Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
28 april 2022 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. drs. Van Weegberg en de vrouw door mr. Van Damme.
2.De feiten
3.Het verzoek
voorlopigeomgangsregeling vast te stellen waarbij hij met ingang van het tweede weekend nadat de beschikking is gegeven, recht heeft op omgang met beide minderjarigen:
definitieveregeling vast te leggen dat de kinderen met ingang van het tweede weekend nadat de beschikking is gegeven, bij hem verblijven:
Ook heeft hij verzocht te bepalen dat de vrouw haar onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen aan alle begeleidingstrajecten, onderzoeken of andere maatregelen die de kinderen betreffen, op verbeurte van een dwangsom van € 1000,- voor iedere dag dat zij in gebreke blijft vanaf twee dagen na betekening van de beschikking.
Hij voorspelt dat zij vertragende tactieken zal inzetten en heeft benadrukt dat de dwangsom alleen is bedoeld om (de voortgang van) de omgang te waarborgen.
dat de ouders gezamenlijk het gezag over haar hebben. Op die manier ontstaat er gelijkwaar-digheid tussen hen, wat een voorwaarde is voor overleg over kindgerelateerde zaken. In zijn visie zal het de communicatie tussen partijen verbeteren. Ook voorkomt gezamenlijk gezag dat hij door de vrouw uit het leven van [de minderjarige 1] wordt geweerd en stelt het hem beter in staat door derden bij zijn dochter betrokken te worden. Hij wil alleen gezagsgerelateerde beslissingen nemen; niet allerlei dagelijkse beslissingen die door de vrouw worden genomen. Hij zal zo nodig aan alle hulpverlening meewerken in het belang van [de minderjarige 1] . Als er al een verschil van mening tussen de ouders ontstaat over een beslissing, moet nog maar blijken dat [de minderjarige 1] daardoor klem komt te zitten.
4.Verweer en zelfstandig verzoek
Van haar kant heeft zij verzocht hem het recht op omgang met beide minderjarigen te ontzeggen voor onbepaalde tijd, of tenminste voor een periode die de rechtbank juist acht.
De vrouw betwist uitdrukkelijk dat zij formulieren heeft ondertekend om het gezamenlijk gezag te regelen: de man heeft haar met fysiek geweld binnengehouden, en gezegd dat zij pas weg mocht als ze die papieren ondertekende.
(Meer) subsidiair is de vrouw van mening dat sprake is van één of meer ontzeggingsgronden die aan omgang in de weg staan.
5.De standpunten van de GI en de Raad
De GI is van mening dat in de toekomst onderzoek van de Raad naar het gezag nodig is.
Omgang tussen [de minderjarige 1] en de man is wel in haar belang. Die moet geleidelijk worden uitgebreid, onder regie van de GI, maar het is niet verstandig nu een uitgebreide regeling vast te leggen en zeker niet een met een omvang zoals gevraagd.
6.6. De beoordelingten aanzien van de omgang met [de minderjarige 2]
Dat hier sprake is van projectie, kan niet worden uitgesloten. De vrouw is immers bang voor de man (zij had verzocht afzonderlijk van de man te worden gehoord), zij is de primaire verzorger van [de minderjarige 2] , heeft dus dagelijks intensief contact met hem en de man geen enkel.
Tussen partijen staat immers vast dat:
- aan de man in september 2018 een tijdelijk huisverbod is opgelegd;
- de crisisdienst van Veilig Thuis op 23 mei 2021 de melding van de politie ontving
- de officier van justitie de man op 8 juli 2021 n.a.v. een incident op 6 juli 2021 een gedragsaanwijzing heeft gegeven, op grond waarvan de man zich 90 dagen niet mocht ophouden binnen een straal van 50 meter van zowel de woning als het werkadres van de vrouw;
- de man deze gedragsaanwijzing heeft overtreden en hem daarvoor een gevangenisstraf is opgelegd van 30 dagen, waarvan 19 voorwaardelijk;
- de man op 8 november 2021 is veroordeeld voor vernieling van de buitenspiegel en de hoedenplank van de auto van de vrouw op 6 juli 2021;
- de vrouw een zogenoemde Aware-knop heeft gekregen, terwijl die niet op enkel verzoek worden verstrekt, maar uitsluitend wanneer daar gegronde redenen voor zijn.
Vaststaat dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord en er zijn geen aanwijzingen dat die situatie op afzienbare termijn zal verbeteren.
Met de Raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat het partijen niet zal lukken samen over [de minderjarige 1] te overleggen en beslissingen te nemen. Voldoende aannemelijk is geworden dat de moeder, gelet op voornoemde gebeurtenissen en de zorg die zij heeft voor twee kinderen, waarvan er één extra zorg behoeft, hiervoor op dit moment ook onvoldoende draagkracht heeft.
Gezamenlijk gezag is dus niet in het belang van [de minderjarige 1] . Er is geen aanleiding voor onderzoek door de Raad op dit punt, omdat eerst zal moeten blijken welke vooruitgang er in de omgang kan worden geboekt en of de verstandhouding tussen de ouders zal verbeteren.
Onder deze omstandigheden is het in haar belang, omgang te blijven hebben met haar vader.
De rechtbank begrijpt dat, met de zorg voor twee kinderen en de moeizame relatie tussen partijen, veel op de vrouw afkomt. Gelet echter op het belang van [de minderjarige 1] om plezier te hebben met haar vader en een goede band met hem op te bouwen, kan en mag van de vrouw gevraagd worden dat zij de omgang faciliteert.
beiden zijn zeer tevreden over het vele werk dat zij heeft verzet en de resultaten die dat heeft opgeleverd.
De rechtbank zou er dan ook de voorkeur aan geven de omgang helemaal aan het regie van [vertegenwoordiger van de GI] over te laten; zij heeft immers zicht heeft op (de belangen van) [de minderjarige 1] , op het verloop van de omgang en zij kan snel met de ouders in overleg treden.
Sinds het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) is dit echter niet goed meer mogelijk en moet de rechter desgevraagd een minimumregeling vaststellen.
Daarom zal huidige regeling worden vastgelegd als minimum en bepaald worden dat de GI de regie heeft over de verdere invulling en uitbreiding van de omgang.
Het hoogst haalbare op dit moment is dat de GI de man informeert over [de minderjarige 1] , of dat de vrouw hem – zoals de GI heeft voorgesteld – informeert via een schriftje dat bij de omgang wordt meegegeven.
Dit betekent dat het verzoek van de man zal worden afgewezen en dat het aan de GI is
om invulling te geven aan de informatieverstrekking, zoals ter zitting besproken.
In het kader van de ondertoezichtstelling wordt immers zorgvuldig gewerkt aan de (opbouw van de) omgang tussen de man en [de minderjarige 1] . Dat de man wil dat de omgang sneller wordt opgebouwd, doet daar niet aan af en maakt niet dat hij met spoed belang heeft bij een andere beslissing.