ECLI:NL:RBNHO:2022:7343

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
HAA 22/1112
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verlening van een standplaatsvergunning voor de verkoop van ijs in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het beroep van eisers tegen de verlening van een standplaatsvergunning voor de verkoop van ijs door derde-partij beoordeeld. De vergunning, verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, betreft een standplaats nabij een kruising en is geldig van 29 september 2021 tot en met 28 september 2023. Eisers, wonend op 50 meter afstand van de standplaats, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij menen dat het gebruik van de ijskar in strijd is met het bestemmingsplan 'Buitengebied Texel'. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van de ijskar op de standplaats inderdaad in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de ijskraam niet valt onder de toegestane bestemmingen en de bedrijfsvoering van derde-partij als een horecabedrijf moet worden gekwalificeerd, wat niet is toegestaan op de betreffende locatie. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder, omdat deze onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan is verleend. De rechtbank geeft verweerder de opdracht om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel (verweerder)

(gemachtigde: mr. M. Oosterdijk).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] uit [woonplaats] (derde-partij)
(gemachtigde: mr. D. Pool).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de aan derde-partij verleende standplaatsvergunning voor het innemen van een standplaats voor de verkoop van ijs nabij de kruising [standplaats] (hierna: de standplaats). De vergunning is geldig op welke weekdag gedurende het hele jaar voor de periode van 29 september 2021 tot en met 28 september 2023.
Verweerder heeft deze standplaatsvergunning met het besluit van 29 september 2021 verleend. Met het bestreden besluit van 18 januari 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de verlening van de standplaatsvergunning gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van verweerder, derde-partij en de gemachtigde van derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
1. Derde-partij verkoopt al vijftien jaar ijs vanuit haar ijskraam op de standplaats. De gronden ter plekke zijn in eigendom van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer heeft derde-partij privaatrechtelijk toestemming gegeven om van deze gronden gebruik te maken ten behoeve van de verkoop van ijs vanuit haar ijskraam. De oppervlakte van de totale standplaats bedraagt 24 vierkante meter.
2. Eisers wonen op 50 meter afstand van de standplaats. Tussen de standplaats en de woning van eisers is de kruising [kruising] gelegen.
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de standplaatsvergunning in stand gelaten. Verweerder acht de vergunningaanvraag passend binnen de Nota standplaatsenbeleid (hierna: het standplaatsenbeleid). Bovendien doen zich geen weigeringsgronden voor als bedoeld in artikel 1:8 en artikel 5:18 van de Algemene plaatselijk verordening Texel 2016 (hierna: de APV).

Wettelijk kader

4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Wat ligt ter beoordeling voor?
5.1
Op grond van artikel 5:18, eerste lid, van de APV is het verboden om zonder vergunning een standplaats in te nemen. Verweerder kan een standplaatsvergunning weigeren als zich weigeringsgronden voordoen die staan genoemd in artikel 1:8 van de APV en artikel 5:18, tweede lid, van de APV.
5.2
De rechtbank overweegt dat het al dan niet verlenen van een standplaatsvergunning indien er sprake is van een weigeringsgrond, blijkens de bewoordingen van de artikelen 1:8 en 5:18, van de APV een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. De aanwending van die bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst. Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder in redelijkheid tot het verlenen van de standplaatsvergunning heeft kunnen komen.
Is het gebruik van de ijskar op de standplaats in strijd met het bestemmingsplan?
6.1
Eisers betogen dat het gebruik van de ijskar op de standplaats in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Texel’ (hierna: het bestemmingsplan) en het ‘Reparatieplan Buitengebied Texel’. Verweerder had daarom de aanvraag om de standplaatsvergunning moeten weigeren op grond van artikel 5:18, tweede lid, aanhef en onder a, van de APV.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het innemen van de standplaats niet in strijd is met het bestemmingsplan. Bovendien is er geen sprake van een absolute weigeringsgrond.
6.3
Onder verwijzing naar de overwegingen 6.3, 6.4 en 6.5 van de uitspraak van heden van deze rechtbank met zaaknummer HAA 22/1427, is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van de ijskar op de standplaats in strijd is met het bestemmingsplan:
“6.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder op onjuiste gronden heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een overtreding, omdat het huidige gebruik van de locatie door derde-partij in strijd is met het bestemmingsplan en het reparatieplan. Hieronder licht de rechtbank toe hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Standplaats
6.4
Voor het antwoord op de vraag of het gebruik van de locatie in strijd is met het bestemmingsplan, in samenhang gelezen met het reparatieplan, zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende planregels bepalend [1] . De niet-bindende toelichting bij het reparatieplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de planregels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn.
De rechtbank is van oordeel dat zonder twijfel uit de op de verbeelding aangegeven bestemming “Natuur” en de daarbij behorende doeleindenomschrijving, in samenhang gelezen met de definitiebepaling voor standplaats, blijkt dat het plaatsen van de ijskraam op de locatie niet is toegestaan. De ijskraam is immers geen (sta)caravan, camper of een tent. Omdat de planregels voldoende duidelijk zijn, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de niet-bindende bijlage 2 behorende bij de toelichting op het reparatieplan. Het tweede reparatieplan is na het bestreden besluit vastgesteld. Deze omstandigheid kan de rechtbank, gelet op het peilmoment van de te verrichten c toetsing, te weten de datum van het bestreden besluit, niet bij de beoordeling van het bestreden besluit betrekken. Aangezien de ijskar niet is toegestaan op een standplaats als bedoeld in de planregels, staat de bestemming “Natuur” het gebruik van de locatie ten behoeve van de plaatsing van de ijskar niet toe.
Horecabedrijf
6.5
De rechtbank overweegt dat de bedrijfsvoering van derde-partij moet worden gekwalificeerd als een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1.68 van de planregels. Onder een horecabedrijf moet, voor zover van belang, worden verstaan een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt. Niet in geschil is dat derde-partij bedrijfsmatig etenswaren verstrekt. Derde-partij heeft toegelicht dat zij bij de gemeente een aantal boomstronken mocht uitkiezen, die de gemeente vervolgens aan de overkant van het fietspad heeft neergelegd. Derde-partij legt kleedjes op de boomstammen, zodat haar klanten daar kunnen zitten en andere voorbijgangers daar niet uitgebreid gaan picknicken. In de winter neemt derde-partij een aantal van de boomstammen mee naar huis, zodat deze langer meegaan. Het gaat om 9 boomstammen en per boomstam zijn er 4 zitplaatsen. Derde-partij heeft, gelet op deze toelichting, 36 zitplaatsen gecreëerd ten behoeve van haar onderneming. Gelet op het aantal zitplaatsen en de locatie daarvan, is niet aannemelijk dat deze zijn gecreëerd om tijdens het wachten op de bestelling plaats te nemen. Derde-partij heeft ook niet weersproken dat zij door deze zitplaatsen klanten de gelegenheid biedt om het ijs ter plaatse te nuttigen. De stelling van verweerder dat alleen sprake is van een horecabedrijf als vanuit een gebouw eten of drinken wordt verstrekt volgt de rechtbank niet, omdat deze uitleg niet volgt uit artikel 1.68 van de planregels. Nu derde-partij bedrijfsmatig ijs verkoopt en zij haar klanten de gelegenheid biedt om het ter plaatse te nuttigen, is er sprake van een horecabedrijf. Gelet op de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende planregels is het gebruik van de locatie ten behoeve van een horecabedrijf niet toegestaan. De bedrijfsvoering van derde-partij op de locatie is daarom in strijd met het bestemmingsplan.
Dit betekent dat de weigeringsgrond genoemd in artikel 5:18, tweede lid, aanhef en onder a, van de APV zich in dit geval voor doet. Verweerder zal daarom moeten motiveren of, en zo ja, waarom hij ondanks een met het bestemmingsplan strijdige situatie toch bereid is de gevraagde standplaatsvergunning te verlenen. De enkele stelling van verweerder dat geen sprake is van een absolute weigeringsgrond is hiervoor onvoldoende.
6.4
Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet met het oog op finale geschilbeslechting aanleiding om de overige beroepsgronden ook te beoordelen.
De algemene veiligheid
7.1
Eisers betogen dat de algemene veiligheid in het geding is, omdat het innemen van de standplaats met de ijskar verkeersonveilig is en overlast veroorzaakt. De aanvraag om de standplaatsvergunning had geweigerd moeten worden op grond van artikel 1:8, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV. Op de kruising [kruising] komen drie wegen bij elkaar waar een fietspad doorheen loopt. Automobilisten kunnen de ijskar van derde-partij pas op 50 tot 70 meter afstand zien. Dit creëert een onveilige situatie, omdat mensen stoppen voor een ijsje en er veel fietsen en auto’s staan geparkeerd. De politie heeft in december 2021 het kruispunt geïnspecteerd en geadviseerd dat er geen directe gevaarlijke situatie is. Een onafhankelijke verkeersveiligheidsauditor van het verkeersadviesbureau VAGN (hierna: VAGN) heeft dit advies beoordeeld. De verkeersveiligheidsauditor geeft aan dat de conclusie dat het kruispunt veilig is niet getrokken kan worden, omdat de beoordeling niet heeft plaatsgevonden op een moment waarop derde-partij met de ijskar op de locatie aanwezig was in een seizoen dat dit gebruikelijk is. Verweerder wil het kruispunt herinrichten om het veiliger te maken. Dat betekent dat het kruispunt op een aantal punten niet veilig is. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat er jaarlijks ongeregistreerde ongelukken plaatsvinden.
7.2
Met betrekking tot de verkeersveiligheid stelt verweerder zich ten eerste op het standpunt dat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit in de weg staat. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat er sprake is van onaanvaardbare of onevenredige verkeersonveiligheid of overlast als gevolg van de standplaats. Van belang is dat de afstand tussen de woning van eisers en de standplaats ongeveer 50 meter is en dat daartussen de kruising [kruising] - [locatie] met de fietsoversteek is gelegen. De adviseur voor verkeerszaken van verweerder, de overleggroep verkeerszaken, heeft kennis van de situatie en de locatie. De overleggroep verkeerszaken heeft blijkens het besprekingsverslag van 2 december 2021 geconcludeerd dat er geen sprake is van een direct gevaarlijke situatie. Verweerder bestrijdt niet dat de situatie niet ideaal is. De oorzaak daarvan ligt echter in de situering van de kruising en de fietsoversteek en is geen gevolg van het innemen van de standplaats. Een situatie met fietsers op de weg en een ijskraam geven immers de natuurlijke reactie van automobilisten om gas terug te nemen.
7.3
De rechtbank ziet zich naar aanleiding van het door verweerder ingenomen standpunt voor de vraag gesteld of het relativiteitsvereiste aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat. Artikel 1:8, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV strekt ter bescherming van de algemene veiligheid ter plaatse. Aangezien eisers 50 meter van de standplaats af wonen is de rechtbank van oordeel dat dit artikel ook strekt ter bescherming van het belang van eisers bij een veilige situatie in hun woon- en leefklimaat. Er is geen aanleiding om eisers in dit opzicht het in artikel 8:69a Awb neergelegde relativiteitsvereiste tegen te werpen.
7.4
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de algemene veiligheid niet in het geding is. Hiervoor is van belang dat vaststaat dat de beoordeling van de situatie ter plaats van de overleggroep verkeerszaken niet heeft plaatsgevonden op een moment dat de derde-partij ijs verkocht vanuit haar ijskar. In geschil is de vraag of het innemen van de standplaats een onveilige situatie creëert op een plek die, zoals vaststaat, voor verbetering vatbaar is. Partijen zijn verdeeld over het effect van de ijskar op het verkeer dat het kruispunt nadert. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag in beginsel zou moeten worden beoordeeld op grond van onderzoek op een moment dat derde-partij daadwerkelijk ijs verkoopt op de standplaats in het daarvoor gebruikelijke seizoen, bij voorkeur op een wat omzet betreft gemiddelde dag. Verweerder heeft daarom niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het advies van de overleggroep verkeerszaken. Uit dit advies blijkt niet dat de politie die de situatie heeft beoordeeld, zich een goed beeld heeft kunnen vormen van het gedrag van het verkeer ten gevolge van de aanwezigheid van de ijskar en de daarbij behorende klanten. Zij hebben immers buiten het seizoen om de situatie ter plaatse moeten beoordelen. De stelling van verweerder dat de politie de situatie in het zomerseizoen ook kent, maakt het vorenstaande niet anders. Dit alleen al omdat in het verslag geen aandacht wordt besteed aan het verschil tussen de onderzochte situatie zonder ijskar en de situatie waarin de ijskar wordt geëxploiteerd. Eisers hebben daarom aannemelijk gemaakt dat het effect van het innemen van de standplaats door de ijskar op de verkeersveiligheid ter plaatse, onvoldoende zorgvuldig is onderzocht. De beroepsgrond slaagt.
Kernwaarden van de gemeente Texel
8.1
Eisers betogen dat de weigeringsgrond genoemd in van artikel 1:8, aanhef en onder e, van de APV zich voordoet. Het innemen van de standplaats is volgens eisers in strijd met de kernwaarden rust en ruimte. Eisers doen een beroep op de kernwaarden van de gemeente Texel, omdat zij in hun woon- en leefklimaat worden aangetast.
8.2
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat geen sprake is van strijd met de kernwaarden van Texel, vanwege de kleinschalige en authentieke uitstraling van de standplaats. Texel heeft een groot aantal recreatieve bezoekers. Gelet op de eilandbrede omstandigheden en ontwikkelingen die het toerisme met zich meebrengt heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een kleinschalig verkooppunt voor ijs geen onevenredige inbreuk maakt op de kernwaarden van het eiland. Het vorenstaande weegt des te zwaarder in het licht van de toelichting van eisers ter zitting dat de ijskar wat hen betreft wel 200 meter verderop kan worden geëxploiteerd. De beroepsgrond slaagt niet.
De bescherming van het milieu
9.1
Eisers betogen dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de flora en fauna ter plaatse. De standplaats bevindt zich in een Natura 2000-gebied. Verweerder is daarom verplicht om onderzoek te doen naar het effect van een vaste standplaats op de natuurwaarden in dit Natura 2000-gebied.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 1:8, eerste lid, aanhef en onder d, van de APV in dit geval niet aan de orde is. De APV heeft van oudsher tot doel de openbare orde en overlast te reguleren. De in artikel 1:8, eerste lid, aanhef en onder d, van de APV genoemde weigeringsgrond, de bescherming van het milieu, betreft alle soorten van overlast die gerelateerd zijn aan de omgeving, zoals geluidsoverlast, geurhinder en overlast veroorzaakt door afval. Hiermee wordt dus beoogd het woonklimaat van omwonenden te beschermen. Dit artikel schept geen verplichting voor verweerder om onderzoek te doen naar het effect op de flora en fauna in de omgeving zoals is omschreven in de Wet natuurbescherming. De beroepsgrond slaat niet.

Conclusie en gevolgen

10.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor 8 weken.
10.3 Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden.
10.4
Eisers hebben verzocht om vergoeding van kosten met een bedrag van € 2.928,-. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers onder andere twee facturen overgelegd met een totaalbedrag van € 2.210,- van het advocatenkantoor [bedrijf 1] . In deze facturen is geen omschrijving van de werkzaamheden opgenomen. Wel blijkt uit de facturen dat het door het advocatenkantoor behandelde dossier ziet op parkeerproblematiek. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken waarom eisers het advocatenkantoor hebben ingehuurd. Daarom kan niet worden vastgesteld of sprake is van kosten die op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bbp) voor vergoeding in aanmerking komen. Ook hebben eisers een factuur overgelegd van het [bedrijf 2] met een bedrag van € 508,20 voor het opstellen van verkeerskundig advies. Dat bedrag is gebaseerd op een lager uurtarief dan het maximumuurtarief dat op grond van het Bpb voor vergoeding van deskundigenkosten in aanmerking komt. De rechtbank stelt de vergoeding voor het verkeerskundig advies overeenkomstig het gefactureerde bedrag vast.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 508,20 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene plaatselijke verordening Texel 2016
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu;
e. de bescherming van de kernwaarden van Texel.
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
3. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het tweede lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste 25 weken.
Artikel 5:17 Begripsbepaling
1.In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2. Onder standplaats wordt niet verstaan:
a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
a. wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
b. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
c. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Voetnoten

1.Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2606.