ECLI:NL:RBNHO:2022:6849

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/322385 / HA ZA 21-610
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van een geldleningsovereenkomst met opschortende voorwaarden en matiging van boete

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ZPD ZONFONDS 1 B.V. (hierna: ZPD) een vordering ingesteld tegen de commanditaire vennootschap [gedaagden] wegens het niet voldoen aan de opschortende voorwaarden van een geldleningsovereenkomst. ZPD had met [gedaagden] een voorwaardelijke geldleningsovereenkomst gesloten ter financiering van een zonne-energieproject, waarbij een bedrag van € 1,4 miljoen zou worden geleend. Een van de voorwaarden was dat [gedaagden] de opgewekte zonne-energie aan het openbare net moest kunnen leveren. ZPD stelde dat [gedaagden] niet aan deze voorwaarde had voldaan, waardoor zij niet verplicht was de lening te verstrekken. ZPD vorderde betaling van verschuldigde bedragen, waaronder een afsluitprovisie en andere kosten, die voortvloeiden uit het niet opnemen van de lening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagden] niet aan de opschortende voorwaarde had voldaan, waardoor ZPD niet gehouden was de lening te verstrekken. De rechtbank heeft de vordering van ZPD gedeeltelijk toegewezen en de boete gematigd tot een bedrag van € 21.500,-. De rechtbank oordeelde dat de overige verplichtingen van partijen voortvloeien uit de overeenkomst, maar dat de specifieke kosten die ZPD vorderde, zoals de bereidstellingsprovisie, niet verschuldigd waren omdat de lening niet was verstrekt. De rechtbank heeft ook de wettelijke handelsrente toegewezen vanaf de datum dat de beschikbaarheidsperiode van de lening was verstreken. Daarnaast zijn de proceskosten en buitengerechtelijke kosten aan de zijde van ZPD toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/322385 / HA ZA 21-610
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZPD ZONFONDS 1 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. K. Renssen te 's-Gravenhage,
tegen
1. commanditaire vennootschap
[gedaagde 1] C.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder.
Eiseres zal hierna ZPD genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] en gedaagde 2 afzonderlijk [gedaagde 2] genoemd worden.
De zaak in het kort
ZPD heeft met [gedaagden] een voorwaardelijke geldleningsovereenkomst gesloten. ZPD zou [gedaagden] € 1,4 miljoen lenen. Eén van de voorwaarden was dat [gedaagden] ervoor moest zorgen dat zij de door haar opgewekte zonne-energie kon leveren aan het openbare net. ZPD stelt dat [gedaagden] niet aan deze voorwaarde heeft voldaan. Als gevolg hiervan was ZPD bevoegd om de lening niet aan [gedaagden] te verstrekken. Daarnaast is [gedaagden] vanwege het niet opnemen van de lening bepaalde bedragen verschuldigd aan ZPD. ZPD vordert in deze procedure betaling van deze verschuldigde bedragen. [gedaagden] betwist dat zij op grond van de geldleningsovereenkomst betalingsverplichtingen tegenover ZPD heeft. De rechtbank wijst de vordering van ZPD gedeeltelijk toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 november 2021 met 15 producties;
  • de conclusie van antwoord met 3 producties;
  • het tussenvonnis van 9 februari 2022, waarin de mondelinge behandeling is gelast;
  • de brief van 23 mei 2022 van ZPD met producties 16 tot en met 18;
  • de brief van 25 mei 2022 van [gedaagden] met productie 4;
  • de mondelinge behandeling van 8 juni 2022, de griffier heeft aantekeningen gemaakt.
Mr. Renssen heeft spreekaantekeningen overgelegd die daarmee deel uitmaken van de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ZPD is een onderneming die zich bezighoudt met de financiering van vennootschappen en ondernemingen die zonne-energie projecten (zullen gaan) exploiteren. ZPD is een dochteronderneming van Zonnepanelendelen B.V. (hierna: Zonnepanelendelen).
2.2.
[gedaagde 2] is eigenaar van de onroerende zaak (hierna: het pand) gelegen aan de [adres] te [plaats] . [gedaagde 2] was voornemens om (het dak van) het pand te voorzien van een zonnepanelen systeem (hierna: het project).
2.3.
[gedaagde 2] is in contact gekomen met de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] is energieadviseur bij Stip-Connected B.V., een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de advisering over en de begeleiding van energie projecten. [naam 1] en [gedaagde 2] hebben afgesproken dat [naam 1] [gedaagde 2] zou bijstaan bij de realisatie van het project inclusief de financiering daarvan. Daarnaast heeft de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) van SHO-Consultancy [gedaagden] bijgestaan bij de realisatie van het project.
2.4.
Op 14 april 2020 is [gedaagden] opgericht ten behoeve van de realisatie van het project. [gedaagden] houdt zich onder meer bezig met de exploitatie van zonnepanelen. [gedaagde 2] is beherend vennoot van [gedaagden] .
2.5.
Voor de financiering van het project is [gedaagden] in contact gekomen met ZPD. Op enig moment heeft [gedaagden] een financieringsvoorstel (hierna: het financieringsvoorstel) van ZPD en Zonnepanelendelen ontvangen. In juli 2020 hebben [gedaagden] en (de vertegenwoordigers van) ZPD het financieringsvoorstel ondertekend.
2.6.
Op 5 respectievelijk 22 februari 2021 hebben [gedaagden] en (de vertegenwoordigers van) ZPD de overeenkomst getiteld “ZPD Zonleningsovereenkomst projectfinanciering voor energy service company” (hierna: de overeenkomst) ondertekend. Op de overeenkomst zijn de “Algemene voorwaarden van geldlening voor zonprojecten juni 2020” (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing.
2.7.
In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“2DE ZONLENING
(a)
De Leninggever verbindt zich vanaf de datum van deze Zonleningsovereenkomst om uiterlijk op 31-03-2021, (de“Beschikbaarheidsperiode”) onder de voorwaarden van de Overeenkomst en de Algemene Voorwaarden aan de Leningnemer te verstrekken en de Leningnemer verbindt zich ten opzichte van de Leninggever op de datum van verstrekking op te nemen, een lening (de “Zonlening”) met een hoofdsom van EUR 1.425.000,-.
(b)
Indien Leningnemer niet uiterlijk aan het einde van de Beschikbaarheidsperiode de Zonlening heeft opgenomen, vervalt de beschikbaarheid van de Zonlening onverminderd de verplichting van Leningnemer de Afsluitprovisie op dat moment te voldoen te vermeerderen met een bedrag gelijk aan 2% van de Zonlening.
[…]

4.OPNAME

(a)
De Leninggever zal gedurende de Beschikbaarheidsperiode onder voorwaarden opgenomen in de Algemene voorwaarden en in Artikel 5 (Opschortende voorwaarden), de Zonlening in één of meerdere Opnames uitbetalen […]

5.OPSCHORTENDE VOORWAARDEN

De leninggever zal een Opname onder de Zonlening niet aan de Leningnemer verstrekken totdat de Leninggever alle documenten en informatie uiteengezet in Bijlage 1 (Opschortende voorwaarden) heeft ontvangen op een wijze die zowel naar vorm als inhoud tot genoegen is van Leninggever waarbij: […]

11.VERGOEDINGEN EN PROVISIES

11.1
Afsluitprovisie
De Leningnemer is een afsluitprovisie verschuldigd van 1,80% over de hoofdsom van de Zonlening, welke ingehouden zal worden op de datum dat de eerste Eerste Termijn van de Zonlening wordt verstrekt als bedoeld in artikel 5 (Opschortende voorwaarden) tenzij Leningnemer de Zonlening niet wordt verstrekt binnen de Beschikbaarheidsperiode in welk geval Leningnemer verplicht is de Afsluitprovisie op het moment zoals omschreven in paragraaf (b) van Artikel 2 te voldoen op een rekening ten name van Leninggever.”
11.2
Bereidstellingsprovisie
(a)
De Leningnemer is vanaf de datum van deze Zonleningovereenkomst een bereidstellingsprovisie (de“Bereidstellingsprovisie”) verschuldigd van 0,60% per jaar over de hoofdsom van de Zonlening minus de bedragen die reeds door de Leninggever aan de Leningnemer zijn verstrekt in overeenstemming met Artikel 5 (Opschortende voorwaarden).
(b)
De Bereidstellingsprovisie dient achteraf te worden voldaan en is steeds betaalbaar op de laatste Werkdag van ieder kalenderkwartaal.
[…]
11.6
Abonnementskosten
De Leningnemer is vanaf de datum van deze Zonleningsovereenkomst abonnementskosten verschuldigd van 0,20% per jaar over het uitstaande bedrag onder de Zonlening, welke vooraf dient te worden voldaan en steeds betaalbaar is op de eerste Werkdag van ieder kalenderjaar.”
2.8.
ZPD heeft de lening niet aan [gedaagden] verstrekt. Per brief van 12 juli 2021 heeft de advocaat van ZPD [gedaagden] gesommeerd om binnen week een bedrag van in totaal € 65.550,- te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
ZPD vordert, na eiswijziging – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen:
tot betaling van € 54.150,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2021, althans een door de rechtbank te bepalen datum en tot betaling van € 8.550,00 + € 2.850,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 5 februari 2021, althans een door de rechtbank te bepalen datum;
tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.730,91;
in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, inclusief de nakosten te vermeerderen met de rente.
3.2.
ZPD legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] niet heeft voldaan aan de opschortende voorwaarde als genoemd onder artikel 5 sub l van Bijlage 1 van de overeenkomst. Als gevolg hiervan is ZPD op grond van artikel 5 van de overeenkomst niet gehouden de lening te verstrekken.
De in artikel 2 onder a van de overeenkomst overeengekomen beschikbaarheidsperiode van de lening van 31 maart 2021 is verstreken. Dit heeft als gevolg dat de beschikbaarheid van de lening vanaf dat moment is vervallen en dat [gedaagden] de
Afsluitprovisievan 1,8% van de hoofdsom te vermeerderen met 2% van de lening is verschuldigd. In totaal is dit een bedrag van € 54.150,-.
In aanvulling op dit bedrag is [gedaagden] vanaf de datum van de overeenkomst, zijnde 5 februari 2021, op grond van artikel 11.2 onder a van de overeenkomst een
bereidstellingsprovisievan € 8.550,- (0,6% over de hoofdsom) verschuldigd.
Ook is [gedaagden] op grond van artikel 11.6 van de overeenkomst vanaf 5 februari 2021
abonnementskostenverschuldigd van € 2.850,- (0,2% per jaar over de hoofdsom).
ZPD vordert vergoeding van de buitengerechtelijke kosten omdat de verschuldigdheid hiervan is aangezegd in de brief van 12 juli 2021 en er meermaals geprobeerd om het geschil buiten rechte opgelost te krijgen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Per e-mail van 8 maart 2021 heeft [naam 2] de netbeheerder verzocht om informatie. Netbeheerder Liander heeft per e-mail van 9 maart 2021 daarop onder meer als volgt gereageerd:

[..]
Er is nu een 100% transport en leverbeperking. De installatie zal dus niet in bedrijf gesteld worden. Maar daar is al eerder correspondentie met jullie over geweest en zou dus al bekend moeten zijn. [..]
4.2.
Diezelfde dag heeft [naam 2] de e-mail van Liander doorgestuurd naar [naam 1] , de heer [naam 3] (echtgenoot van [gedaagde 2] ) en ZPD. Naar aanleiding van deze e-mail is ZPD ervan uit gegaan dat [gedaagden] niet kan voldoen aan haar verplichting tot teruglevering van de opgewekte stroom. Dat is een opschortende voorwaarde volgens de overeenkomst. Daarom heeft ZPD het bedrag van de geldlening niet aan [gedaagden] ter beschikking gesteld.
4.3.
De overeenkomst is een overeenkomst van geldlening. [1] Op grond van artikel 4 van de overeenkomst rust op ZPD de verplichting om de lening aan [gedaagden] te verstrekken.
Is de voorwaarde in vervulling gegaan?
4.4.
Om de vraag te kunnen beantwoorden of ZPD terecht een beroep doet op de bepalingen van de overeenkomst dient eerst te worden bepaald dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 5 van de overeenkomst in samenhang met de voorwaarde als genoemd onder artikel 5 sub l bij Bijlage 1 van de overeenkomst. Deze laatste genoemde bepaling luidt als volgt:
5. Overige documenten en bewijs
[…]
(l) Voor de Leninggever conveniërend bewijs dat de netbeheerder heeft bevestigd dat de aansluitcapaciteit van het net voldoende geschikt is voor de plaatsing van het PV-systeem en de teruglevering van zonnestroom door het PV-systeem aan het net.”
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 1] gesteld dat de mededeling van de netbeheerder dat er een transport- en leverbeperking was genuanceerd moet worden uitgelegd. Volgens [naam 1] bestond er ondanks deze schriftelijke mededeling een mogelijkheid om ervoor te zorgen dat er alsnog stroom kon worden doorverkocht. ZPD heeft daarentegen tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat [naam 1] haar daarover niet heeft geïnformeerd en er ook niet met haar over in contact is getreden. De netbeheerder heeft in de e-mail van 9 maart 2021 uitdrukkelijk aangegeven dat er een 100% transport- en leverbeperking is, aldus ZPD.
De rechtbank overweegt dat het op de weg van [gedaagden] had gelegen om aan ZPD mede te delen dat [gedaagden] ondanks de schriftelijke mededeling dat er een 100% transport- en leverbeperking gold, toch de door haar opgewekte stroom zou kunnen terugleveren. Op basis van de schriftelijke stukken en de verklaringen ter zitting staat voor de rechtbank vast dat dat niet is gebeurd. Daarom heeft ZPD ervan uit mogen gaan dat de voorwaarde van artikel 5 van de overeenkomst in samenhang met de voorwaarde als genoemd onder artikel 5 sub l bij Bijlage 1 van de overeenkomst niet in vervulling is gegaan.
Wat zijn de gevolgen van het niet in vervulling gaan van de voorwaarde?
4.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of en zo ja welke gevolgen het niet in vervulling gaan van de opschortende voorwaarde heeft op de verplichtingen van partijen.
4.7.
ZPD stelt zich op het standpunt dat de voorwaarde van artikel 5 van de overeenkomst moet worden uitgelegd als een opschortende bevoegdheid om de lening niet uit te keren. Op het moment dat [gedaagden] aan de in de overeenkomst gestelde voorwaarden heeft voldaan, kan zij aanspraak maken op de verbintenis tot het beschikbaar stellen van de gelden van de lening. Dat [gedaagden] pas op dat moment aanspraak kan maken op de gelden van de lening doet er niet aan af dat de rest van de verbintenissen op grond van de overeenkomst gelden. Dit volgt uit de bewoording van artikel 5 van de overeenkomst, aldus ZPD.
4.8.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat nergens in het financieringsvoorstel de voorwaarde is opgenomen dat de lening alleen zou worden verstrekt onder de voorwaarde dat door de netbeheerder zou zijn bevestigd dat het stroomnet geschikt zou zijn voor teruglevering. Op dat moment was [gedaagden] er niet mee bekend dat ZPD op enig moment zo’n voorwaarde zou stellen.
Wat betreft de invloed van het in vervulling gaan van de opschortende voorwaarde op de rest van de overeenkomst stelt [gedaagden] dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan onder een opschortende voorwaarde. Het niet in vervulling gaan van de opschortende voorwaarde heeft tot gevolg dat er nooit een overeenkomst tot stand is gekomen. Als gevolg daarvan kan ZPD volgens [gedaagden] ook geen aanspraak maken op de afsluitprovisie en andere vergoedingen.
4.9.
De rechtbank overweegt dat met de ondertekening van de overeenkomst op 5 respectievelijk 22 februari 2021 de overeenkomst tot stand is gekomen. De opschortende voorwaarde belet evenwel de inwerkingtreding van de verbintenis waarop de opschortende voorwaarde betrekking heeft. [2] Die verbintenis treedt pas in werking zodra de opschortende voorwaarde is vervuld. Op welke verbintenis de opschortende voorwaarde betrekking heeft dient te worden vastgesteld aan de hand van de uitleg van artikel 5 van de overeenkomst. Het komt dan aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op wat zij wat dat betreft redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf).
4.10.
Partijen hebben niet over een uitleg van deze bepalingen gesproken die afwijkt van de bewoordingen van de overeenkomst. De uitleg van ZPD sluit aan bij de letterlijke bewoordingen van artikel 5 van de overeenkomst in samenhang met de voorwaarde als genoemd onder artikel 5 sub l bij Bijlage 1 van de overeenkomst. [gedaagden] heeft niet gesteld waarom dit artikel anders zou moeten worden uitgelegd. Daarnaast wordt er in de overeenkomst geen mogelijkheid geboden om bij het niet voldoen aan de in de overeenkomst gestelde voorwaarden na het verstrijken van de beschikbaarheidsperiode alsnog over te gaan tot opname van de lening.
4.11.
Verder acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden relevant bij de uitleg van artikel 5 van de overeenkomst. In de e-mail van 16 maart 2021 (productie 6 bij dagvaarding) heeft ZPD aangekondigd dat voor het verstrekken van de lening moet worden voldaan aan de documenten zoals uiteengezet in bijlage 1 van de overeenkomst. Op dat moment was er nog niet aan die voorwaarde voldaan, als gevolg waarvan er niet kon worden overgegaan tot storting van het leningsbedrag.
Ook in de e-mail van 25 maart 2021 (productie 7 bij dagvaarding) heeft ZPD uiteengezet dat zolang er niet wordt voldaan aan de financieringsverplichtingen, er niet zal worden overgegaan tot storting.
4.12.
ZPD heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat haar verdienmodel erop is gebaseerd dat de rente en aflossingen van de lening worden voldaan uit de inkomsten van de productie van een project. In dit geval dus de opbrengsten van de zonnepanelen. [gedaagden] was ook speciaal voor dit project opgericht en had geen andere inkomsten of zekerheden. De rechtbank acht het daarom redelijk dat ZPD niet tot uitkering van de lening zou overgaan zolang er niet was voldaan aan de voorwaarde dat het systeem geschikt is voor teruglevering.
4.13.
Ten slotte is van belang dat [gedaagden] zich bij het aangaan van de overeenkomst en bij het traject voorafgaand daaraan heeft laten bijstaan door haar adviseurs [naam 1] en [naam 2] .
4.14.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 5 van de overeenkomst moet worden uitgelegd als een voorwaarde die alleen ziet op de verplichting van ZPD om de lening te verstrekken. Als gevolg van het feit dat [gedaagden] niet voor de overeengekomen datum van 31 maart 2021 aan haar verplichtingen heeft voldaan, was er ook geen verplichting voor ZPD om de lening te verstrekken. De overige verplichtingen voor beide partijen zijn op 22 februari 2022 tot stand gekomen. In beginsel is ZPD dan ook bevoegd om een beroep te doen op de bepalingen van de overeenkomst.
Verschuldigdheid vergoedingen op grond van de overeenkomst
4.15.
ZPD stelt dat zij vanaf de aanvang van de totstandkoming van de overeenkomst zowel schriftelijk als mondeling aan [gedaagden] heeft medegedeeld dat het niet opnemen van de lening financiële consequenties zal hebben voor [gedaagden] . In het financieringsvoorstel is het volgende opgenomen:

KostenZonnepanelenDelen zal voor de genoemde Project Documenten een ` licentievergoeding van EUR 4.000 in rekening brengen.
Break FeeIndien het project na ondertekening van de termsheet tot stand komt, maar er geen gebruik wordt gemaakt van deze financiering, dan wordt een break fee in rekening gebracht van EUR 10.000,-.
4.16.
De bepalingen zijn nader uitgewerkt in de overeenkomst. Uit artikel 2 onder b en artikel 5 van de overeenkomst volgt onder welke voorwaarden [gedaagden] de vergoedingen is verschuldigd. Deze vergoedingen zijn opgenomen in artikel 11 van de overeenkomst. Op grond van artikel 11.2 van de overeenkomst is [gedaagden] vanaf de datum van de overeenkomst de bereidstellingsprovisie verschuldigd. Daarnaast is [gedaagden] vanaf ditzelfde moment op grond van artikel 11.6 abonnementskosten verschuldigd, aldus ZPD.
4.17.
[gedaagden] voert aan dat voor zover artikel 11 voor [gedaagden] betalingsverplichtingen zou kunnen opleveren, de omvang van bereidstellingsprovisie en de abonnementskosten dient te worden beperkt tot de periode dat ZPD de geldlening daadwerkelijk beschikbaar heeft gesteld. De verschuldigdheid van deze kosten brengt niet mee dat deze over een geheel jaar dienen te worden berekend. Wat betreft de bereidstellingsprovisie volgt uit de bewoording van artikel 11.2 sub b van de overeenkomst dat deze achteraf dient te worden voldaan en steeds betaalbaar is op de laatste werkdag van ieder kalenderkwartaal.
4.18.
Het standpunt van ZPD sluit wederom aan bij de bewoordingen van de artikelen 2, 5 en 11 van de overeenkomst. [gedaagden] heeft ook niets aangevoerd, waaruit een andere betekenis zou volgen. Daarom acht de rechtbank het niet onredelijk dat [gedaagden] een vergoeding is verschuldigd als zij haar verplichtingen van de overeenkomst niet nakomt.
Ontbinding van de overeenkomst
4.19.
[gedaagden] voert als verweer aan dat zij bevoegd is om de overeenkomst te ontbinden. [gedaagden] heeft aan haar contractuele verplichtingen voldaan. Met de e-mail van 31 maart 2021 (productie 8 bij dagvaarding) en de e-mail van 16 april 2021 (productie 9 bij dagvaarding) heeft zij verzocht om opname van de lening. In artikel 1.1 van de algemene voorwaarden is het begrip opname als volgt gedefinieerd:
Opname” betekent een opname, verstrekt of te verstrekken onder de Zonlening of de hoofdsom van die opname die van tijd tot tijd uitstaat.”
ZPD heeft tegenover [gedaagden] kenbaar gemaakt dat zij niet zal overgaan tot het verstrekken van de lening. Uit deze verklaring kon [gedaagden] opmaken dat ZPD haar verplichtingen niet meer zou nakomen. Daar heeft [gedaagden] tijdens de mondelinge behandeling nog aan toegevoegd dat de installatie- en de onderhoudsovereenkomst voor de realisatie van het project al in januari 2021 waren ondertekend. Als gevolg daarvan rustte op [gedaagden] een betalingsverplichting omdat er op grond van de hiervoor overeenkomsten al materiaal was besteld. [gedaagden] was daardoor genoodzaakt om een opnameverzoek te doen.
4.20.
ZPD brengt hier – samengevat – tegen in dat zij haar verplichtingen van de overeenkomst is nagekomen. Dat het begrip ‘opname’ in de algemene voorwaarden een bepaalde betekenis toekomt heeft niet tot gevolg dat aan de woorden ‘heeft opgenomen’ dezelfde betekenis toekomt. Aan deze woorden komt de grammaticale betekenis toe omdat partijen nergens een andere betekenis van deze woorden zijn overeengekomen.
4.21.
De rechtbank realiseert zich naar aanleiding van wat [gedaagden] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [gedaagden] met haar rug tegen de muur stond. De materialen voor de realisatie van het project waren al besteld en [gedaagden] moest haar verplichtingen op grond van de onderhouds- en installatie-overeenkomst nakomen. Dit heeft echter niet tot gevolg dat daardoor op ZPD alsnog de verplichting kwam te rusten om over te gaan tot het verstrekken van de lening. Het risico van het aangaan van verplichtingen uit kennelijk afgesloten koopovereenkomsten met derden berust bij [gedaagden] . De conclusie is dat het beroep van [gedaagden] op ontbinding van de overeenkomst niet slaagt.
Dwaling
4.22.
In aanvulling op het voorgaande heeft [gedaagden] ook de vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling ingeroepen. Op ZPD rustte de verplichting om [gedaagden] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in te lichten over de omstandigheid dat het risico bestond dat de netbeheerder een transport- en leveringsbeperking zou kunnen opleggen wat ertoe zou kunnen leiden dat de lening niet beschikbaar zou worden en dat zij een boete of vergoeding aan ZPD zou zijn verschuldigd. ZPD heeft niet aan deze verplichting voldaan en hiermee de op haar rustende mededelingsplicht geschonden. [3] Als [gedaagden] zich op het moment van ondertekening bewust was geweest van dit risico dan was zij niet tot ondertekening van de overeenkomst overgegaan.
4.23.
ZPD voert allereerst aan dat [gedaagden] op grond van artikel 15 onder j van de algemene voorwaarden afstand heeft gedaan van haar recht om de overeenkomst te vernietigen.
Voor zover er sprake zou zijn van dwaling dan dient die dwaling voor rekening van [gedaagden] te blijven. Het is een overeenkomst tussen twee zakelijke partijen. ZPD heeft [gedaagde 2] voor de ondertekening van de overeenkomst gewezen op de verplichtingen die [gedaagden] met ZPD aanging. Bovendien heeft ZPD geen zorgplicht tegenover [gedaagden] . Die rol komt toe aan [naam 1] en [naam 2] .
4.24.
De rechtbank overweegt dat voor een schending van de mededelingsplicht bepalend is of ZPD in verband met wat zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, [gedaagden] had behoren in te lichten. Op grond van de inhoud van de overeenkomst en de overleggen die aan de totstandkoming van de overeenkomst zijn voorafgegaan mocht ZPD ervan uitgaan dat [gedaagden] op de hoogte was van de voorwaarden van de overeenkomst. Van een schending van de mededelingsplicht van ZPD is niet gebleken.
Ook is er geen sprake van een situatie dat als [gedaagden] wel over het risico van de terugleverbeperking en de eventuele financiële gevolgen daarvan zou zijn ingelicht, dat er dan geen overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. [gedaagden] , althans haar adviseurs, waren immers van mening dat ook zonder een door Liander gegeven garantie, er toch stroom teruggeleverd zou kunnen worden. De conclusie is dat het beroep op dwaling niet slaagt.
Hoogte van de verschuldigde vergoeding
4.25.
[gedaagden] voert aan dat de aanspraak van ZPD op een vergoeding op grond van de overeenkomst van in totaal € 65.550,- in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. ZPD heeft in een gesprek met [gedaagde 2] en [naam 3] erkend dat haar maximale schade ongeveer € 20.000,- zou omvatten. Dit komt meer overeen met het in het financieringsvoorstel genoemde bedrag van in totaal € 14.000,- (€ 4.000,- aan kosten en € 10.000,- Break Fee). De werkzaamheden die ZPD heeft verricht zijn zeer beperkt geweest. Daarnaast voert [gedaagden] aan dat voor zover zij op grond van de overeenkomst betalingsverplichtingen zou hebben, dit alleen kan op grond van artikel 2 van de overeenkomst omdat de overeenkomst is geëindigd. Artikel 11 van de overeenkomst levert alleen betalingsverplichtingen op als sprake is van een overeenkomst die voortduurt.
4.26.
ZPD betwist dat haar maximale schade € 20.000,- zou bedrag.
Wat ZPD betreft is een matiging van de boete (zoals ZPD de vergoeding van artikel 11 noemde) niet aan de orde omdat zij veel tijd en energie in het project heeft gestoken. Om te voorkomen dat zij hiervoor geen vergoeding krijgt heeft zij de regelingen over de provisies opgenomen in de overeenkomst.
4.27.
De rechtbank overweegt dat de betalingsverplichtingen op grond van de overeenkomst dienen te worden beperkt tot de kosten die voortvloeien uit artikel 11.1 van de overeenkomst in samenhang met artikel 2 onder b van de overeenkomst en artikel 5 van de overeenkomst. Uit de bewoordingen van artikel 11.1 van de overeenkomst in samenhang met artikel 2 onder b van de overeenkomst volgt dat dit ook bij beëindiging van de overeenkomst een betalingsverplichting voor [gedaagden] oplevert. [gedaagden] is daarom de afsluitprovisie aan ZPD verschuldigd.
De artikelen 11.2 en 11.6 van de overeenkomst zijn echter gebaseerd op een
doorlopendeovereenkomst op basis waarvan er een (gedeelte van de) lening is verstrekt. Als het gevolg van het in vervulling gaan van de opschortende voorwaarde is hiervan geen sprake. Daarom leveren de artikelen 11.2 en 11.6 van de overeenkomst voor [gedaagden] geen betalingsverplichting op.
De rechtbank zal deze vorderingen dan ook afwijzen.
4.28.
De rechtbank beschouwt de bepaling van artikel 2 onder b van de overeenkomst net als ZPD als een boetebepaling, zoals bedoeld in artikel 6:91 BW. Matiging van die boete is alleen aan de orde als de toepassing van de boetebepaling in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. [4] Hierbij zal moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
4.29.
De rechtbank is van oordeel dat de onverkorte toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat partijen over de hoogte van de boete hebben onderhandeld. Hier leidt de rechtbank uit af dat ZPD eenzijdig de hoogte van de boete heeft bepaald. Het nu gevorderde bedrag van € 54.150,- is bijna vier keer zo hoog als het bedrag van in totaal € 14.000,- dat in het oorspronkelijke financieringsvoorstel is opgenomen. Het is de rechtbank onbekend wat de hoogte van de daadwerkelijk door ZPD geleden schade is. Tijdens de mondelinge behandeling is namens ZPD verklaard dat het gevorderde bedrag van in totaal € 65.000,- een vergoeding is voor de tijd die zij aan het project heeft besteed. Dit zijn de kosten voor het geven van de financiering. ZPD heeft deze kosten niet nader onderbouwd. Enige aanknopingspunten van de onderbouwing van de door ZPD geleden schade vindt de rechtbank in de e-mail van 20 april 2021 (productie 10 bij dagvaarding) waarin heeft ZPD voorgesteld dat zij een verlenging van de overeenkomst met een periode van drie maanden in overweging wil nemen tegen een vergoeding van in totaal € 22.750,- deze kosten zijn als volgt onderbouwd:
  • “Wij hebben vanaf ondertekening de lening gereserveerd, bij opname wordt daar normaalgesproken een bereidstellingsfee over betaald, 0,6% op jaarbasis. In dit geval circa 750 per maand. De lening loopt nu al 2 maanden en zou dan nog 3 maanden doorlopen, 5 X 750 = EUR 3.750.
  • Vooraf zijn documentatie kosten afgesproken voor het opstellen van projectcontracten (Opstal, installatie en exploitatieovereenkomsten). Dit werk hebben wij geleverd en dus lijkt het ons fair dat de documentatie kosten nu ook betaalbaar worden, EUR 4.000
  • Door nu uit te stellen dat we de boete rekenen lopen wij het risico dat we straks achter het net vissen. Om die reden vind ik een vergoeding van EUR 5.000 per maand verlenging fair. Komt dan op EUR 15.000.”
4.30.
Zoals onder 4.27 is overwogen is [gedaagden] de bereidstellingsprovisie niet verschuldigd. De kosten van € 4.000,- komen overeen met de overeengekomen kosten in het financieringsvoorstel. Daarnaast is het financieringsvoorstel een break fee van € 10.000,- vermeld. Dit bedrag komt enigszins in de richting van het hierboven onder het laatste opsommingsteken genoemde bedrag van in totaal € 15.000,-. De laatste sommatiebrief die ZPD heeft gestuurd, dateert van 12 juli 2021, dat is 3,5 maand na het verstrijken van de beschikbaarheidsperiode.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de boete matigen tot € 21.500,00 (3,5 * € 5.000,00 + € 4.000,00).
Wettelijke handelsrente
4.31.
ZPD vordert wettelijke handelsrente. De overeenkomst is aan te merken als een handelsovereenkomst. [5] Op grond van artikel 2 onder b van de overeenkomst is [gedaagden] de boete van in totaal 3,8% over de hoofdsom verschuldigd vanaf het moment dat de beschikbaarheidsperiode is verstreken. Dit betekent dat de wettelijke handelsrente vanaf 31 maart 2021 zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.32.
ZPD heeft voldoende gesteld dat de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijk tarief.
Proceskosten, beslagkosten en nakosten
4.33.
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ZPD worden begroot op:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat € 1.442,00 (2,0 punt × tarief € 721,00)
- nakosten € 163,00
Totaal € 3.773,21.
Indien [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, mogen deze kosten worden verhoogd met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat, met de wettelijke rente en met de explootkosten van betekening van de uitspraak.
4.34.
ZPD vordert kosten van een vermeend ten laste van [gedaagden] gelegd conservatoir beslag. ZPD heeft niet onderbouwd dat er beslag is gelegd. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan ZPD te betalen een bedrag van € 21.500,- (eenentwintigduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW, vanaf 31 maart 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van ZPD tot op heden begroot op € 3.773,21,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan ZPD te betalen een bedrag van € 1.225,55 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. [6]

Voetnoten

1.Artikel 7:129 BW.
3.Artikel 6:228 lid 1 sub b BW.
4.Artikel 6:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en bijvoorbeeld Hoge Raad 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638 en Hoge Raad 13 juli 2012. ECLI:NL:HR:2012:BW4986.
5.Als bedoeld in artikel 6:119a van het BW.
6.type: IK