ECLI:NL:RBNHO:2022:6733

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 67
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ambtshalve vermindering van belastingaanslag in strijd met correctiebeleid

In deze zaak heeft eiseres verzocht om ambtshalve vermindering van een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, omdat deze in strijd zou zijn met het correctiebeleid van de Belastingdienst. De rechtbank heeft de zaak behandeld en zich aangesloten bij een eerdere uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, waarin werd overwogen dat een ambtshalve vermindering niet kan worden gebaseerd op formele kwesties. De rechtbank concludeert dat het correctiebeleid een formele kwestie is en dat ambtshalve vermindering daarom niet mogelijk is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft wel geoordeeld dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen op 7 april 2022 en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/67

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 13.616, en daarbij bij beschikking € 10 belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslag verminderd tot een, berekend naar een biww van € 13.604. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 18 juni 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Eiseres heeft een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag ingediend. Bij beschikking van 27 augustus 2019 heeft verweerder de aanslag verminderd tot een, berekend naar een biww van € 12.414. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022 te Haarlem.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Voor het jaar 2015 heeft eiser een biww aangegeven van € 12.322. Bij het vaststellen van de aanslag voor dat jaar heeft verweerder het biww vastgesteld op € 13.616. Na bezwaar, beroep en ambtshalve vermindering is de aanslag bij beschikking van 27 augustus 2017 ambtshalve verminderd tot een, berekend naar een biww van € 12.414.
2. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerde de beschikking gehandhaafd.

Geschil3. In geschil is of de aanslag moet worden verminderd ingevolge het binnen de Belastingdienst gevoerde correctiebeleid.

4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanslag dat moet worden verminderd omdat de correctie uiteindelijk minder is dan € 500. Daarmee is de aanslag, zoals die luidt na de ambtshalve vermindering in strijd met het correctiebeleid en moet volgens eiseres daarom worden verminderd tot een, berekend naar het biww volgens de aangifte van € 12.322.
5. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot zodanige wijziging van de beschikking dat de aanslag wordt verminderd tot een, berekend naar een biww van € 12.322.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat vermindering van de aanslag op de door eiseres aangevoerde grond niet mogelijk is omdat bij betwisting van de beschikking tot ambtshalve vermindering geen formele gronden aan de orde kunnen komen.
7. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
8. Bij zijn uitspraak van 15 april 2020, ECLI:N:GHARL:2020:2988, overwoog het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat een belastingaanslag onherroepelijk wordt door het verstrijken van de termijn waarbinnen bezwaar of beroep kan worden ingediend en een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag daaraan niets afdoet. Bij uitspraak van 8 februari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:643, in een zaak waarin de gemachtigde optrad als de gemachtigde van een andere belastingplichtige, overwoog de Rechtbank Gelderland dat als geen bezwaar wordt gemaakt tegen een navorderingsaanslag, de navorderingsaanslag daarmee onherroepelijk vaststaat, ook als de afwijzing van een verzoek tot ambtshalve vermindering in rechte wordt bestreden, met als gevolg dat in dat geval er geen ruimte is om de navorderingsaanslag op formele gronden te betwisten.
9. De rechtbank sluit zich aan bij de rechtsoordelen die in de hierboven aangehaalde gerechtelijk uitspraken zijn gegeven. Dit heeft tot gevolg dat, nu het beroep is gericht tegen een beslissing op een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag, er geen ruimte is de onderhavige navorderingsaanslag op formele gronden te betwisten. Mogelijke strijdigheid met het binnen de Belastingdienst gevoerde correctiebeleid is een formele grond in vorenbedoelde zin. De door eiseres aangevoerde beroepsgrond kan dus niet leiden tot verdere vermindering van de aanslag.
10. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schade
11. Ter zitting heeft eiseres verzocht om vergoeding van immateriële schade ten gevolge van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vergoeding aanleiding is als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat het bezwaarschrift is ingediend uitspraak doet. Daarbij geld voor de bezwaarfase een redelijke termijn van een half jaar en voor de beroepsfase van anderhalf jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden dan heeft de belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 per halfjaar.
12. Ter zitting hebben beide partijen zich op het standpunt gesteld dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 500. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 8 oktober 2019 en verweerder heeft op 25 november 2020 uitspraak op het bezwaar gedaan. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar is dus met 8 maanden overschreden. Het beroepschrift is bij de rechtbank ontvangen op 29 december 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 7 april 2022. Bij de behandeling van het beroep is de redelijke termijn dus niet overschreden. De schadevergoeding komt daarom geheel voor rekening van verweerder.
Proceskosten
13. Er is aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en, omdat de proceskosten slechts wordt toegekend vanwege de toekenning van de schadevergoeding, een wegingsfactor van 0,5.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van 48 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.