ,
gedaagden
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. [gedaagde sub 2] .

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 2 december 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde sub 2 was (via zijn eenmanszaak) aanvankelijk verbonden aan de maatschap [maatschap] . Vanaf mei 2011 heeft gedaagde sub 2 zijn advocatenpraktijk ondergebracht in gedaagde sub 1. Daarbij zijn alle activa en passiva van zijn eenmanszaak met ingang van 1 januari 2021 ondergebracht in gedaagde sub 1.
2.2.
In 2008 en 2009 heeft [gedaagde] als advocaat meerdere opdrachten verstrekt aan [eiseres] . [eiseres] heeft werkzaamheden uitgevoerd en daarvoor facturen toegestuurd aan [gedaagde] , maar deze facturen zijn tot op heden niet betaald.

3.De standpunten

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 10.126,65. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 5.697,73, een bedrag van € 3.574,26 aan reeds verschenen wettelijke handelsrente en € 854,66 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomsten van opdracht tussen partijen.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. [gedaagde] stelt in de eerste plaats dat [eiseres] in haar vordering tegen gedaagde sub 2 niet kan worden ontvangen omdat alle activa en passiva uit zijn eenmanszaak vanaf 1 januari 2011 zijn ondergebracht in gedaagde sub 1. Daarnaast voert hij aan dat [eiseres] de opdrachten niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat hij dat indertijd ook heeft meegedeeld aan [eiseres] , zodat de facturen niet terecht zijn en dat [eiseres] bovendien werkzaamheden in rekening heeft gebracht die zij op grond van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) niet in rekening mocht brengen. [gedaagde] betwist dat hij vóór 27 juli 2017 herinneringen en/of aanmaningen heeft ontvangen en stelt dat de vorderingen dus zijn verjaard.
3.4.
Bij repliek stelt [eiseres] dat [gedaagde] zijn schuld aan haar niet zonder kennisgeving aan haar als schuldeiser en zonder instemming van haar heeft kunnen overdragen aan gedaagde sub 1. Zij wijst op de wettelijke regeling voor schuldoverneming en benadrukt dat een schuldoverneming pas werking heeft als de schuldeiser met die schuldoverneming heeft ingestemd en dat zowel de kennisgeving als de instemming nog niet hebben plaatsgevonden, zodat zij ook gedaagde 2 nog in rechte kan aanspreken.
Verder betwist zij gemotiveerd dat zij haar werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd of dat zij bedragen in rekening heeft gebracht die zij op grond van het Btag niet in rekening mocht brengen. Zij betwist dat haar vorderingsrecht is verjaard en wijst er op dat zij [gedaagde] meermalen herinneringen en sommaties heeft toegestuurd en daarmee de verjaring van haar vorderingsrecht telkens tijdig heeft gestuit. Zij benadrukt dat zij alle herinneringen/sommaties naar hetzelfde adres heeft gestuurd waar zij ook de brieven en aanmaningen uit juli 2017 en daarna naar toe gestuurd heeft die wel door [gedaagde] zijn ontvangen en voert aan dat zij ook nooit enige herinnering of sommatie onbestelbaar terug heeft ontvangen.
3.5.
Bij dupliek handhaaft [gedaagde] zijn verweer.

4.De beoordeling

Is [eiseres] ontvankelijk in haar vordering jegens gedaagde sub 2?
4.1.
[eiseres] heeft in reactie op het verweer van [gedaagde] dat zij niet kan worden ontvangen in haar vordering tegen [gedaagde] in persoon gewezen op de wettelijke regeling van schuldoverneming in artikel 6:155 BW en gesteld dat zij nooit in kennis is gesteld of toestemming heeft gegeven voor schuldoverneming door gedaagde sub 1.
4.2.
Uit de door [gedaagde] overgelegde oprichtingsakte van gedaagde sub 1 van 9 mei 2011 blijkt dat bij die oprichting alle activa en passiva van de eenmanszaak onder de naam mr. [gedaagde sub 2] zijn ingebracht en dat deze inbreng omvat de verplichting om de schulden die voortvloeien uit die passiva als eigen schulden te voldoen. De vorderingen van [eiseres] waar het in deze procedure omgaat dateren van voor die datum en zijn daarom ingebracht in de besloten vennootschap, gedaagde sub 1. Hieruit volgt dat [eiseres] in beginsel geen rechtstreeks vorderingsrecht meer heeft op [gedaagde] in persoon.
4.3.
De ratio achter de wettelijke bepaling dat bij schuldoverneming door een derde de schuldeiser moet worden ingelicht en daarmee moet instemmen is er in gelegen dat een schuldeiser kan worden geconfronteerd met een andere schuldenaar die wellicht minder verhaal biedt. In dit geval ging het om het inbrengen van een schuld van de eenmanszaak in een besloten vennootschap die wordt gedreven door dezelfde persoon die de schuld is aangegaan. Hoewel de besloten vennootschap in beginsel een derde is, heeft [eiseres] geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarom zij in dit geval niet zou kunnen instemmen met de schuldoverneming door de besloten vennootschap. Niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] bijvoorbeeld belemmerd is bij haar incassomaatregelen met betrekking tot deze schuld. Daarom oordeelt de kantonrechter dat [eiseres] geen belang heeft om haar instemming aan de schuldoverneming te onthouden. De schuld geldt dan ook als ingebracht in gedaagde sub en [eiseres] zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering ingesteld tegen gedaagde sub 2.
Is het vorderingsrecht van [eiseres] verjaard?
4.4.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat het vorderingsrecht van [eiseres] is verjaard. In dat verband heeft hij onder meer verklaard dat hij vóór 27 juli 2017 geen aanmaningen of sommaties heeft ontvangen en dat het vorderingsrecht van [eiseres] met betrekking tot alle opdrachten waar het hier om gaat in juli 2017 al was verjaard. Verder heeft hij aangevoerd dat de omstandigheid dat [eiseres] geen brieven of aanmaningen terug heeft gehad niets zegt, omdat niet is gesteld of gebleken dat de aanmaningen en sommaties aangetekend zijn verstuurd, terwijl hij in die periode kantoorruimte huurde in een gebouw waar ook andere huurders zaten en waar maar één brievenbus aanwezig was zodat, ook al zou [eiseres] aanmaningen en sommaties hebben verzonden, er geen garantie was dat hij deze zou ontvangen.
4.5.
De omstandigheid dat in het gebouw waar [gedaagde] kantoorruimte huurde slechts één brievenbus aanwezig was waardoor er geen garantie bestond dat hij aanmaningen en sommaties zou ontvangen, is een omstandigheid die in de risicosfeer van [gedaagde] zelf ligt en daarom voor zijn rekening en risico dient te blijven. Het had eventueel op zijn weg gelegen om afdoende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat aan hem gerichte post hem ook daadwerkelijk bereikte Voor het overige heeft [gedaagde] geen uitleg kunnen geven voor de omstandigheid dat hij geen van de herinneringen en sommaties die vóór 27 juli 2017 aan hem zijn toegestuurd zou hebben ontvangen, maar wel alle later aan hetzelfde adres verzonden brieven. Om die reden gaat de kantonrechter er van uit dat [eiseres] de door haar overgelegde herinneringen en sommaties heeft verstuurd.
4.6.
Het gaat in deze zaak om een vijftal facturen van [eiseres] die onbetaald gelaten zijn. De eerste factuur dateert van 10 september 2009 en de laatste van 5 juli 2010 en het totale bedrag van deze facturen is € 5.697,73. Door [eiseres] zijn in de periode voorafgaande aan 27 juli 2017 herinneringen dan wel sommaties voor het totaalbedrag van € 5.697,73 overgelegd van 6 juni 2012, 7 juni 2012, 11 juni 2012, 27 augustus 2012, 13 december 2012, 6 november 2014. Uitgaande van die data wordt geoordeeld dat [eiseres] haar vorderingsrechten steeds tijdig heeft gestuit en dat deze niet zijn verjaard.
Is de vordering van [eiseres] toewijsbaar?
4.7.
[gedaagde] heeft per factuur verweer gevoerd. De kantonrechter zal de verschillende facturen hierna dan ook afzonderlijk beoordelen.
Factuur [factuur 1] van € 29,75
4.8.
[gedaagde] heeft erkend dat hij in november 2008 [eiseres] schriftelijk opdracht heeft gegeven om incassowerkzaamheden te verrichten ter incasso van de vordering van zijn cliënte [a] tegen haar ex-echtgenoot [b] . Hij heeft daarbij de datum 8 november 2008 genoemd maar uit de door hemzelf overgelegde brief blijkt dat de opdracht op 21 november 2008 aan [eiseres] is verstrekt. Dit is ook meer aannemelijk omdat de opdracht ziet op de tenuitvoerlegging van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 19 november 2008. [gedaagde] heeft verklaard dat hij [eiseres] opdracht heeft gegeven executoriaal beslag te leggen en dat hij daarbij de aan zijn cliënte afgegeven toevoeging heeft meegestuurd en dat [eiseres] in een brief van 16 januari 2008 (de kantonrechter begrijpt: 16 januari 2009) deze opdracht heeft aanvaard. [gedaagde] heeft aangevoerd dat er derdenbeslagen zijn gelegd maar dat geen van de beslagen doel getroffen heeft waarna hij op 24 augustus 2009 schriftelijk aan [eiseres] heeft laten weten dat het dossier gesloten kon worden.
4.9.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij in een brief van 25 augustus 2017 (abusievelijk gedateerd 27 juli 2017) de factuur heeft betwist en om nadere bewijsstukken heeft gevraagd, maar dat op zijn verweer niet inhoudelijk is gereageerd en dat [eiseres] haar vordering niet heeft onderbouwd met bewijsstukken waaruit blijkt dat de voor de werkzaamheden in rekening gebracht kosten overeengekomen of redelijk zijn. Hij heeft er op gewezen dat de in rekening gebrachte kosten in strijd zijn met het Btag omdat aan zijn cliënte een toevoeging was afgegeven.
4.10.
[eiseres] heeft verklaard dat [gedaagde] nadat zij (incasso)werkzaamheden had verricht aan haar verzocht heeft het dossier weer te sluiten en heeft verzocht om de einddeclaratie, waarna zij deze factuur aan [gedaagde] heeft gezonden. Zij heeft betwist dat het hier gaat om kosten die niet worden vergoed onder een afgegeven toevoeging en dat [gedaagde] daarmee als advocaat bekend moet zijn, zodat de rekening gebrachte kosten niet in strijd zijn met het Btag. Zij heeft gewezen op artikel 4 van haar toepasselijke algemene voorwaarden waarin is bepaald dat zij gerechtigd is een basisvergoeding in rekening te brengen, welke vergoeding zij destijds, gelet op de goede onderlinge samenwerking, heeft beperkt tot € 25,00.
4.11.
Vaststaat dat [eiseres] in dit dossier in opdracht van [gedaagde] (basis)werkzaamheden heeft verricht. Om die reden is [gedaagde] een basisvergoeding verschuldigd, die [eiseres] indertijd om haar moverende redenen heeft beperkt tot € 25,00 te vermeerderen met € 4,75 btw. Dit totaalbedrag van € 29,75 is toewijsbaar.
Factuur [factuur 2] van € 4.274,06
4.12.
[gedaagde] heeft erkend dat hij op 19 juni 2009 schriftelijk opdracht heeft verstrekt aan [eiseres] om incassowerkzaamheden uit te voeren onder meer door het leggen van executoriaal loonbeslag ten laste van [c] , de ex-echtgenoot van zijn cliënte [d] . [eiseres] heeft op 22 juni 2009 de opdracht aanvaard en op 30 juni 2009 laten weten dat binnen enkele dagen het derdenbeslag gelegd zou worden. Op 23 november 2009 heeft [eiseres] [gedaagde] een factuur toegestuurd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij vervolgens in een brief van 11 december 2009 aan [eiseres] heeft meegedeeld dat de opdracht nog niet was afgerond omdat nog niet de hele vordering was voldaan, maar dat [eiseres] ondanks dringend verzoek geweigerd heeft het beslagtraject te continueren. Hij heeft aangevoerd dat hij in zijn brief van 11 december 2009 ook de gegrondheid van de factuur heeft betwist en heeft verzocht om een creditdeclaratie, maar die creditdeclaratie nooit heeft ontvangen.
4.13.
[eiseres] heeft benadrukt dat [gedaagde] niet betwist dat de in rekening gebrachte ambtshandelingen zijn uitgevoerd en ook niet de hoogte van de factuur, maar dat hij slechts van mening is dat [eiseres] deze kosten had moeten doorbelasten aan de uiteindelijke schuldenaar. Zij heeft verklaard dat dit op zichzelf wel gebruikelijk is maar dat in het onderhavige dossier bleek dat de oorspronkelijke vordering van de schuldeiser al rechtstreeks was voldaan en dat [gedaagde] ondanks herhaald verzoek geen duidelijkheid heeft verschaft of er nog enig bedrag verschuldigd was. [eiseres] heeft daarbij gewezen op een telefoonnotitie van 9 juli 2009 waaruit blijkt dat hierover contact is geweest met de secretaresse van [gedaagde] . [eiseres] heeft aangevoerd dat omdat er geen nadere onderbouwing kwam van een vorderingsrecht het voor haar niet mogelijk was executiehandelingen te verrichten en zij de factuur heeft toegestuurd, dat zij een en ander in een brief van 11 januari 2010 ook aan [gedaagde] heeft uitgelegd, waarna hij niet meer heeft gereageerd.
4.14.
Op de overgelegde factuur is als reden vermeld ‘voldaan bij cliënt’. Hieruit en uit het door [eiseres] aangehaalde telefoongesprek blijkt dat de cliënt van [gedaagde] de hoofdsom van haar vordering rechtstreeks al had ontvangen van de schuldenaar, blijkbaar zonder dat daarvoor (verdere) incassomaatregelen door [eiseres] nodig waren. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij geen nadere specificatie heeft gegeven van een resterend vorderingsrecht, maar heeft gesteld dat dit voldoende bleek uit de opdrachtbrief. Deze opdrachtbrief van 19 juni 2009 bevat een opsomming van verschillende bedragen die door [eiseres] geïncasseerd moeten worden. Het door [gedaagde] genoemde resterende bedrag van € 3.821,77 is daarin niet expliciet vermeld en ook heeft hij nagelaten in deze procedure te specificeren waar dit bedrag op is gebaseerd behalve op ‘executiekosten’. [gedaagde] had dit verder moeten specificeren. Nu hij dat niet heeft gedaan heeft hij onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat er nog een restantvordering bestond van zijn cliënt op de heer [c] , zodat het ervoor moet worden gehouden dat [eiseres] het dossier terecht heeft gesloten.
[gedaagde] is deze factuur tot € 4.274,06 inclusief btw verschuldigd voor de door [eiseres] verrichte werkzaamheden.
Factuur [factuur 3] € 605,27en factuur [factuur 4] € 810,27 ( [aanduiding] )
4.15.
[gedaagde] heeft erkend dat hij [eiseres] schriftelijk opdracht heeft gegeven op 4 augustus 2008 en op 2 september 2008 voor het uitvoeren van incassomaatregelen voor twee vorderingen die [gedaagde] op [e] had en dat [eiseres] deze opdrachten steeds schriftelijk heeft geaccepteerd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat in het kader van die opdracht [e] is gedagvaard en dat er tegen haar op 23 oktober 2008 een verstekvonnis is uitgesproken, waarna [eiseres] bezig is gegaan met de tenuitvoerlegging van dat vonnis. In de week van 13 juli 2009 was er nog telefonisch contact en toen is er aangegeven dat er nog dezelfde week beslag gelegd zou worden ten laste van [e] , maar in een brief van 29 december 2009 werd ineens meegedeeld dat het dossier zou worden gesloten omdat [e] dusdanige schulden had dat loonbeslag niets zou opleveren en het niet zinvol geacht werd verdere executiekosten te maken. [gedaagde] heeft verklaard dat hij in reactie hierop schriftelijk te kennen heeft gegeven dat het executietraject voortgezet moest worden met beslag op roerende zaken van [e] en dat hij anders de opdracht zou intrekken, waarna [eiseres] er eenzijdig voor heeft gekozen de opdracht te beëindigen. Hij heeft aangevoerd dat hij daaraan het gevolg van intrekking van de opdracht heeft verbonden en [eiseres] aansprakelijk heeft gesteld voor zijn schade, welke schade hij gelijk gesteld heeft aan het bedrag van de factuur, maar nog wel heeft voorgesteld de zaak met gesloten beurzen af te doen, met welk voorstel [eiseres] niet heeft ingestemd. [gedaagde] heeft verklaard dat hij vervolgens geweigerd heeft de factuur te betalen.
4.16.
[eiseres] heeft verklaard dat zij in opdracht van [gedaagde] in dit dossier de nodige werkzaamheden heeft verricht (minnelijke werkzaamheden, opstellen dagvaarding, voeren procedure, betekenen titel en executiemaatregelen) en dat [gedaagde] dat ook heeft erkend. Zij heeft verklaard dat door de door haar uitgevoerde executiemaatregelen ook betalingen zijn ontvangen, welke bedragen in mindering zijn gebracht op de factuurbedragen, maar dat op enig moment bleek dat de schuldenaar, [e] , verder geen verhaal meer bood. Zij heeft benadrukt dat een deurwaarder zowel de belangen van de schuldeiser als de belangen van de schuldenaar moet bewaken en dat zij [gedaagde] schriftelijk heeft uitgelegd dat beslaglegging en uitwinning van roerende zaken alleen maar kosten verhogend zou werken en dat het haar in zo’n situatie niet is toegestaan om beslag te leggen, waarna zij het dossier heeft gesloten.
4.17.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiseres] de door haar opgesomde werkzaamheden heeft uitgevoerd. Ook heeft hij de reden van het sluiten van het dossier door [eiseres] niet betwist, maar aangegeven dat hij het er niet mee eens was dat de executiemaatregelen werden gestaakt. Zoals door [eiseres] terecht is opgemerkt dient een gerechtsdeurwaarder zowel de belangen van de schuldeiser als de belangen van een schuldenaar te bewaken en als het voor de deurwaarder duidelijk is dat een schuldenaar verder geen verhaal meer biedt, zijn verdere executiemaatregelen niet langer zinvol en alleen maar kostenverhogend. Bij die stand van zaken is het de deurwaarder niet meer toegestaan verdere executiemaatregelen te treffen. Dit zou in strijd zijn met hetgeen naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar geacht wordt. Er kan dus niet worden geoordeeld dat [eiseres] ten onrechte het dossier heeft gesloten en heeft geweigerd verdere executiemaatregelen te treffen. [gedaagde] is dan ook aan [eiseres] loon verschuldigd voor de door haar in zijn opdracht verrichte werkzaamheden. Nu hij niet heeft gesteld dat de in rekening gebrachte bedragen niet redelijk zijn dient hij deze beide facturen, inclusief btw te betalen.
Factuur [factuur 5] van € 513,34
4.18.
[gedaagde] heeft erkend dat hij [eiseres] op 3 april 2009 opdracht heeft gegeven voor incassowerkzaamheden voor zijn vordering op [f] . [eiseres] heeft de opdracht aanvaard en in de vervolgens gevoerde procedure is [f] in een verstekvonnis van 6 mei 2009 veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] . [eiseres] is aan de slag gegaan met de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar [gedaagde] heeft bij brief van 20 mei 2010 laten weten dat het dossier kon worden gesloten. [gedaagde] heeft verklaard dat [eiseres] schriftelijk heeft bevestigd dat het dossier gesloten werd en de factuur aan hem heeft toegestuurd, maar dat hij deze factuur niet heeft willen betalen gelet op de problemen in de eerder behandelde dossiers (hiervoor genoemd).
4.19.
Vaststaat dat [gedaagde] aan [eiseres] opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van incassomaatregelen. Het feit dat [gedaagde] ruim een jaar later heeft laten weten dat het dossier kon worden gesloten, maakt nog niet dat hij de kosten voor de door [eiseres] uitgevoerde werkzaamheden niet verschuldigd is geworden. Ook deze factuur dient [gedaagde] aan [eiseres] te voldoen.
4.20.
Uit hetgeen hiervoor is in r.o. 4.8 tot en met 4.19 is overwogen en beslist volgt dat de gevorderde hoofdsom van € 5.697,73 toewijsbaar is.
Is de gevorderde wettelijke handelsrente toewijsbaar?
4.21.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de gevorderde wettelijke handelsrente over dat bedrag toewijsbaar is. [eiseres] stelt dat de wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot 4 oktober 2021 € 3.574,26 bedraagt.
4.22.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat op grond van de toepasselijke voorwaarden van [eiseres] geen aanspraak kan maken op de wettelijke handelsrente maar slechts op een contractuele rente van 1% per maand.
4.23.
De kantonrechter stelt voorop dat de wettelijke handelsrente momenteel 8% per jaar bedraagt. In de algemene voorwaarden van [eiseres] is een contractuele rente opgenomen van 1 % per maand, wat per saldo neerkomt op 12% per jaar. Het is [eiseres] als gebruiker van de algemene voorwaarden toegestaan daarvan af te wijken als dit in het voordeel van haar wederpartij is. Om die reden zal de wettelijke handelsrente over de hoofdsom worden toegewezen.
Is de tot nu toe verschenen wettelijke handelsrente verjaard?
4.24.
Ook ten aanzien van de gevorderde reeds verschenen handelsrente moet worden beoordeeld of dit vorderingsrecht is verjaard. Op grond van het bepaalde in artikel 3:308 BW verjaart een rechtsvorderingen tot betaling van onder meer renten van geldsommen door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
4.25.
Op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden, artikel 11.1 dienen declaraties van [eiseres] te worden betaald binnen veertien dagen na de dagtekening van de declaratie. Dit betekent dat de facturen vanaf de vijftiende dag opeisbaar zijn, wat neerkomt op de volgende data:
  • de factuur [factuur 1] gedateerd 10 september 2009, opeisbaar vanaf 25 september 2009
  • de factuur [factuur 2] gedateerd 23 november 2009, opeisbaar vanaf
  • de factuur [factuur 3] gedateerd 29 december 2009, opeisbaar vanaf 13 januari 2010
  • de factuur [factuur 4] gedateerd 5 juli 2010, opeisbaar vanaf 15 juli 2010.
4.26.
[eiseres] heeft voor al deze facturen een herinnering verstuurd op 6 juni 2012, op 7 juni 2012, een sommatie op 11 juni 2012, op 27 augustus 2012, op 13 december 2012, op 6 november 2014. In haar sommatie van 27 juli 2017 heeft zij voor het eerst een bedrag aan wettelijke handelsrente opgenomen in haar brief, welke rente volgens haar op dat moment € 3.469,19 bedroeg.
4.27.
Omdat de dit rentebedrag niet eerder dan in de brief van 27 juli 2017 is opgevoerd betekent dit de verjaring van de rechtsvordering van dit bedrag niet tijdig is gestuit. Dit betekent dat het bedrag aan wettelijke handelsrente, voorzover verschenen vóór 27 juli 2017 niet toewijsbaar is. Vanaf 27 juli 2017 is een (nieuwe) verjaringstermijn gaan lopen die ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding nog niet was verstreken. De wettelijke handelsrente over de hoofdsom zal daarom worden toegewezen vanaf 27 juli 2017.
5.
Is de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd?
5.1.
[eiseres] vordert € 854,66 als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] heeft gesteld dat overeenkomstig het bepaalde in de toepasselijke algemene voorwaarden van [eiseres] moet worden aangesloten bij de buitengerechtelijke kosten conform rapport Voorwerk II.
5.2.
Dit verweer van [gedaagde] slaagt. Het Rapport Voorwerk II ziet enkel op ingetreden verzuim tot 1 juli 2012. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ziet op het verzuim op of na 1 juli 2012. Vastgesteld kan worden dat [gedaagde] met betrekking tot de facturen vóór 1 juli 2012 in verzuim is gekomen, zodat rapport Voorwerk II van toepassing is. [gedaagde] heeft niet betwist dat de buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn als de kantonrechter toekomt aan toewijzing van een bedrag. De vergoeding wegens buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zal om die reden worden gematigd tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief over het toewijsbare bedrag, zijnde een bedrag van € 622,00. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld of aannemelijk gemaakt dat meer werkzaamheden zijn verricht die een hogere vergoeding rechtvaardigen.
Conclusie
5.3.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] grotendeels zal toewijzen.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] (gedaagde sub 1) tot betaling aan [eiseres] van € 5.697,73, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 27 juli 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] (gedaagde sub 1) tot betaling aan [eiseres] van € 622,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 98,52
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 746,00 ;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter