In deze zaak heeft AirHelp Limited, een vennootschap gevestigd in Hong Kong, een vordering ingesteld tegen United Airlines, Inc., een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij, wegens compensatie na de annulering van een vlucht. De annulering vond plaats op 31 juli 2018, toen de passagiers, die van Amsterdam naar Guatemala City zouden vliegen, geconfronteerd werden met een medische noodsituatie aan boord. Een minderjarige passagier werd gediagnosticeerd met waterpokken, wat leidde tot de beslissing om de vlucht te annuleren en het toestel te desinfecteren. AirHelp vorderde een schadevergoeding van € 1.200,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annuleringen.
De vervoerder, United Airlines, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals gedefinieerd in de Verordening. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de annulering te voorkomen. De rechter stelde vast dat de medische noodsituatie een buitengewone omstandigheid was, maar dat de vervoerder niet had bewezen dat het desinfecteren van het toestel zodanig veel tijd in beslag nam dat annulering noodzakelijk was. De kantonrechter oordeelde dat AirHelp recht had op de gevorderde compensatie, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van de annulering.
De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.200,00 aan AirHelp, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten aan de kant van AirHelp. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat AirHelp niet voldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.