ECLI:NL:RBNHO:2022:6380

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
9457768 CV EXPL 21-3526
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van commissie en schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van een agentuurovereenkomst

In deze zaak vordert de Indonesische onderneming P.T. Garda Mandiri Teknik (GMT) van de Nederlandse onderneming Royal Duyvis Wiener B.V. (RDW) betaling van commissie, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van de agentuurovereenkomst, en een klantvergoeding. De kantonrechter heeft op 7 juli 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een agentuurovereenkomst die op 31 mei 2021 door RDW per direct is opgezegd, zonder inachtneming van de opzegtermijn van zes maanden. GMT vordert een totaalbedrag van € 729.572,10, maar RDW erkent slechts een bedrag van € 141.689,07 voor openstaande commissie. De kantonrechter wijst de gevorderde commissie grotendeels toe, omdat GMT recht heeft op deze commissie op basis van de agentuurovereenkomst. De vergoeding wegens onregelmatige opzegging wordt ook (deels) toegewezen, omdat RDW de overeenkomst zonder de vereiste opzegtermijn heeft beëindigd. De gevorderde klantvergoeding wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat GMT nieuwe klanten heeft aangebracht of bestaande klanten heeft geïntensiveerd. De kantonrechter oordeelt dat de opzegging onregelmatig was en dat RDW aansprakelijk is voor de schade die GMT heeft geleden door deze onregelmatige opzegging. De kantonrechter wijst de tegenvordering van RDW tot terugbetaling van € 727.107,41 af, omdat RDW niet heeft aangetoond dat deze commissie onverschuldigd is betaald. De proceskosten worden gecompenseerd, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9457768 \ CV EXPL 21-3526 BL
Uitspraakdatum: 7 juli 2022 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van Indonesië
P.T. Garda Mandiri Teknik
gevestigd te Tangerang (Indonesië)
eiseres
verder te noemen: GMT
gemachtigde: mr. T.J. van Vugt
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Royal Duyvis Wiener B.V.
gevestigd te Koog aan de Zaan
gedaagde
verder te noemen: RDW
gemachtigde: mr. A.C. Mahabiersing
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over een agentuurovereenkomst. Een Indonesische handelsagent vordert van een Nederlandse onderneming betaling van commissie, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, en een klantvergoeding. De kantonrechter wijst de gevorderde commissie grotendeels toe, omdat de handelsagent daarop aanspraak kan maken op grond van de agentuurovereenkomst. Verder oordeelt de kantonrechter dat uit de correspondentie tussen partijen duidelijk blijkt dat de Nederlandse onderneming de agentuurovereenkomst per direct heeft opgezegd, zonder rekening te houden met de opzegtermijn van zes maanden. De vergoeding wegens onregelmatige opzegging wordt daarom ook (deels) toegewezen. De gevorderde klantvergoeding wordt afgewezen, omdat gelet op de wettelijke regels en de rechtspraak niet wordt voldaan aan de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een klantvergoeding.

1.Het procesverloop

1.1.
GMT heeft bij dagvaarding van 20 september 2021 een vordering tegen RDW ingesteld. RDW heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 16 juni 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. GMT en RDW hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft GMT bij brief van 2 juni 2022 nog stukken toegezonden, haar eis en de gronden daarvan vermeerderd, en schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering. RDW heeft bij brief van 7 juni 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
GMT is een in Indonesië gevestigde onderneming, die zich bezighoudt met bemiddeling tussen producenten van voedsel (in het bijzonder snoepgoed en chocolade) en fabrikanten van machines voor voedselproductie.
2.2.
RDW is een in Nederland gevestigde onderneming, die machines ontwikkelt en fabriceert voor de cacao verwerkende en chocolade producerende industrie.
2.3.
Met ingang van 1 mei 2006 is een agentuurovereenkomst gesloten tussen Machinefabriek P.M. Duyvis (nu: RDW) als principaal en GMT als handelsagent.
2.4.
De agentuurovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar, en na het verstrijken van die termijn stilzwijgend voortgezet.
2.5.
Op 31 mei 2021 heeft op initiatief van RDW een online bespreking plaatsgevonden tussen [naam 1] (Chief Commercial Officer bij RDW, hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (statutair directeur van GMT, hierna: [naam 2] ).
2.6.
Na die bespreking schrijft [naam 1] op 31 mei 2021 in een e-mail met onderwerp ‘Termination existing agreement and new contract proposal’ het volgende aan GMT:
“Thanks a lot for your time this afternoon. Enclosed you will find our new contract proposal and termination of the existing agreement.As stated, we think it is important to have an updated contract.
We are looking forward to a good and profitable future together. Therefor I am looking forward to talk to you next week to further discuss and negotiate new Terms & Conditions.”
2.7.
Als bijlage bij de hiervoor genoemde e-mail is gevoegd een brief gedateerd 31 mei 2021 van [naam 3] (CEO van RDW, hierna: [naam 3] ), waarin staat dat RDW strategische en organisatorische veranderingen heeft doorgevoerd, en [naam 3] onder verwijzing naar omzetcijfers (direct en via GMT) aan GMT schrijft:
“Subsequently, we like to reevaluate and renegotiate the current contract terms & conditions between both companies and therefore cancel our agreement as per today.Our goal is to set up a new contract between both companies.”
Verder is als bijlage een concept ‘Commercial Agent Agreement’ aan GMT gezonden.
2.8.
[naam 2] reageert in een e-mail van 4 juni 2021, waarin hij schrijft:
“We acknowledge the above e-mail, and we will discuss and find the mutually beneficial Agency Contract for both parties.”
2.9.
Op 9 juni 2021 hebben [naam 1] en [naam 2] elkaar opnieuw online gesproken. Na die bespreking zendt RDW een e-mail aan GMT, waarin de inhoud van het gesprek als volgt wordt samengevat:
“1.Our business– we have a common goal to grow our business together and we both aim for sustainable future.2.Agency contract– you need more time to read and digest the agency contract proposal. We expect your feedback in 2 weeks and we agreed on the deadline – latest end of August.3.Business plan– a great tool to describe our goals, achieved results and keep our business relations structured. I will send you soon our business plan proposal.
We are looking forward to our mutual cooperation! Let’s make each other stronger and even more successful!”
2.10.
Daarop vraagt [naam 4] (hierna: [naam 4] ) van GMT in een e-mail van 10 juni 2021 aan RDW om nog even te wachten met het voorstel voor een businessplan, omdat partijen pas verder kunnen als de ‘clear base’ geregeld is.
2.11.
Vervolgens zegt GMT op 23 juni 2021 een vervolgmeeting met RDW af.
2.12.
GMT heeft juridisch advies ingewonnen. In een brief van 2 juli 2021 beroept GMT zich via haar advocaat op onregelmatige opzegging van de agentuurovereenkomst door RDW. Daarbij maakt GMT aanspraak op een totaalbedrag van € 729.572,10 voor openstaande commissie, klantvergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
2.13.
In reactie daarop schrijft RDW in een brief van 6 juli 2021 – samengevat – dat zij de gang van zaken betreurt, stelt RDW voor dat haar CEO zo snel mogelijk naar Singapore zal reizen voor een persoonlijk gesprek met [naam 2] , en dat in de tussentijd de voorwaarden van de agentuurovereenkomst onveranderd blijven. Verder biedt RDW aan om de advocaatkosten van GMT te vergoeden.
2.14.
[naam 2] schrijft in een brief van 12 juli 2021 dat hij de mogelijkheden voor een nieuwe overeenkomst wel met RDW wil onderzoeken, maar daarbij blijft hij bij het standpunt dat de agentuurovereenkomst is geëindigd ten gevolge van de brief van RDW van 31 mei 2021.
2.15.
Op 30 juli 2021 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. In dat gesprek heeft GMT duidelijk gemaakt dat zij geen vertrouwen meer heeft in een toekomstige samenwerking met RDW. Dit is diezelfde dag schriftelijk bevestigd door de advocaat van GMT, waarbij de vordering zoals omschreven in de brief van 2 juli 2021 is gehandhaafd.

3.De vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.
GMT vordert – na wijziging van eis – dat de kantonrechter RDW veroordeelt tot – samengevat – betaling van € 182.651,10 voor opeisbare commissie, € 236.662,42 als klantvergoeding, € 265.823,21 als vergoeding wegens onregelmatige opzegging, € 6.561,66 voor buitengerechtelijke incassokosten, € 4.174,00 voor beslagkosten en € 2.541,00 voor kosten tot vaststelling van de schade. Verder vordert GMT wettelijke (handels)rente, en veroordeling van RDW tot het verstrekken van een schriftelijke opgave van de verschuldigde provisie over een periode van zes maanden na beëindiging van de overeenkomst, op straffe van een dwangsom. GMT legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de agentuurovereenkomst op 31 mei 2021 onregelmatig is opgezegd door RDW.
3.2.
RDW erkent dat GMT recht heeft op een bedrag van € 141.689,07 voor openstaande commissie, en betwist de rest van de vordering. Daarvoor voert RDW aan – samengevat – dat niet zij, maar GMT zelf de agentuurovereenkomst heeft beëindigd. Voor zover wel sprake zou zijn van een onregelmatige opzegging door RDW, betwist RDW (de hoogte van) de gevorderde klant- en schadevergoeding.
3.3.
RDW vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter GMT veroordeelt tot terugbetaling van € 727.107,41, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente. RDW legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij dit bedrag aan commissie over de periode van juni 2016 tot en met mei 2021 onverschuldigd heeft betaald, omdat GMT op basis van de overeenkomst uitsluitend recht heeft op commissie van omzet die via haar bemiddeling tot stand is gekomen.
3.4.
GMT betwist de tegenvordering en stelt dat deze gedeeltelijk is verjaard, dat in de agentuurovereenkomst duidelijk is bepaald dat GMT recht heeft op de uitbetaalde commissie, dat – voor zover de overeenkomst uitgelegd zou moeten worden – grote betekenis toekomt aan het feit dat de commissie over de orders van de betreffende klanten jarenlang aan GMT is uitbetaald, dat GMT er daarmee gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat deze onder de overeenkomst vielen, dat RDW haar recht heeft verwerkt om de betaalde commissie terug te vorderen en dat de betalingen zijn verricht met als rechtsgrond de agentuurovereenkomst, zodat deze niet onverschuldigd zijn gedaan.

4.De beoordeling

de vordering
4.1.
GMT is gevestigd in Indonesië, zodat de zaak een internationaal karakter heeft. Daarom moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van GMT, en welk recht van toepassing is.
4.2.
Als hoofdregel geldt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft als de gedaagde zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [1] RDW is gevestigd in Koog aan de Zaan, Nederland. Van een (stilzwijgende) forumkeuze ten behoeve van een andere rechter dan de Nederlandse is geen sprake. Het gaat in deze zaak om een agentuurovereenkomst. Dit betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en de kantonrechter te Zaanstad bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. [2] Artikel 15 van de agentuurovereenkomst bepaalt:
“The contract shall be subject to Dutch Law”, zodat het Nederlands recht van toepassing is. De bevoegdheid van de kantonrechter te Zaanstad en de toepasselijkheid van het Nederlands recht staan overigens tussen partijen niet ter discussie. De kantonrechter zal daarom overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak op basis van Nederlands recht.
De commissievordering
4.3.
Partijen hebben 15 jaar samengewerkt op basis van de agentuurovereenkomst die zij met ingang van mei 2006 hebben gesloten. Niet in geschil is dat RDW gedurende deze periode commissie aan GMT heeft betaald op basis van door RDW opgestelde kwartaaloverzichten. In deze overzichten vermeldt RDW de naam van de klant, de factuurdatum, de uiterste betaaldatum voor de klant, en het commissiebedrag voor GMT, dat opeisbaar wordt zodra de klant aan RDW heeft betaald. Bij dagvaarding heeft GMT deze overzichten overgelegd over de periode vanaf het vierde kwartaal van 2015 tot en met het eerste kwartaal van 2021.
4.4.
Onder verwijzing naar deze overzichten vordert GMT een totaalbedrag van € 182.651,10 voor commissie in verband met bestellingen die bij RDW zijn geplaatst voor de klanten P.T. Golden Harvest (€ 152.691,73), P.T. Cargill Indonesia (€ 20.871,14), P.T. Asia Cocao Indonesia (€ 358,99), P.T. Papandayan Cocao Industries (€ 426,04), P.T. Bumitangerang Mesindotama (€ 2.294,75), P.T. Garudafood (€ 3,48) en Futurebud International CO LTD (€ 6.005,00).
4.5.
Ten aanzien van de klant Golden Harvest stelt RDW dat GMT uitgaat van een onjuist commissiebedrag. Volgens RDW heeft GMT recht op een commissie van € 141.685,59 in plaats van het door GMT gevorderde bedrag van € 152.691,73. Deze stelling heeft RDW niet nader toegelicht of onderbouwd. Sterker nog, het door RDW zelf opgestelde en overgelegde commissieoverzicht tot en met het tweede kwartaal van 2021 (productie 14) vermeldt het door GMT gevorderde bedrag, zodat dit verweer van RDW wordt gepasseerd.
4.6.
Ten aanzien van de klanten (afgekort) Cargill, Asia Cocao, Papandayan en Bumi voert RDW aan dat deze al klant van RDW waren voordat de agentuurovereenkomst in 2006 met GMT werd gesloten, en dat deze klanten ook nadien uitsluitend rechtstreeks bij RDW zijn blijven bestellen, dus zonder bemiddeling van GMT. Dit betekent volgens RDW dat GMT geen recht heeft op commissie over de bestellingen van deze klanten. Ook dit verweer van RDW slaagt niet, en de kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.7.
In de agentuurovereenkomst is geen bepaling opgenomen waarin staat dat GMT geen recht heeft op commissie voor klanten die al vóór mei 2006 tot de klantenkring van RDW behoorden. Dit heeft RDW met de door haar opgestelde conceptovereenkomst voor de toekomst willen wijzigen, maar zover is het niet gekomen. Voor wat betreft de stelling van RDW dat de betreffende klanten altijd rechtstreeks bij RDW hebben besteld, merkt GMT terecht op dat RDW die stelling niet onderbouwt. Bij het verweer op dit punt in de conclusie van antwoord zijn geen producties gevoegd. Voorafgaand aan de zitting heeft RDW nog nadere stukken overgelegd. Producties 15 en 16 zien op de stelling dat GMT geen technische ondersteuning aan klanten bood, en zeggen niets over de wijze waarop bestellingen werden geplaatst. Producties 17 tot en met 23 zien erop dat de betreffende klanten al vóór mei 2006 tot de klantenkring van RDW behoorden. Dat is echter een andere discussie, en vormt geen onderbouwing van de stelling dat bestellingen vanaf mei 2006 niet via GMT werden gedaan. De bewijslast ligt evident bij RDW, die gedurende 15 jaar commissie aan GMT heeft betaald over bestellingen van de betreffende klanten. RDW heeft voor niet één bestelling onderbouwing gegeven. Uit niets blijkt dat rechtstreeks bij RDW besteld is. Alleen al daarom wordt dit standpunt verworpen.
4.8.
Zelfs als het zo zou zijn dat Cargill, Asia Cocao, Papandayan en Bumi uitsluitend rechtstreeks bij RDW bestelden, dan staat vast dat over de omzet van deze klanten jarenlang commissie aan GMT is betaald. Op de hiervoor genoemde kwartaaloverzichten staan de betreffende klanten met bijbehorende, door RDW berekende commissie voor GMT uitdrukkelijk en veelvuldig vermeld. RDW betwist dit ook niet, maar meent dat deze betalingen onverschuldigd zijn gedaan. Door jarenlang op deze manier uitvoering te geven aan de agentuurovereenkomst, moet onderdeel van de afspraken tussen partijen worden geacht dat GMT ook aanspraak heeft op commissie over rechtstreekse bestellingen van Cargill, Asia Cocao, Papandayan en Bumi. Ook om die reden kan het verweer van RDW niet slagen. Het enkele feit dat RDW een nieuwe leiding heeft die een koerswijziging voorstaat, kan er niet toe leiden dat de bestaande overeenkomst anders moet worden uitgelegd.
4.9.
Het verweer van RDW tegen de commissievordering van € 6.005,00 ter zake de klant Futurebud slaagt wel. RDW voert aan dat Futurebud geen klant van haar is, maar van Duyvis Wiener Brazil, die geen partij is bij de agentuurovereenkomst. GMT heeft op de zitting erkend dat deze stelling van RDW juist is, zodat RDW niet kan worden aangesproken voor dit deel van de commissievordering.
4.10.
Tegen de commissievordering ter zake klant Garudafood (€ 3,48) voert RDW geen verweer.
4.11.
Dit betekent dat de commissievordering zal worden toegewezen tot een bedrag van (€ 182.651,10 -/- € 6.005,00 =) € 176.646,10. De kantonrechter ziet geen aanleiding om RDW nog toe te laten tot bewijs, omdat zij daarvoor onvoldoende gemotiveerde en onderbouwde stellingen heeft ingenomen.
4.12.
GMT vordert wettelijke handelsrente over haar commissievordering. Tussen partijen is niet in geschil dat de commissievordering voortvloeit uit een handelsovereenkomst. Anders dan RDW aanvoert, is voor de verschuldigdheid van wettelijke handelsrente geen verzuim vereist. De rente is in beginsel verschuldigd 30 dagen na factuurdatum of op de afgesproken datum. GMT stelt dat partijen hebben afgesproken dat de commissie opeisbaar wordt zodra de klant de factuur van RDW heeft betaald, en dat dit voor deze commissievordering op of voor 31 mei 2021 is gebeurd. Dit heeft RDW niet betwist, zodat de wettelijke handelsrente wordt toegewezen vanaf 1 juni 2021, zoals door GMT gevorderd.
Opgave verschuldigde provisie
4.13.
GMT vordert veroordeling van RDW om een gespecificeerde schriftelijke opgave te verstrekken van de provisie die zij verschuldigd is aan GMT over de periode tot en met 31 december 2021. RDW heeft gedurende de looptijd van de agentuurovereenkomst commissie aan GMT uitbetaald op basis van door RDW opgestelde kwartaaloverzichten. Ook is tussen partijen niet in geschil dat RDW voor het laatst op 14 april 2021 een overzicht heeft verstrekt. Dit overzicht betreft het eerste kwartaal van 2021.
4.14.
Verder staat onbetwist vast dat GMT op grond van artikel 13 van de agentuurovereenkomst gedurende een periode van zes maanden na de beëindiging daarvan gerechtigd is tot commissie. De overeenkomst is geëindigd op 31 mei 2021, zodat de in artikel 13 bedoelde periode loopt van 1 juni tot 1 december 2021, en niet tot en met 31 december 2021, zoals GMT stelt.
4.15.
Met inachtneming van het voorgaande wordt de vordering toegewezen zoals onder de beslissing vermeld. De kantonrechter ziet aanleiding om de door GMT gevorderde dwangsom toe te wijzen tot een bedrag van € 200,00 per dag, met een maximum van € 75.000,00.
De opzegging van de agentuurovereenkomst
4.16.
Na het verstrijken van het met ingang van 1 mei 2006 overeengekomen jaar, is de agentuurovereenkomst stilzwijgend voortgezet, zodat partijen daaraan op grond van de wet voor onbepaalde tijd op dezelfde voorwaarden gebonden zijn. [3] Verder zijn partijen het er (inmiddels) over eens dat de agentuurovereenkomst is geëindigd. Zij verschillen echter van mening over de wijze waarop dit is gebeurd. GMT stelt dat de overeenkomst op 31 mei 2021 met onmiddellijke ingang is opgezegd door RDW. Volgens RDW wilde zij geen einde maken aan de agentuurovereenkomst, maar slechts een aanpassing van de voorwaarden, en is het GMT geweest die vervolgens de overeenkomst heeft beëindigd.
4.17.
Bij de beoordeling van die stelling van RDW is het wettelijk uitgangspunt dat GMT erop mag vertrouwen dat de verklaringen van RDW overeenstemmen met haar wil. [4] Of dat vertrouwen van GMT gerechtvaardigd is, hangt af van alle omstandigheden van het geval.
4.18.
De bewoordingen van de brief van [naam 3] van 31 mei 2021, zoals geciteerd onder de feiten, zijn niet voor misverstand vatbaar. RDW wilde met GMT onderhandelen over een nieuw contract met andere voorwaarden, en daarom de bestaande overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen. Dit wordt bevestigd doordat de brief is toegezonden per e-mail, waarbij in de onderwerpregel uitdrukkelijk is vermeld ‘Termination existing agreement and new contract proposal’. De stelling van RDW dat deze correspondentie uitsluitend is verzonden in het kader van tussen partijen gemaakte afspraken om tot een nieuwe agentuurovereenkomst te komen (een ‘road map’), waarbij RDW niet de wil of bedoeling had om de bestaande overeenkomst te beëindigen, blijkt daaruit niet. De kantonrechter is van oordeel dat de brief van [naam 3] van 31 mei 2021, in samenhang met de e-mail van [naam 1] van dezelfde dag, niet anders kan worden gezien dan als een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van RDW, gericht op onmiddellijke beëindiging van de bestaande agentuurovereenkomst.
4.19.
De hiervoor genoemde brief en e-mail zijn verzonden in vervolg op het online gesprek tussen partijen dat eerder die dag had plaatsgevonden. RDW heeft het initiatief genomen voor dit gesprek, omdat het bestaande contract – naar eigen zeggen van RDW – voor haar zeer ongunstig was en dringend aangepast moest worden. GMT genereerde nauwelijks omzet, maar ontving toch veel commissie. Dit is toegelicht in het gesprek met GMT, aldus RDW. Op de zitting verklaart [naam 3] daarover nog dat in het gesprek duidelijk is afgesproken ‘stoppen op 31 mei en onderhandelen’, en dat daarbij alles erop gericht was met elkaar verder te gaan. In dat licht bezien mocht GMT er redelijkerwijs ook vanuit gaan dat RDW een directe beëindiging van de bestaande agentuurovereenkomst beoogde. De omstandigheid dat GMT aanvankelijk bereid was om met RDW in gesprek te gaan over de voorwaarden voor een nieuw te sluiten contract, is onvoldoende om aan te nemen dat GMT de brief van [naam 3] en de e-mail van [naam 1] anders heeft opgevat of moeten opvatten, zoals RDW betoogt.
4.20.
Daarmee staat vast dat RDW met haar brief van 31 mei 2021 de agentuurovereenkomst per direct heeft opgezegd. Het feit dat zij daarbij het voornemen had om onder voor RDW gunstiger voorwaarden een nieuwe agentuurovereenkomst met GMT te sluiten, betekent niet dat de agentuurovereenkomst is blijven bestaan.
4.21.
Dat RDW met haar brief van 6 juli 2021 heeft willen terugkomen op haar opzegging, is niet relevant. Een opzegging is een eenzijdige rechtshandeling, en RDW kan haar daarop gerichte verklaring niet eenzijdig intrekken. [5] Bovendien was RDW toen al aansprakelijk gesteld door GMT voor vorderingen gebaseerd op de (onregelmatige) opzegging van de agentuurovereenkomst.
De vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.22.
Partijen zijn het erover eens dat de geldende opzegtermijn zes maanden bedraagt. Vast staat dat RDW de agentuurovereenkomst per direct heeft beëindigd, zodat dit onregelmatig is gebeurd. Niet is gesteld of gebleken dat GMT erin heeft toegestemd dat de overeenkomst werd beëindigd zonder eerbiediging van de opzegtermijn, of dat is opgezegd wegens een dringende reden. Dit betekent dat RDW schadeplichtig is tegenover GMT. [6]
4.23.
GMT vordert de wettelijke gefixeerde schadeloosstelling. [7] Bij het bepalen daarvan moet worden uitgegaan van de beloning die de handelsagent zou hebben ontvangen bij een regelmatige opzegging. GMT begroot deze schadevergoeding voor zes maanden op € 265.823,21, gebaseerd op de commissie die RDW aan GMT heeft uitbetaald tussen 1 juni 2020 en 31 mei 2021 (€ 348.998,31), vermeerderd met de openstaande commissievordering die opeisbaar is geworden voor of op 31 mei 2021 (€ 182.651,10).
4.24.
RDW verweert zich niet tegen de door GMT gehanteerde referentieperiode van twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van de overeenkomst, zodat deze als uitgangpunt wordt genomen. Verder erkent RDW in dat jaar € 348.998,31 aan commissie te hebben uitbetaald. Maar RDW stelt – onder verwijzing naar facturen van GMT – dat daarvan slechts € 215.235,28 betrekking heeft op het referentiejaar, en dat de rest ziet op de daaraan voorafgaande periode. GMT heeft niet gereageerd op dit gemotiveerde verweer van RDW, zodat dit verweer slaagt.
4.25.
Verder stelt RDW zich ook in het kader van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging op het standpunt dat GMT geen recht heeft op een groot deel van de uitbetaalde commissie, omdat deze ziet op bestellingen die niet via GMT zijn geplaatst. Daarover heeft de kantonrechter onder de beoordeling van de commissievordering anders geoordeeld, zodat dit verweer wordt gepasseerd. De commissievordering is door de kantonrechter (wegens afwijzing van de commissievordering ter zake de klant Futurebud) toewijsbaar geoordeeld tot een bedrag van € 176.646,10. Deze correctie moet ook worden toegepast ter zake de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging. RDW betwist niet dat de nog openstaande commissievordering opeisbaar is geworden in het referentiejaar.
4.26.
Gelet op het voorgaande wordt als vergoeding wegens onregelmatige opzegging toegewezen een bedrag van € 195.940,69 (de helft van (€ 215.235,28 + € 176.646,10)). Dit betreft schadevergoeding, zodat niet de (primair) gevorderde wettelijke handelsrente maar de wettelijke rente van artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf 1 juni 2021.
De klantenvergoeding
4.27.
De handelsagent heeft bij het einde van de agentuurovereenkomst recht op een klantenvergoeding, voor zover hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid, en de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en de betaling van deze klantenvergoeding billijk is. [8]
4.28.
GMT vordert een klantenvergoeding van € 236.662,42. Dit is volgens GMT het wettelijk maximumbedrag. [9] GMT legt aan deze vordering een gedetailleerde berekening ten grondslag, onderbouwd met een ‘Overzicht Historische Commissie’, waarop GMT de commissie vermeldt die zij heeft ontvangen over bestellingen bij RDW van 23 klanten in de periode van 9 januari 2017 tot 26 maart 2021. Van die klanten laat GMT er 7 buiten beschouwing, omdat deze klanten in de genoemde periode slechts één of geen bestelling hebben geplaatst. GMT hanteert bij haar berekening de drie fasen die de Hoge Raad in 2012 heeft geformuleerd voor de vaststelling van de klantenvergoeding. [10] Deze vaststelling verloopt – kort gezegd – als volgt: (fase 1) kwantificeren van de voordelen die transacties met door de handelsagent aangebrachte klanten de principaal opleveren, (fase 2) beoordelen of reden bestaat het aldus vastgestelde bedrag aan te passen met het oog op de billijkheid, (fase 3) toetsen of het uit de twee eerdere berekeningsfasen volgende bedrag het wettelijk maximumbedrag niet te boven gaat.
4.29.
RDW voert gemotiveerd verweer, en beroept zich er allereerst op dat GMT überhaupt geen nieuwe klanten heeft aangebracht of bestaande klanten heeft geïntensiveerd, én dat geen sprake is van overeenkomsten met dergelijke klanten die RDW na het einde van de agentuurovereenkomst nog aanzienlijke voordelen zullen opleveren, zodat de vordering al op deze voorvraag moet stranden. Dit verweer slaagt, en de kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.30.
In een arrest uit 2017, waarnaar ook RDW verwijst, stelt de Hoge Raad opnieuw de hiervoor omschreven driefasen-toets voorop, maar overweegt vervolgens dat aan de kwantificering van het voordeel (fase 1) de veronderstelling ten grondslag ligt dat aannemelijk is dat de agent klanten bij de principaal heeft aangebracht of overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid, en dat de overeenkomsten met deze klanten de principaal na het einde van de agentuurovereenkomst nog aanzienlijke voordelen opleveren. Ten aanzien van de in acht te nemen stelplicht en bewijslast overweegt de Hoge Raad vervolgens:
“Voordat aan de bedoelde kwantificering kan worden toegekomen, zal de agent daarom aannemelijk moeten maken dat de principaal van de door hem aangebrachte klanten, of van klanten waarmee hij de overeenkomsten heeft uitgebreid, nog in relevante mate nieuwe transacties kan verwachten.” [11]
4.31.
GMT stelt slechts in algemene bewoordingen dat zij nieuwe klanten heeft aangebracht en overeenkomsten met bestaande klanten heeft uitgebreid, en dat RDW daaruit nog aanzienlijk gekwantificeerd voordeel zal genieten. Deze stelling wordt door GMT niet nader geconcretiseerd. RDW voert op haar beurt aan dat een groot deel van de klanten op het hiervoor genoemde ‘Overzicht Historische Commissie’ niet door GMT zijn aangebracht (Cargill, Asia Cocao, Papandayan, Bumi en JeBe Koko). Dit wordt door GMT niet betwist. De gemiddelde omzet voor deze klanten bedraagt bijna 70% van de totale omzet. Het feit dat deze klanten niet door GMT zijn aangebracht, doet – zoals hiervoor is overwogen – niet af aan het recht van GMT op commissie over bestellingen van die klanten tijdens de looptijd van de agentuurovereenkomst, maar dat is een andere discussie. Verder stelt RDW dat deze klanten altijd rechtstreeks bij RDW zijn blijven bestellen, zodat geen sprake is van intensivering van de overeenkomsten door GMT, en dat de klanten die GMT wel heeft aangebracht niet kunnen worden aangemerkt als duurzame klanten, zodat ook deze klanten geen aanzienlijke voordelen meer zullen opleveren. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft GMT onvoldoende gesteld en niet aannemelijk gemaakt dat door haar inspanningen een klantenkring is ontwikkeld of uitgebreid, waarvan RDW nog in relevante mate nieuwe transacties kan verwachten. De verwijzing naar het overzicht van de commissie die GMT heeft verdiend voordat de agentuurovereenkomst eindigde, is daarvoor onvoldoende.
4.32.
Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden die gelden om in aanmerking te komen voor een klantenvergoeding, zodat deze wordt afgewezen. De kantonrechter komt dus niet toe aan een beoordeling van de wijze waarop GMT de klantenvergoeding heeft berekend en de daarvoor geldende fasen.
De kosten in verband met vaststelling van aansprakelijkheid
4.33.
GMT heeft de firma [xxx] opdracht gegeven om haar berekening van de klantenvergoeding te beoordelen. GMT vordert vergoeding van de daarvoor gemaakte kosten (€ 2.541,00). Zoals hiervoor is geoordeeld, komt GMT niet in aanmerking voor een klantenvergoeding, zodat ook de in dat verband door haar gemaakte kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid moeten worden afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.34.
GMT vordert € 6.561,66 (inclusief btw) als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat GMT voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering zal daarom worden toegewezen, maar slechts tot een bedrag van € 4.401,90. Dit is het wettelijk tarief (inclusief btw) dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom (van in totaal € 372.586,79). De gevorderde btw over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen zoals gevorderd, omdat GMT is gevestigd in Indonesië, zodat niet kan worden aangenomen dat zij de btw kan verrekenen. RDW heeft daartegen ook geen verweer gevoerd. Ook de wettelijke rente die wordt gevorderd vanaf 14 dagen na vonnisdatum is toewijsbaar.
De beslagkosten
4.35.
Op 13 december 2021 heeft GMT met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland te Haarlem conservatoir derdenbeslag gelegd onder ING Bank N.V. te Amsterdam ten laste van RDW, ter verzekering van haar (door RDW grotendeels erkende) commissievordering, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de klantenvergoeding. Hoewel het beslag geen doel heeft getroffen, is het terecht gelegd, zodat de beslagkosten toewijsbaar zijn, met inachtneming van het volgende. [12]
4.36.
Uit productie 46 blijkt dat de deurwaarderskosten geen € 293,00 bedragen zoals GMT stelt, maar € 253,29 (inclusief btw), zodat dit laatstgenoemde bedrag wordt toegewezen. Het salaris gemachtigde voor het beslagrekest wordt gerelateerd aan de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom (tarief VI civiel) bepaald op € 2.491,00.
4.37.
De gevorderde rente over de beslagkosten zal worden toegewezen met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
De proceskosten
4.38.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen. Dit geldt ook voor de kosten die zijn gemaakt in het door RDW opgeworpen incident tot zekerheidstelling voor betaling van de proceskosten.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring
4.39.
GMT vordert dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. RDW verweert zich daartegen. De kantonrechter passeert dit verweer. RDW is veroordeeld tot betaling van een aanzienlijke geldsom, die tot een bedrag van € 141.685,59 is erkend. GMT heeft er evident belang bij dat zij niet op betaling van hetgeen haar op grond van dit vonnis toekomt hoeft te wachten totdat die veroordeling onherroepelijk is geworden. RDW beroept zich daartegenover op een restitutierisico dat zou bestaan doordat GMT is gevestigd in Indonesië, zonder bekende vermogensbestanddelen in Nederland, en zonder verdrag dat een eventuele ongedaan making van de tenuitvoerlegging kan vergemakkelijken. Dit belang van RDW bij behoud van de bestaande toestand totdat op een eventueel in te stellen hoger beroep is beslist, is van onvoldoende gewicht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat RDW op de zitting heeft verklaard dat zij in zwaar weer verkeert, dat zij momenteel een slechte naam heeft in de markt en dat een schuldeiser voor 30 miljoen beslag heeft gelegd op de onroerende goederen van RDW. Dit vergroot het belang van GMT bij spoedige voldoening van haar toewijsbaar geoordeelde vordering.
de tegenvordering
4.40.
RDW vordert terugbetaling van € 727.107,41. Zij stelt dit commissiebedrag onverschuldigd aan GMT te hebben betaald, omdat de omzet waarover deze is berekend niet via GMT tot stand is gekomen. Zoals bij de beoordeling van de commissievordering van GMT is overwogen, moet naar het oordeel van de kantonrechter onderdeel van de overeenkomst worden geacht dat GMT ook aanspraak heeft op commissie over orders die door Indonesische klanten rechtstreeks bij RDW zijn geplaatst, gezien het feit dat partijen 15 jaar lang op deze manier uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst.
4.41.
Ook het beroep van GMT op rechtsverwerking slaagt. Het is onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat RDW, na (onregelmatige) opzegging van de agentuurovereenkomst, commissie terugvordert die zij gedurende de looptijd van de overeenkomst ieder kwartaal op basis van haar eigen overzichten aan GMT heeft uitbetaald. De door RDW gewenste koerswijziging is hiervoor een onvoldoende rechtvaardiging.
4.42.
De conclusie is dat de kantonrechter de tegenvordering van RDW zal afwijzen.
4.43.
De kantonrechter ziet in de nauwe samenhang met de vorderingen van GMT aanleiding om te bepalen dat partijen ook wat betreft de tegenvordering de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
veroordeelt RDW tot betaling aan GMT van € 176.646,10 voor commissie, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt RDW tot betaling aan GMT van € 195.940,69 als schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de agentuurovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt RDW tot betaling aan GMT van € 4.401,90 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt RDW tot betaling aan GMT van de beslagkosten, tot op heden begroot op € 667,00 voor griffierecht, € 253,29 voor deurwaarderskosten en € 2.491,00, dus in totaal € 3.411,29, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de gehele betaling;
5.5.
veroordeelt RDW om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis per e-mail aan tvanvugt@amsadvocaten.nl een schriftelijke opgave te verstrekken van de provisie die RDW aan GMT verschuldigd is over de periode van 1 april 2021 tot 1 december 2021, onder vermelding van de gegevens waarop de berekening berust, op straffe van een dwangsom van € 200,00 per dag met een maximum van € 75.000,00;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, waaronder de kosten van het incident;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
5.9.
wijst de vordering af;
5.10.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.Artikel 93, aanhef en onder c, Rv en artikel 99 Rv
3.Artikel 7:436 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
4.Artikel 3:33 en 3:35 BW
5.Artikel 3:37 lid 5 BW
6.Artikel 7:439 lid 1 BW
7.Artikel 7:441 lid 1 BW
8.Artikel 7:442 lid 1 BW
9.Artikel 7:442 lid 2 BW
10.Hoge Raad 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9865
11.Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:935
12.Artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering