ECLI:NL:RBNHO:2022:6469

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
C/15/329678 / KG ZA 22-343 uitwerking
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitwerking van verkort vonnis inzake medehuurderschap en zorgregeling voor minderjarig kind

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben partijen, [eiseres] en [gedaagde], een geschil over de zorg voor hun minderjarige kind en het gebruik van de woning. Op 14 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter een verkort vonnis uitgesproken, waarvan de uitwerking op 22 juli 2022 is verstrekt. De partijen zijn gehuwd geweest en hebben samen een minderjarig kind, [minderjarige 1], dat in 2014 is geboren. Na hun echtscheiding in 2019 hebben zij een ouderschapsplan opgesteld, maar de situatie is sindsdien veranderd. [eiseres] heeft verzocht om het medehuurderschap van de woning, waar [gedaagde] de huurovereenkomst op zijn naam heeft staan, en om een zorgregeling voor hun kind.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het minderjarige kind voorlopig aan [gedaagde] wordt toevertrouwd, omdat hij de afgelopen maanden de meeste zorg voor het kind heeft gedragen. Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 1] om de week bij [eiseres] verblijft. Wat betreft het medehuurderschap heeft de voorzieningenrechter bepaald dat [gedaagde] zijn medewerking moet verlenen aan de aanvraag van [eiseres] voor medehuurderschap, omdat hij onzorgvuldig handelt door dit te weigeren. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/329678 / KG ZA 22-343
Uitwerking van vonnis in kort geding van 14 juli 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.E.M. Boukens te Hoorn Nh,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H. Beekelaar te Kwadijk.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
Op 14 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter een verkort vonnis uitgesproken. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking. Deze is aan partijen verstrekt op 22 juli 2022.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met productie 1
- de eis in reconventie van de zijde van [gedaagde]
- de producties 1 t/m 9 van de zijde van [gedaagde]
- de akte aanvullende eis met producties 2 t/m 4 van de zijde van [eiseres]
- de mondelinge behandeling van 12 juli 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
- de pleitnota van mr. Beekelaar namens [gedaagde].
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [eiseres], bijgestaan door mr. Boukens voornoemd,
- [gedaagde], bijgestaan door mr. Beekelaar voornoemd.
1.3.
Ter zitting is bepaald dat verkort vonnis zal worden gewezen op 14 juli 2022 en dat op 22 juli 2022 een uitwerking daarvan zal volgen.
2. De zaak in het kort
2.1.
Partijen discussiëren over de vraag aan wie hun minderjarige kind moet worden toevertrouwd. [eiseres] wenst daarnaast een zorgregeling gebaseerd op het eerder door partijen overeengekomen ouderschapsplan, maar volgens [gedaagde] is dit plan verouderd. Verder menen beide partijen gerechtigd te zijn tot het uitsluitend gebruik van de woning en wenst [eiseres] medehuurderschap aan te vragen, waarvoor de medewerking van [gedaagde] is vereist.
De voorzieningenrechter bepaalt dat het minderjarige kind voorlopig aan [gedaagde] wordt toevertrouwd en stelt daarnaast een zorgregeling vast. [gedaagde] is gerechtigd tot het uitsluitend gebruik van de woning, maar moet wel meewerken aan een verzoek tot medehuurderschap van [eiseres].

3.Feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit de relatie is op [geboortedatum 2] 2014 het – thans nog – minderjarige kind [minderjarige 1] geboren. [gedaagde] heeft het kind erkend en partijen hebben het gezamenlijk gezag. [eiseres] heeft uit een eerdere relatie nog een minderjarige dochter: [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum 1] 2008), waarover zij het gezag uitoefent.
3.2.
Bij beschikking van 24 april 2019 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Een door partijen ondertekend ouderschapsplan maakt deel uit van deze beschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de kinderen in de reguliere weken in de weekenden vanaf vrijdagavond bij [gedaagde] verblijven. Voor de zomervakantie hebben partijen bepaald dat de minderjarige kinderen de eerste drie weken bij moeder zullen zijn en de laatste drie weken bij vader.
3.3.
Op 24 mei 2019 heeft [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten met Wooncompagnie voor een eengezinswoning gelegen aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning).
3.4.
In juni 2019 is [eiseres] met de twee minderjarige kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij [gedaagde] in de woning komen wonen.
3.5.
Op 18 juli 2019 is de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers ingeschreven.
3.6.
Op 4 juli 2022 heeft [gedaagde] [eiseres] de toegang tot de woning ontzegd. [eiseres] verblijft sindsdien tijdelijk bij een vriendin. De minderjarige kinderen zijn in eerste instantie met [eiseres] meegegaan. Sinds vrijdagavond 8 juli 2022 verblijft [minderjarige 1] bij [gedaagde] in de woning.

4.Het geschil in conventie

4.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, dan wel een door de rechtbank te bepalen termijn, medewerking te verlenen aan het aanvragen/verkrijgen van medehuurderschap. in de zin van artikel 7:267 BW voor [eiseres] met betrekking tot de woning aan de [adres] ([postcode]) te [plaats 1] bij woningbouwvereniging Wooncompagnie, en daarbij te bepalen dat bij gebreke van die medewerking dit vonnis in de plaats treedt van de door [gedaagde] te verrichten (rechts)handelingen met betrekking tot de aanvraag van medehuurderschap,
II. te bepalen dat [eiseres] bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning aan de [adres] ([postcode]) te [plaats 1] en de zich daarin bevindende inboedel;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, dan wel een door de rechtbank te bepalen termijn, onder afgifte van alle sleutels aan de vrouw, de woning aan de [adres] ([postcode]) te [plaats 1] te verlaten en verlaten te houden, alsmede de zich daarin bevindende inboedel ter vrije beschikking aan [eiseres] te stellen, en de woning zonder uitdrukkelijke toestemming van [eiseres] niet meer te betreden.
IV. te bepalen dat het minderjarige kind aan [eiseres] wordt toevertrouwd.
V. te bepalen dat het minderjarige kind één keer in de twee weken van vrijdag 19.00 uur tot en met zondag 19.00 uur bij [gedaagde] verblijft, alsmede de laatste drie weken van de zomervakantie. Dan wel een zorgregeling welke de voorzieningenrechter in goede justitie voorkomt.
VI. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat partijen kort na de scheiding de relatie hebben voortgezet. Partijen hebben ongeveer drie jaar samen in de woning gewoond en daar een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. [eiseres] heeft meermaals aan [gedaagde] verzocht om gezamenlijk de verhuurder te verzoeken tot medehuurderschap. [gedaagde] weigert echter zijn medewerking. Omdat [eiseres] de woning moest verlaten ziet zij zich genoodzaakt een verzoek tot het exclusieve gebruik van de woning in te dienen. Zij kan met haar twee minderjarige kinderen nergens anders terecht. De kinderen hebben belang bij een ongestoorde woonsituatie zonder dat er dreiging bestaat om dakloos te worden of te moeten verhuizen uit een vertrouwde omgeving. Wat betreft de verdeling van de zorg voor de kinderen moet uitgegaan worden van het ouderschapsplan. [eiseres] heeft altijd het grootste gedeelte van de zorg voor [minderjarige 1] op zich genomen, hetgeen zij wil voortzetten.
4.3.
[gedaagde] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [gedaagde] bij uitsluiting van [eiseres] gerechtigd is om het gebruik van de woning aan de [adres] ([postcode]) te [plaats 1] en de zich daarin bevindende inboedel voort te zetten;
II. te bepalen dat [eiseres] gehouden is om de woning aan de [adres] ([postcode]) te [plaats 1] verlaten te houden en dat zij deze woning, anders dan na uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van [gedaagde], niet meer mag betreden;
III. te bepalen dat het minderjarige kind, [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [plaats 2], aan [gedaagde] wordt toevertrouwd;
IV. [eiseres] te veroordelen in de kosten van dit geding.
5.2.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het zijn woning is, waarvan hij ook de lasten voldoet. Het is destijds een eigen keuze van [eiseres] geweest om de huur van haar eigen woning, die haar in het kader van de echtscheiding was toebedeeld, op te zeggen. Omwille van de kinderen heeft [gedaagde] [eiseres] toestemming gegeven om op zijn adres te komen wonen. [gedaagde] heeft [eiseres] recentelijk uit de woning gezet omdat er een onhoudbare situatie was ontstaan, veroorzaakt door het gedrag en de handelswijzen van [eiseres]. De kinderen zijn nooit uit de woning gezet. De afspraken uit het ouderschapsplan zijn niet meer actueel en voldoen niet meer aan de huidige situatie. [gedaagde] is prima in staat om de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen voort te zetten en wil dit ook graag.
5.3.
[eiseres] voert verweer.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in conventie en in reconventie

6.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de voorzieningenrechter deze gezamenlijk behandelen.
Toevertrouwen [minderjarige 1]
6.2.
Partijen hebben gevraagd een beslissing te nemen op de vraag aan wie [minderjarige 1] voorlopig moet worden toevertrouwd. Die beslissing luidt dat [minderjarige 1] voorlopig aan [gedaagde] wordt toevertrouwd. Daarvoor is het volgende van belang.
6.3.
De voorzieningenrechter heeft de indruk dat beide ouders prima in staat zijn om voor [minderjarige 1] te zorgen. Tot voor kort hebben zij ook nog gezamenlijk de zorg- en opvoedingstaken uitgevoerd. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij de afgelopen tien maanden niet heeft gewerkt, omdat hij in de Ziektewet zit. Hij heeft betoogd dat hij in die periode vaak de kinderen naar school bracht, het eten verzorgde en oudergesprekken voerde. Alhoewel tussen partijen vaststaat dat ook [eiseres] een aandeel heeft in de zorg voor de kinderen, is niet betwist dat [gedaagde] voornoemde taken heeft uitgevoerd. Voorshands acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] de afgelopen maanden het grootste deel van de opvoeding en verzorging van de kinderen voor zijn rekening heeft genomen. Op dit moment verblijft [minderjarige 1] ook bij [gedaagde] in de woning. In het belang van het minderjarige kind dient een periode van rust gecreëerd te worden, waarin partijen – in overleg met Veilig Thuis – nieuwe afspraken over de zorgverdeling kunnen maken. Daarvoor is het van belang dat de situatie zo veel als mogelijk onveranderd blijft. Op grond van het voorgaande zal [minderjarige 1] voorlopig aan [gedaagde] worden toevertrouwd, maar ziet de voorzieningenrechter aanleiding om daarnaast ook een tijdelijke zorgregeling te bepalen.
Zorgregeling
6.4.
De voorzieningenrechter is met partijen van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat zij met beide ouders contact heeft. [eiseres] wenst in dat kader aan te sluiten bij het door partijen in 2019 opgestelde ouderschapsplan. Volgens [gedaagde] is het ouderschapsplan niet meer actueel, omdat bij de totstandkoming van die afspraken werd uitgegaan van de situatie dat [eiseres] over woonruimte beschikte die haar in het kader van de echtscheiding was toegewezen. [gedaagde] woonde nog niet in de woning, die inmiddels als thuisbasis voor de kinderen heeft te gelden, aldus [gedaagde].
6.5.
In het belang van de kinderen dienen [eiseres] en [gedaagde] op korte termijn nieuwe afspraken te maken over de zorg van de kinderen. Aangezien partijen door de samenwoning na de echtscheiding geen daadwerkelijke uitvoering aan het ouderschapsplan hebben gegeven en [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat de situatie op basis waarvan die afspraken destijds zijn gemaakt is veranderd, zal de voorzieningenrechter niet zonder meer uitgaan van de zorgregeling uit het ouderschapsplan. Voor de reguliere weken, dus met uitzondering van de schoolvakanties, wordt bepaald dat [minderjarige 1] iedere week van donderdag 18.00 uur tot en met zondag 18:00 uur bij [eiseres] verblijft en iedere week van zondag 18:00 uur tot en met donderdag 18:00 uur bij [gedaagde] verblijft.
6.6.
Wat betreft de zomervakantie heeft [gedaagde] ter zitting verklaard zijn medewerking te zullen verlenen aan de op 25 juli 2022 door [eiseres] met de kinderen geplande vakantie. Dit betekent dat [minderjarige 1] sowieso al twee weken achtereen bij [eiseres] is. De voorzieningenrechter acht het in dat kader redelijk om voor de zomervakantieregeling wél aan te sluiten bij de verdeling van de zorg van [minderjarige 1] zoals destijds door partijen is bepaald. [minderjarige 1] zal daarom de eerste drie weken van de zomervakantie bij [eiseres] verblijven en de laatste drie weken bij [gedaagde].
6.7.
Gelet op het feit dat [eiseres] het gezag over [minderjarige 2] heeft, en ook niet is gevraagd een beslissing te nemen over de verblijfplaats van [minderjarige 2], is het aan [eiseres] om over de verblijfplaats van [minderjarige 2] te beslissen. [eiseres] wordt echter meegegeven dat het in het belang van de kinderen wordt geacht om zoveel mogelijk contact met elkaar te houden. Ook acht de voorzieningenrechter het in het belang van [minderjarige 2] om het contact met [gedaagde] te onderhouden. [eiseres] wordt daarom in overweging gegeven om [minderjarige 2] te laten verblijven waar [minderjarige 1] verblijft. [gedaagde] heeft in dat kader ter zitting ook verklaard dat [minderjarige 2] welkom is bij hem.
Uitsluitend gebruik woning
6.8.
Beide partijen vorderen het uitsluitend gebruik van de woning. Niet in geschil is dat de huurovereenkomst alleen op naam van [gedaagde] staat. Twee maanden na het sluiten van de huurovereenkomst heeft [eiseres] met de minderjarige kinderen de woning betrokken, zodat partijen tenminste drie jaren gezamenlijk in de woning hebben gewoond. In dat kader wenst [eiseres] een aanvraag bij de verhuurder te doen tot medehuurderschap, waarvoor de medewerking van [gedaagde] is vereist. Hierop zal de voorzieningenrechter later ingaan.
6.9.
Voorlopig is het in het belang van de kinderen dat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven. Gelet op de omstandigheid dat [minderjarige 1] aan [gedaagde] wordt toevertrouwd en hij het grootste deel van de zorg van [minderjarige 1] op zich zal nemen, zal worden bepaald dat [gedaagde] de woning kan blijven gebruiken met uitsluiting van [eiseres]. [gedaagde] heeft verklaard dat niet alleen [minderjarige 1], maar ook [minderjarige 2] te allen tijde welkom is in de woning. Hieruit volgt dat de door [eiseres] geuite zorgen dat [minderjarige 2] dakloos zal worden ongegrond zijn.
6.10.
Nadat [eiseres] op 4 juli jl. de toegang tot de woning was ontzegd, heeft zij de woning alsnog betreden met gebruikmaking van een ladder. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vordering van [gedaagde] die inhoudt te bepalen dat [eiseres] de woning verlaten moet houden en zij deze woning, anders dan na uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van [gedaagde], niet meer mag betreden, toe te wijzen.
Medehuurderschap
6.11.
Op grond van artikel 7:267 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan degene die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, medehuurder van die woonruimte worden door met de huurder een gezamenlijk verzoek daartoe te doen bij de verhuurder. [eiseres] kan het medehuurderschap dan ook alleen verkrijgen met medewerking van [gedaagde].
6.12.
Gelet op de stellingen van partijen, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding om aan te nemen dat de verhuurder [eiseres] niet als medehuurder zou accepteren.
Vast staat dat [eiseres] gedurende tenminste drie jaren in de woning haar hoofdverblijf heeft gehad. Weliswaar woont [eiseres] op dit moment niet in de woning, maar een verzoek tot medehuurderschap kan ook nog na het eindigen van de samenwoning worden gedaan, als het zo spoedig na die beëindiging is gedaan als in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kan worden gevergd (zie HR 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2193). Het enkele feit dat partijen hun samenleving recent hebben verbroken en op dit moment geen gemeenschappelijke huishouding voeren, hoeft dus niet aan de toekenning van het medehuurderschap in de weg te staan. Verder is door [gedaagde] niet betwist dat [eiseres] de huur voor de woning kan voldoen. Onder die omstandigheden bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om voorshands aan te nemen dat de verhuurder van de woning [eiseres] niet als medehuurder zal accepteren.
6.13.
De vraag die vervolgens beantwoordt moet worden is of [gedaagde] onzorgvuldig – en mogelijk onrechtmatig – handelt door zijn medewerking te weigeren. Deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend.
6.14.
Anders dan [gedaagde] stelt is voorshands niet gebleken dat partijen bewust nooit het medehuurderschap hebben aangevraagd. Volgens [eiseres] hebben partijen in overleg besloten van [plaats 2] naar [plaats 1] te gaan verhuizen. De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] de woning enkel heeft toegewezen gekregen omdat minimaal drie personen de woning als hoofdverblijf zouden hebben is door [gedaagde] niet betwist. Dat de vordering van [eiseres] slechts de strekking heeft om de andere persoon op korte termijn de positie van huurder te verschaffen is ook niet aannemelijk geworden. Omdat artikel 7:267 BW juist is geschreven ter bescherming van de samenwoner tegen de hoofdhuurder handelt [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Voldoende aannemelijk is ook dat die onrechtmatige gedraging aan [gedaagde] is toe te rekenen en dat - nu niet gesteld of gebleken is dat de verhuurder overwegende bezwaren heeft tegen [eiseres] als medehuurster - er voldoende causaal verband bestaat tussen de gedraging van [gedaagde] en het nadeel dat [eiseres] daardoor lijdt.
6.15.
Op grond van het voorgaande dient [eiseres] in de gelegenheid te worden gesteld de verhuurder te benaderen met een verzoek tot medehuurderschap. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] veroordelen zijn medewerking te verlenen aan het indienen van een verzoek tot medehuurderschap van [eiseres], en bepalen dat bij gebreke van die medewerking dit vonnis in de plaats treedt van die medewerking. Omdat tegen de gevorderde termijn waarbinnen [gedaagde] zijn medewerking moet verlenen geen verweer is gevoerd, wordt de termijn voor de vereiste medewerking bepaald op drie dagen na betekening van dit vonnis.
Proceskosten
6.16.
Omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, worden de proceskosten zo gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De hiervoor vermelde tekst strekt tot motivering van het vonnis dat tussen partijen op 14 juli 2022 is gewezen en heeft enkel betekenis in samenhang met dat vonnis. De aanvulling is vastgesteld door mr. E. Kanninga-Jonker en is separaat verstrekt op 22 juli 2022.