ECLI:NL:RBNHO:2022:6411

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
15/267341-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor pgb-fraude en valsheid in geschrift met betrekking tot sociale zekerheidswetgeving

Op 22 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan pgb-fraude en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, gedurende een periode van vier jaar onterecht persoonsgebonden budgetten (pgb's) heeft verkregen door het verstrekken van onjuiste informatie aan de gemeente Haarlem. De verdachte heeft de inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat zijn medeverdachte, die als hulpbehoevend werd gepresenteerd, in werkelijkheid in staat was om te werken en zelfstandig te functioneren. De rechtbank heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging verworpen, omdat de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude niet van toepassing was op deze zaak. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het schenden van de inlichtingenplicht, valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/267341-18 (P)
Uitspraakdatum: 22 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 juni, 30 juni en 8 juli 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[geboorteplaats] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. J.H. van Dijk, advocaat te Haarlem, vervanger van mr. M.M.J. Nuijten, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en feitelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
feit 1:
het medeplegen van het schenden van de inlichtingenplicht als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (2015) in de periode van 28 juli 2010 tot en met
21 december 2016 te Haarlem en/of Almere,
feit 2:
het medeplegen van valsheid in geschrift, ten aanzien van zorgovereenkomsten en kwitanties in de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 januari 2016 te Haarlem en/of Almere,
feit 3:
het voorhanden hebben van valselijk opgemaakte geschriften, te weten (wijziging) zorgovereenkomsten, urenbriefjes, een aanvraagformulier WMO-voorzieningen, declaratieformulieren Pgb-WMO en kwitanties, in de periode van 19 juli 2016 tot en met
6 december 2016 in de gemeente Haarlem.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.2. Voorvragen

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag, dat lager ligt dan
€ 50.000,- , volgens de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude en de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude, in geval van de verdachte bestuursrechtelijke handhaving aan de orde zou moeten zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
De Aanwijzing sociale zekerheidsfraude (Stcrt. 2016, 12609) omschrijft het opsporings- en vervolgingsbeleid met betrekking tot fraude met uitkeringen, verstrekt krachtens de sociale zekerheidswetgeving. Sociale zekerheid betreft volgens deze aanwijzing, uitkeringen verstrekt krachtens de in de aanhef genoemde wetten, dan wel overige sociale voorzieningen en/of wetten. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wordt niet in de aanhef genoemd. Bovendien is in de aanwijzing bepaald dat het gaat om alle strafbare feiten met betrekking tot sociale uitkeringen, waarop in beginsel een bestuurlijke maatregel of de bestuurlijke boete van toepassing kan zijn. Op grond van de bepalingen in de Wmo (2015) kan geen bestuurlijke maatregel of bestuurlijke boete worden opgelegd, zodat de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hier niet van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de aangehaalde Richtlijn.
Daar komt nog bij dat in de aanwijzing is bepaald dat deze in principe niet van toepassing is op de opsporing en vervolging van personen die zelf geen uitkeringsgerechtigde zijn, en die verdacht worden van het plegen van of deelneming aan een bepaalde vorm van sociale zekerheidsfraude, zoals in geval van de verdachte aan de orde is. Ook gelet hierop is de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude niet op de verdachte van toepassing.
De conclusie is dan ook dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank heeft voor het overige vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten. De verweren die de raadsman daartoe heeft aangevoerd worden voor zover van belang hierna besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1 en feit 3Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich in de periode vóór 1 januari 2012 schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen zoals die aan hem onder feit 1 ten laste zijn gelegd. De verdachte zal in zoverre dan ook worden vrijgesproken.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat het onder feit 3 tenlastegelegde door de verdachte is gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en), zodat hij ter zake het medeplegen zal worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de redengevende feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit vonnis.
3.3.3
Vaststellingen
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank, voor zover hier relevant, het volgende vast.
Medeverdachte [medeverdachte 1] ontving in de jaren 2010 en 2012 tot en met 2016 op grond van de Wmo van de gemeente Haarlem persoonsgebonden budgetten (pgb’s) voor huishoudelijke hulp en persoonlijke begeleiding, als ook een verhuiskostenvergoeding.
[medeverdachte 1] en zijn begeleiders, de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] , hebben bij de gemeente Haarlem het (medische) toestandsbeeld van [medeverdachte 1] in de loop der jaren als volgt geschetst. [medeverdachte 1] is volledig hulpbehoevend, hij kan niet zonder rollator lopen, hij kan zichzelf niet zelfstandig wassen, aan- of uitkleden, hij moet uit bed worden gehaald en hij gebruikt zware medicatie. Bij [medeverdachte 1] is sprake van ernstige psychische en lichamelijk klachten en hij verkeert in een sociaal isolement.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek is [medeverdachte 1] op 14 en 28 september 2015 op gesprek bij de gemeente geweest. Tijdens die gesprekken is – onder meer – verklaard dat de [medeverdachte 1] wat betreft dagelijkse activiteiten volledig afhankelijk is van zijn begeleiders, de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] . De verdachte was bij beide gesprekken aanwezig en [medeverdachte 2] bij het gesprek op 14 september 2015. Tijdens deze gesprekken is verklaard dat [medeverdachte 1] afhankelijk is van meerdere uren huishoudelijke hulp en persoonlijke begeleiding per week. En verder dat [medeverdachte 1] wegens zijn zware medicatie geen auto of scootmobiel kan rijden, terwijl hij in verband met een zenuwverzwakking en evenwichtsproblemen niet kan lopen zonder rollator. Ook is verklaard dat [medeverdachte 1] moeilijk kan praten in verband met keelklachten. Tegenover de indicatiesteller van MO-zaak is bij een huisbezoek aan [medeverdachte 1] op 7 oktober 2015, waar de verdachte ook aanwezig was, eenzelfde beeld geschetst. De verdachte heeft zich voorgesteld als de begeleider van [onderneming 1] en te kennen gegeven dat [medeverdachte 1] volledig van zijn zorg afhankelijk is. [medeverdachte 1] gaat één dagdeel erop uit met een praatgroep en komt nauwelijks buiten, aldus de adviesrapportage van MO-zaak d.d. 14 oktober 2015 (onderzoek Sfinx, bijlage 10, p. 312).
Naar aanleiding van een melding dat [medeverdachte 1] was gezien, terwijl hij zonder hulpmiddelen liep, is de afdeling Fraudebestrijding van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem in september 2015 een rechtmatigheidsonderzoek gestart. Dit onderzoek is in januari 2016 overgegaan in een opsporingsonderzoek. In verband met deze onderzoeken zijn – onder meer – observaties gedaan, is dossieronderzoek verricht, zijn getuigen gehoord en hebben doorzoekingen plaatsgevonden op de adressen van de verdachte en de medeverdachten. Samengevat is daaruit het volgende naar voren gekomen.
Uit onderzoek aan het paspoort van [medeverdachte 1] is gebleken dat hij verschillende keren voor langere tijd in Egypte heeft verbleven, te weten van 3 juni 2009 tot en met 28 augustus 2009, 17 oktober 2012 tot 23 november 2012, van 30 juni 2013 tot 9 september 2013, van 26 augustus 2014 tot 24 september 2014 en van 6 juni 2016 tot 10 december 2016. Dit hebben [medeverdachte 1] noch de verdachte gemeld bij de gemeente.
[medeverdachte 1] is de broer van de verdachte. Dit hebben de verdachte en [medeverdachte 1] niet aan de gemeente kenbaar gemaakt.
Tijdens waarnemingen in de periode van september 2015 tot en met december 2015 is [medeverdachte 1] door verschillende rapporteurs werkend gezien Grillroom [onderneming 2] , het restaurant van zijn (andere) broer in Haarlem. Daarbij is waargenomen dat [medeverdachte 1] achter de counter staat, eten bereidt, eten uitserveert, de telefoon beantwoordt en bestellingen bezorgt met een auto. Tegenover rapporteurs, die zich voordeden als klant, heeft [medeverdachte 1] op 28 oktober 2015 verklaard dat hij de kok is en dat hij alles zelf vers bereidt. Niet is gezien dat [medeverdachte 1] tijdens zijn werkzaamheden gebruik maakte van een rollator.
Verschillende getuigen hebben verklaard [medeverdachte 1] (al jaren) te kennen uit Grillroom [onderneming 2] en zijn in de veronderstelling dat [medeverdachte 1] daar werkt. Zij hebben hem daar ook zien werken. Getuigen hebben [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode niet zien lopen met behulp van een rollator.
Tijdens verschillende observaties is gezien dat [medeverdachte 1] een auto bestuurt, waarvan het kenteken op naam van zijn schoonzus staat. Ook is waargenomen dat [medeverdachte 1] zelf met de auto naar een afspraak bij de gemeente rijdt en naar een afspraak bij het Spaarne Gasthuis, terwijl de verdachte in de auto plaatsneemt als bijrijder.
Bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres 1] te Haarlem in december 2016 is een grote hoeveelheid, ruim 300 doosjes, ongebruikte medicatie op naam van [medeverdachte 1] aangetroffen.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat [medeverdachte 1] in de periode 2014-2015 (zwaar) trainde in de sportschool Haarlem Gym en dat hij ook andere personen begeleidde bij het sporten.
Bij onderzoek aan de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] zijn verschillende foto's en video's aangetroffen waarop [medeverdachte 1] is te zien. Op een van de foto's poseert [medeverdachte 1] in sportkleding samen met een vrouw. Uit onderzoek is gebleken dat deze foto is genomen in Haarlem Gym.
Daarnaast zijn op de telefoon verschillende video’s uit augustus 2016 aangetroffen waarop is te zien dat de [medeverdachte 1] danst op een bruiloftsfeest in Egypte. Door verbalisanten wordt beschreven dat op de beelden is te zien dat [medeverdachte 1] druk beweegt met zijn ledematen, draait met zijn armen en heupen en een enkele keer springt.
Tot slot zijn op de telefoon van [medeverdachte 1] opgenomen telefoongesprekken en berichten aangetroffen waarop – onder meer – is te horen dat [medeverdachte 1] zich tegenover klanten voorstelt als de bezorger van [onderneming 2] , dat hij bestellingen van klanten aanneemt of zelf plaatst bij leveranciers, dat [medeverdachte 1] een gesprek met zijn schoonzus heeft over zijn werkzaamheden en de betaling daarvoor, en dat hij met andere personen afspreekt om te gaan sporten of uit te gaan naar bijvoorbeeld een afterparty.
Getuige [getuige 3] heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat hij [medeverdachte 1] niet kent, dat hij nooit zorg aan [medeverdachte 1] heeft verleend en dat hij de aangetroffen zorgovereenkomst tussen hem en [medeverdachte 1] met ingangsdatum 1 juli 2016 niet kent. Deze overeenkomst is getekend door de verdachte als vertegenwoordiger van [medeverdachte 1] .
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat hij na 2010 geen zorg meer heeft verleend aan [medeverdachte 1] . Tevens is uit dossieronderzoek gebleken dat [medeverdachte 2] op 30 augustus 2012 bij de gemeente een fraudemelding heeft gedaan over [medeverdachte 1] .
3.3.4
Nadere bewijsoverweging feit 1
Wettelijk kader
Op grond van artikel 2.3.8, eerste lid, van de Wmo doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van een pgb. Tot 1 januari 2015 gold op grond van de Wmo in samenhang met Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Haarlem 2010 en 2013 eenzelfde bepaling.
Schenden van de inlichtingenplicht
Op grond van de vaststellingen hiervoor onder 3.3.3 weergegeven, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat [medeverdachte 1] – kort gezegd – bij de gemeente een beeld over zijn (geestelijke en lichamelijke) beperkingen heeft geschetst dat niet in overeenstemming was met de werkelijkheid. De verdachte is, samen met medeverdachte [medeverdachte 2] , bij [medeverdachte 1] betrokken geweest in de hoedanigheid van persoonlijk begeleider en vertegenwoordiger. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte ook op de hoogte was van de werkelijke (medische) gesteldheid van [medeverdachte 1] . De verdachte en zijn medeverdachten hebben de gemeente daarvan echter niet op de hoogte gesteld, net zo min als van bepaalde veranderingen in de lichamelijke dan wel geestelijke toestand van [medeverdachte 1] die van invloed konden zijn op de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De verdachte heeft tegenover de politie erkend dat hij wist dat het beter met [medeverdachte 1] ging en dat hij dit had moeten melden. De verdachte heeft op de zitting ook erkend in juli 2016 pgb’s voor [medeverdachte 1] te hebben aangevraagd, terwijl [medeverdachte 1] op dat moment al in Egypte verbleef en dus in Nederland helemaal geen huishoudelijke zorg en persoonlijke begeleiding ontving. De verdachte wist ook dat [medeverdachte 1] zijn voorgeschreven medicatie niet slikte en zelf auto reed. Evenmin heeft de verdachte aan de gemeente kenbaar gemaakt dat [medeverdachte 1] zijn broer is. Ook dit is een gegeven dat van belang is voor het recht op een pgb. Dit alles levert een schending op van de inlichtingenplicht.
Het standpunt van de verdediging dat [medeverdachte 1] op momenten wel zorg nodig had, of dat er, ook als bekend was geweest dat [medeverdachte 1] familie is van de verdachte, deels nog aanspraak bestond op een pgb, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Immers, wat hier verder ook van zij, de gemeente dient op de hoogte te worden gesteld van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de verstrekking en de hoogte van een pgb, om op basis daarvan op juiste wijze het recht op een dergelijk budget te kunnen vaststellen. Door het niet verstrekken van juiste inlichtingen over alle van belang zijnde feiten en omstandigheden, wordt deze mogelijkheid aan de gemeente ontnomen.
Medeplegen in het kader van artikel 227b Sr
Volgens vaste rechtspraak betreft de kern van het verwijt dat een overtreder van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt gemaakt, het nalaten van het verstrekken van relevante gegevens. Er is dus sprake van een omissiedelict. De uitkeringsgerechtigde op wie de in artikel 227b Sr bedoelde inlichtingenplicht rust, is in de eerste plaats de normadressaat van artikel 227b Sr. Het zijn van uitkeringsgerechtigde met een inlichtingenplicht moet dus als een voor het plegen van artikel 227b Sr vereiste ‘kwaliteit’ worden gezien. Daarom is artikel 227b Sr ook aan te merken als een kwaliteitsdelict.
Wil er sprake kunnen zijn van het medeplegen van dit delict, dan moet, gelet op het vorenstaande, bewezen kunnen worden dat de opzet van de medepleger rechtstreeks of voorwaardelijk is gericht op de kwaliteit van de andere betrokkene(n), in die zin dat hij heeft geweten van de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde van die ander(en) en de daarmee verband houdende inlichtingenplicht of tenminste de aanmerkelijke kans van het bestaan van die kwaliteit heeft aanvaard. Daarnaast moet hij geweten hebben, of moet het hem in ieder geval redelijkerwijs duidelijk zijn geweest, dat zijn mededader heeft nagelaten aan die inlichtingenplicht te voldoen. Ten slotte moet er sprake zijn van een essentiële bijdrage van de mededader aan dit niet voldoen aan de inlichtingenplicht. [1]
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak aan deze voorwaarden is voldaan.
Uit bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verschillende documenten hebben ondertekend waarmee over een langere tijd pgb’s ten behoeve van [medeverdachte 1] zijn verkregen. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen genoegzaam dat de verdachte op de hoogte was van de werkelijke (medische) gesteldheid van [medeverdachte 1] en dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de gemeente de schijn heeft gewekt dat [medeverdachte 1] volledig hulpbehoevend was, terwijl er alleen op papier zorg werd verleend en [medeverdachte 1] (ondertussen) werkte bij Grillroom [onderneming 2] en regelmatig (langdurig) op vakantie was naar Egypte. Verder deed de verdachte voorkomen alsof hij de zorg verleende of inkocht vanuit verschillende (thuiszorg)kantoren die op zijn naam stonden, zonder daarbij kenbaar te maken dat [medeverdachte 1] zijn broer was.
Het kan daarom niet anders zijn dan dat verdachte dit alles opzettelijk heeft gedaan.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het schenden van de inlichtingenplicht. De verdachte heeft dit met opzet gedaan. Het ten laste gelegde onder feit 1 is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.3.5
Nadere bewijsoverweging feiten 2 en 3Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat het voor bewezenverklaring vereiste opzet ontbreekt en is betwist dat er geen recht op een Wmo-voorziening bestond.
De rechtbank verwerpt deze verweren onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 3.3.4 is overwogen.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de eerste twee tenlastegelegde gedachtestreepjes onder feit 3, te weten de zorgovereenkomsten ter zake zorgverleners [persoon 1] en [persoon 2] , nu deze niet zijn ondertekend en daardoor de vereiste bewijsbestemming ontbreekt.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 december 2016 in de gemeente Haarlem en/of in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en/of [onderneming 1] , in strijd met een aan [medeverdachte 1] , bij of krachtens wettelijke voorschriften opgelegde verplichting, te weten de artikelen 7.3 lid 3 en 7.5 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2010 en de artikelen 8.3 lid 3 en artikel 8.5 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013 en artikel 8.1 lid 1 Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Haarlem (per 01/01/2015) en artikel 2.3.8 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,
telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl [medeverdachte 1] en zijn mededaders wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht van [medeverdachte 1] op verstrekkingen of tegemoetkomingen, te weten (maatwerk)voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning (2015), namelijk één of meer persoonsgebonden budgetten (‘pgb’) voor hulp bij het huishouden en begeleiding en een verhuiskostenvergoeding, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekkingen of tegemoetkomingen,
immers hebben verdachte en/of zijn mededaders, telkens opzettelijk nagelaten tijdig de (afdeling WMO/team WMO-voorzieningen van de) gemeente Haarlem op de hoogte te stellen,
  • dat [medeverdachte 1] , niet of niet geheel de fysieke en/of psychische en/of psychosociale beperkingen in het uitvoeren van algemene taken/ huishoudelijke taken/persoonlijke verzorging had zoals bekend was bij de afdeling WMO/team WMO-voorzieningen van de gemeente Haarlem, en/of
  • dat [medeverdachte 1] , zonder hulpmiddelen en zonder (zorg)begeleiders in het maatschappelijke verkeer voldoende kon functioneren en kon participeren en dat hij zonder hulp kon lopen en autorijden en (op geld waardeerbare) werkzaamheden kon verrichten en/of
  • dat [medeverdachte 1] , voldoende zelfredzaam was en voldoende zelfstandig in staat was tot maatschappelijke participatie, en/of
  • dat er wijzigingen waren van de fysieke en/of psychische en/of psychosociale beperkingen van [medeverdachte 1] en diens zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, en/of
  • dat de voornoemde toegekende WMO-voorzieningen aan [medeverdachte 1] en/of zijn zorgverleners, niet of niet geheel zijn besteed aan/aangewend voor het doel waarvoor het was toegekend en uitgekeerd, en/of
  • dat hij, verdachte en [medeverdachte 2] en [onderneming 1] en [getuige 3] geen en/of minder uren huishoudelijke hulp en/of zorg en/of begeleiding aan [medeverdachte 1] , hadden verleend, en/of
  • dat de verdachte de broer is van [medeverdachte 1] en/of
  • dat [medeverdachte 1] meermalen (langdurig) in het buitenland (Egypte) verbleef;
Feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 juli 2016 in de gemeente Haarlem en/of in de gemeente Almere, (telkens) tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [onderneming 1] ,
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
zeven zorgovereenkomsten, budgethouder [medeverdachte 1] en/of een formulier wijziging zorgovereenkomst, budgethouder [medeverdachte 1] en/of
twaalf kwitanties betaling van [medeverdachte 1] aan [verdachte] voor huishoudelijke hulp periode januari 2012 tot en met december 2012,
telkens valselijk heeft opgemaakt door (telkens) opzettelijk valselijk in strijd met de waarheid,
a.
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [medeverdachte 1] en zorgverlener [verdachte] d.d. 1 januari 2012, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat er geen familierelatie is met zorgverlener [verdachte] en/of dat [verdachte] in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 hulp bij het huishouden zal verlenen (variabel aantal uren) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] en tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
  • op een zorgovereenkomst (arbeidsovereenkomst) tussen budgethouder [medeverdachte 1] (vertegenwoordiger [verdachte] ) en zorgverlener [medeverdachte 2] d.d. 1 januari 2016, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat [medeverdachte 2] in de periode van 1 januari 2016 tot 31 december 2016 hulp bij het huishouden zal verlenen (6 uren per week) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
  • op een zorgovereenkomst (arbeidsovereenkomst) tussen budgethouder [medeverdachte 1] (vertegenwoordiger [verdachte] ) en zorgverlener [getuige 3] d.d. 1 juli 2016, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat [getuige 3] in de periode van 1 juli 2016 tot
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [medeverdachte 1] (vertegenwoordiger [verdachte] ) en zorgverlener [verdachte] d.d. 1 december 2015, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat er geen familierelatie is met de zorgverlener en/of de zorgverlener [verdachte] per 1 januari 2016 hulp bij het huishouden zal verlenen (4,5 uren per week) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
  • op een zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [medeverdachte 1] (vertegenwoordiger [verdachte] ) en zorgverlener [verdachte] d.d. 1 december 2015, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat er geen familierelatie is met de zorgverlener en/of de zorgverlener [verdachte] per 1 januari 2016 begeleiding zal verlenen (9 uren per week) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
  • op een zorgovereenkomst (arbeidsovereenkomst) tussen budgethouder [medeverdachte 1] (vertegenwoordiger [verdachte] ) en zorgverlener [medeverdachte 2] d.d. 1 januari 2016, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat de zorgverlener [medeverdachte 2] per 1 januari 2016 en tot 30 juni 2016 hulp bij het huishouden zal verlenen (5,75 uren per week) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
  • op een zorgovereenkomst (arbeidsovereenkomst) tussen budgethouder [medeverdachte 1] (vertegenwoordiger [verdachte] ) en zorgverlener [medeverdachte 2] d.d. 18 april 2016, althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat de zorgverlener [medeverdachte 2] per 1 mei 2016 tot 31 december 2016 begeleiding zal verlenen (een onregelmatig aantal uren) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] tegen een vergoeding en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
  • op een formulier wijziging zorgovereenkomst met een zorgverlener, d.d. 15 februari 2015, budgethouder [medeverdachte 1] en zorgverlener [onderneming 1] , althans geschrift, te (doen/laten) vermelden dat de zorgovereenkomst tussen [medeverdachte 1] en [onderneming 1] per
b.
- op die kwitanties, althans geschriften, te (doen/laten) vermelden dat [medeverdachte 1] telkens geld betaalde aan [verdachte] voor geleverde huishoudelijke hulp en te voorzien van een handtekening van de ontvanger,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of (door anderen) doen gebruiken;
Feit 3
hij in de periode van 19 juli 2016 tot en met 6 december 2016 in de gemeente Haarlem,
opzettelijk voorhanden heeft gehad een valse
  • zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [medeverdachte 1] en zorgverlener
  • formulier wijziging zorgovereenkomst met een zorginstelling, d.d. 1 december 2015 en/of
  • zeven urenbriefjes van Servicecentrum PGB op naam budgethouder [medeverdachte 1] en zorgverlener [medeverdachte 2] (WMO-hulp bij het huishouden) over de periode januari 2015 tot en met juli 2015 en/of
  • declaratieformulier(en), Pgb-wmo, budgethouder [medeverdachte 1] en zorgverlener [medeverdachte 2] , periode januari 2013 tot en met december 2013 en/of
  • kwitanties van betaling van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] (WMO huishoudelijke hulp) in de periode januari tot en met december 2013,
althans geschriften, - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat
  • op die zorgovereenkomst (met een freelancer) tussen budgethouder [medeverdachte 1] en zorgverlener [verdachte] d.d. 1 januari 2013, althans een geschrift, staat vermeld dat de zorgverlener [verdachte] per 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 hulp bij het huishouden zal verlenen (met onregelmatig aantal werkuren) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] tegen een vergoeding en te voorzien van een handtekening en/of
  • op dat formulier wijziging zorgovereenkomst met een zorginstelling, d.d. 1 december 2015, budgethouder [medeverdachte 1] en zorginstelling [onderneming 1] (vertegenwoordiger [medeverdachte 2] ), althans geschrift, staat vermeld dat de zorgovereenkomst tussen [medeverdachte 1] en [onderneming 1] (voor WMO-begeleiding ) per 01 januari 2016 zal worden beëindigd en te voorzien van (een) handtekening(en) en/of
  • op die zeven urenbriefjes van Servicecentrum PGB op naam budgethouder [medeverdachte 1] en zorgverlener [medeverdachte 2] (WMO-hulp bij het huishouden) over de periode januari 2015 tot en met juli 2015, althans geschriften, staat vermeld dat [medeverdachte 2] als zorgverlener uren heeft gewerkt (WMO-hulp bij het huishouden) ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] tegen een vergoeding en/of te voorzien van een handtekening en/of
  • op die declaratieformulieren, Pgb-wmo, budgethouder [medeverdachte 1] en zorgverlener [medeverdachte 2] , periode januari 2013 tot en met december 2013, althans geschriften, staat vermeld dat [medeverdachte 2] als zorgverlener uren heeft gewerkt tegen een vergoeding ten behoeve van budgethouder [medeverdachte 1] en/of
  • op die kwitanties van betaling van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] (WMO huishoudelijke hulp) in de periode januari tot en met december 2013, althans geschriften, staat vermeld dat [medeverdachte 1] telkens geld betaalde aan [medeverdachte 2] voor geleverde huishoudelijke hulp en te voorzien van een handtekening van de ontvanger,
en bestaande het voorhanden hebben hierin dat verdachte voornoemde geschriften onder zich had en/of heeft gehouden (in een bedrijfsadministratie).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd,
feit 2
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
feit 3
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van een op te leggen straf, rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van de verdachte en de omstandigheid dat een veroordeling zeer nadelige gevolgen voor zijn werkende leven zal hebben.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vier jaren schuldig gemaakt aan het medeplegen van pgb-fraude. Aan de medeverdachte [medeverdachte 1] is hierdoor een aanzienlijk bedrag aan pgb-gelden toegekend waarop hij geen of niet volledig recht had. Op die manier heeft de verdachte samen met anderen misbruik gemaakt van een voorziening die bestemd is voor mensen met chronische beperkingen of ziekte, die noodgedwongen zorg moeten inkopen. Het totale benadelingsbedrag is berekend op € 48.959,91. Omdat de rechtbank wat betreft feit 2 komt tot een bewezenverklaring van een kortere periode gaat de rechtbank uit van een benadelingsbedrag van € 47.503,87 (verstrekte pgb’s minus 2010).
De verdachte heeft bij deze pgb-fraude een initiërende rol gespeeld.
De verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, op grove wijze geschonden. Hierdoor heeft hij niet alleen in financieel opzicht schade aan dit stelsel berokkend, maar ook op ernstige wijze afbreuk gedaan aan de solidariteitsgedachte die daaraan ten grondslag ligt. De verdachte heeft samen met anderen misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld dat is bedoeld voor de zeer kwetsbaren in de samenleving. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in documenten als de onderhavige gesteld mag worden. Dit geldt te meer nu de verdachte verschillende keren voordeed te handelen uit hoofde van een op zijn naam staand administratie- dan wel zorgkantoor en daarmee de indruk wekte een bonafide zorgverlener te zijn.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat als uitgangspunt genomen de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten vermelden voor de bestraffing van fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- tot € 70.000,- als uitgangspunt 2 tot 5 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De aanzienlijke duur van de fraude weegt in strafverzwarende zin mee.
De persoon van de verdachte en de redelijke termijnMet betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank nog gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Tot slot heeft de rechtbank voor de bepaling van de strafsoort en -maat rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waarborgt het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in geval van de verdachte is aangevangen op 6 december 2016, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Nu het eindvonnis heden op 22 juli 2022 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn met ruim drie jaren en zeven maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel de overschrijding van de redelijke termijn in combinatie met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gegronde redenen vormen aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf (meer) op te leggen en te volstaan met een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van hierna te noemen aantal uren. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het daarbij opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet (meer) aangewezen, gelet op het aanzienlijke tijdsverloop en het feit dat de verdachte sinds deze feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 225, 227b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2022.

Voetnoten

1.Zie Gerechtshof Amsterdam 15 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:1363), alsmede de conclusie van Advocaat-Generaal Harteveld van 18 april 2017 (ECLI:NL:PHR:2017:452).