ECLI:NL:RBNHO:2022:6213

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
C/15/329429 / KG ZA 22-323
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over beveiligingscamera's en inbreuk op privacy

In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, betreft het een burengeschil tussen eiser en gedaagde over de plaatsing van beveiligingscamera's door gedaagde op zijn perceel. Eiser stelt dat deze camera's uitzicht geven op zijn perceel, wat een inbreuk op zijn privacy zou betekenen. De procedure begon met een dagvaarding op 30 juni 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling waarin beide partijen hun standpunten naar voren brachten. Eiser vorderde primair de verwijdering van de camera's en subsidiair dat deze zodanig verplaatst of verdraaid worden dat ze niet meer op zijn perceel gericht zijn. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de camera's enkel gericht zijn op zijn eigen eigendommen en dat hij geen inbreuk maakt op de privacy van eiser.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat de camera's mogelijk uitzicht geven op zijn perceel, terwijl gedaagde niet kon aantonen dat er geen inbreuk op de privacy plaatsvond. De rechter wees de vordering van eiser tot verplaatsing van de camera's toe, met de verplichting voor gedaagde om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de camera's te verplaatsen of te verdraaien. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde hier niet aan zou voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.H. Schotman op 22 juli 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/329429 / KG ZA 22-323
Vonnis in kort geding van 22 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [gedaagden],
eiser,
advocaat mr. S.J. van der Aart te Koog aan de Zaan,
tegen
[gedaagde],
wonende te [gedaagden],
gedaagde,
advocaat mr. N. Bakker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de uitgebrachte dagvaarding van 30 juni 2022 met in totaal 7 producties
  • de brief van mr. Bakker namens [gedaagde] van 6 juli 2022 met 5 producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • [eiser], vergezeld van zijn partner [betrokkene]
  • mr. Van der Aart voornoemd
  • [gedaagde], vergezeld van zijn zoon P. [gedaagde]
  • mr. Bakker voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
De zaak gaat over een tweetal door [gedaagde] op zijn eigen perceel geplaatste beveiligingscamera’s, die volgens [eiser] (mogelijk) uitzicht geven op het naburige perceel – en daarmee inbreuk maken op de privacy – van [eiser]. Omdat [eiser] voorshands voldoende onderbouwd heeft gesteld dat de camera’s mogelijk (ook) uitzicht geven op het perceel van [eiser], maar [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt dat van uitzicht dan wel inbreuk
geensprake is, wordt de vordering tot verplaatsen c.q. verdraaien van de camera’s toegewezen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn buren. [eiser] is sinds augustus 1980 woonachtig in de (vrijstaande) woning aan de [adres 1] te [gedaagden]. De naastgelegen (eveneens vrijstaande) woning aan de [adres 2] te [gedaagden] behoort sinds 1983 in eigendom toe aan [gedaagde] en wordt door hem aan derden verhuurd.
3.2.
Na een geschil tussen partijen over de erfgrens tussen beide percelen zijn de onderlinge verhoudingen verslechterd. In mei 2019 heeft [gedaagde] twee camera’s op zijn woning laten plaatsen door [bedrijf] BV te [gedaagden] (hierna: [bedrijf]), die gericht zijn op het hek dat is gesitueerd op de erfgrens tussen beide percelen. Bij brief van 5 juli 2022 heeft [bedrijf] onder meer het volgende aan [gedaagde] geschreven:
(…)
U heeft destijds aangegeven dat uw hekwerk links van de inrit aan vandalisme onderhevig was en ons verzocht om een camera-installatie aan te brengen.
Met betrekking tot de projectie van de camera's heb ik direct bij u aangegeven dat wij uitsluitend uw eigendommen door middel van camera toezicht mogen en zullen bewaken.
De camera's zijn destijds zo geplaatst dat uw hekwerk goed zichtbaar is, de belendende percelen, voor zover al zichtbaar, zijn door middel van een filter in het beeld afgeschermd/ geblokt zodat de privacy van uw huurder en de buren bij oplevering geborgd was. Dit heb ik ook desgevraagd mondeling aan uw buurman bevestigd tijdens de installatie, dat wij dit naar eer en geweten zo hebben ingesteld.
(…)
3.3.
[eiser] heeft [gedaagde] meermaals verzocht om inzage in de camerabeelden, aan welke verzoeken [gedaagde] tot op heden geen gevolg heeft gegeven.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair:
[gedaagde]
te veroordelen om de camera's op zijn woning aan het adres [adres 2] te ([postcode]) [gedaagden] te verwijderen en verwijderd te houden, binnen 2 dagen na betekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom € 250,- per camera, per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijkt, met een maximum van € 15.000,-, althans een dwangsom die U E.A. in goede justitie redelijk acht;
Subsidiair:
II.
[gedaagde] te veroordelen om de camera's op zijn woning aan het adres [adres 2] te ([postcode]) [gedaagden] zodanig te verplaatsen of verdraaien dat deze niet meer gericht staan op de woning en het perceel van [eiser], binnen 2 dagen na betekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom € 250,- per camera, per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijkt, met een maximum van € 15.000,-, althans een dwangsom die U E.A. in goede justitie redelijk acht;
Zowel primair als subsidiair:
III.
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de proceskostenveroordeling is voldaan.
4.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] – kort gezegd – ten grondslag dat [gedaagde] camera’s heeft opgehangen op zijn woning. Omdat deze camera’s hoog zijn geplaatst, lijken te kunnen draaien en gericht zijn op de woning en het perceel van [eiser], heeft [eiser] de vrees dat inbreuk wordt gemaakt op diens (recht van) privacy. Een rechtvaardigingsgrond hiervoor heeft [gedaagde] niet, aldus [eiser].
4.3.
[gedaagde] voert tot zijn verweer – samengevat – aan dat hij de camera’s destijds heeft laten plaatsen om te voorkomen dat hij nog verder zou worden geconfronteerd met vernieling en beschadiging van het door hem tussen de beide percelen geplaatste hek. De camera’s geven dan ook uitsluitend uitzicht op dat hek en uitdrukkelijk niet (ook) op de woning of het perceel van [eiser]. De camera’s kunnen niet bewegen en de belendende percelen zijn door middel van een filter in het beeld afgeschermd, zodat de privacy van [eiser] is gewaarborgd, aldus [gedaagde].
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1.
[gedaagde] heeft tot zijn verweer allereerst betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat de camera’s er al sinds 2019 hangen, terwijl [eiser] sindsdien heeft stilgezeten. Dat verweer faalt. Weliswaar is een door de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] gezonden brief van 13 april 2022 verkeerd geadresseerd, maar uit de betekende dagvaarding met producties had [gedaagde] dat ook kunnen opmaken. Hij had op dat moment relatief eenvoudig contact met [eiser] kunnen opnemen om (alsnog) inzage in de camerabeelden te geven om de angst voor inbreuk op de privacy van [eiser] weg te (kunnen) nemen. Bovendien heeft [eiser] gesteld dat hij in de periode tussen het ophangen van de camera’s (medio 2019) en heden maar liefst zeven keer (waarvan zes keer schriftelijk) heeft verzocht om inzage in de beelden, welke verzoeken steeds door [gedaagde] terzijde zijn gelegd. Dat [eiser] die brieven niet in het geding heeft gebracht, is voor de voorzieningenrechter geen reden om niet aannemelijk te achten dat er herhaaldelijk en op verschillende wijzen is aangedrongen op deze inzage. Als ter zitting één ding duidelijk is geworden, dat partijen ook over allerlei andere kwesties onenigheid met elkaar hebben, dat de verstandhouding momenteel zeer slecht is en dat de situatie [eiser] zeer hoog zit. Voorshands is dan ook voldoende aannemelijk dat sprake is van een voortdurende situatie, die – indien mocht blijken dat de camera’s inderdaad uitzicht geven op de woning en/of het perceel van [eiser] – onrechtmatig is. Een dergelijke voortdurende onrechtmatige situatie hoeft [eiser] niet te dulden. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Inhoudelijk
5.2.
Het gaat er in deze zaak om of [gedaagde] met het gebruik van de camera’s onrechtmatig inbreuk maakt op het recht van [eiser] op bescherming van zijn privacy. Uitgangspunt daarbij is dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609). Tevens dient te worden bezien of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.3.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen gesteld dat hij een inbreuk op zijn privacy ervaart. Daarmee staat echter een onrechtmatige inbreuk op de privacy echter nog niet vast. De enkele mogelijkheid dat de tuin van [eiser] voor een deel (handmatig) in het zicht van de camera’s kan worden gebracht, is vooralsnog onvoldoende om de onrechtmatigheid van het
plaatsenvan de camera zonder meer aan te nemen. Het staat [gedaagde] immers vrij om over zijn eigendommen te (kunnen) waken door middel van het ophangen van een (of meerdere) camera’s, zolang het beeld dat deze camera’s filmen maar beperkt is tot het perceel van [gedaagde] zelf. De primaire vordering tot het verwijderen en verwijderd te houden van de camera’s stuit daarop af.
5.4.
Of met de huidige (stand van de) camera’s sprake is van inbreuk op de privacy van [eiser], valt zonder medewerking van [gedaagde] door het geven van inzicht in de camerabeelden voor [eiser], noch de voorzieningenrechter, vast te stellen. Het is een middel dat zich geheel in de macht van [gedaagde] bevindt. Voor [eiser] is immers niet kenbaar of controleerbaar of het beeld dat de camera’s oppikken van de woning en/of het perceel van [eiser] daadwerkelijk – zoals door [bedrijf] bij brief van 5 juli 2022 (zie 3.2) is medegedeeld aan [gedaagde] – “
door middel van een filter in het beeld [is] afgeschermd/ geblokt”.
Ook is zonder de medewerking van [gedaagde] daartoe – die vooralsnog stelselmatig is uitgebleven – voor [eiser] niet verifieerbaar of een dergelijk (digitaal) filter zódanig is geïnstalleerd dat de beelden van de woning c.q. het perceel van [eiser] daarmee ook blijvend en onomkeerbaar zijn afgeschermd.
5.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het op de weg van [gedaagde] gelegen om de bij [eiser] ontstane (en meermaals aan [gedaagde] geuite) zorgen over zijn privacy als gevolg van de aanwezigheid van de camera’s weg te nemen. Dat had op een relatief eenvoudige wijze gekund door [eiser] inzage te geven in de met die camera’s gemaakte beelden. [gedaagde] heeft dat echter nagelaten.
5.6.
Dat [gedaagde] tot op heden íedere medewerking aan het tonen van die beelden structureel heeft geweigerd, sterkt de voorzieningenrechter in de overtuiging dat de bij [eiser] levende vrees dat de camera’s wel degelijk zicht (kunnen) hebben op diens woning en perceel terecht is. De verklaring van [bedrijf] als hiervoor bedoeld is onvoldoende om anders te oordelen, nu enerzijds niet verifieerbaar is of de eventuele beelden die door de camera’s van de woning c.q. het perceel van [eiser] worden gemaakt (voldoende) afgeschermd worden, en anderzijds evenmin verifieerbaar is dat [gedaagde] een dergelijk (naar de voorzieningenrechter aan de hand van hetgeen daarover ter zitting door [gedaagde] is verklaard)
digitaalfilter niet zélf op eenvoudige wijze zou kunnen omzeilen of uitschakelen. Ook deze zorg had [gedaagde] op eenvoudige wijze weg kunnen nemen, hetgeen hij echter eveneens verzuimd heeft. De enkele verklaring ter zitting dat hij “
niet zou weten hoe hij dat moet doen” is daarvoor in ieder geval ontoereikend.
Het belang van [gedaagde] bij het ongewijzigd handhaven van de camera’s en hetgeen daarmee wordt geregistreerd, althans op de wijze zoals dat nu gebeurt, weegt in dit geval dan ook niet zwaarder dan het belang van [eiser] bij het bewaren van zijn privacy.
5.7.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de subsidiaire vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagde] om de camera's zodanig te verplaatsen of verdraaien dat deze niet meer gericht staan op de woning en het perceel van [eiser] zal worden toegewezen. Daar komt bij dat de verstandhouding tussen partijen buitengewoon slecht is (geworden). De voorzieningenrechter zal bij wijze van ordemaatregel dan ook tevens bepalen dat [gedaagde] een deugdelijk bewijs zal dienen te verstrekken – door middel van het geven van inzage in de camerabeelden aan [eiser] dan wel een door hem aan te wijzen deurwaarder c.q. gemachtigde – waaruit afgeleid kan worden dat de camera’s geen beelden (meer) opnemen van de woning en/of het perceel van [eiser].
5.8.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
Proceskosten
5.9.
Erkend is dat de sommatie van april 2022 naar het verkeerde adres is gezonden en [gedaagde] nimmer heeft bereikt, zodat [gedaagde] – zoals hij ter zitting heeft betoogd – in zekere zin ‘rauwelijks is gedagvaard’. Daar staat echter tegenover dat [gedaagde] niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist dat [eiser] hem in een periode van twee jaar meermaals om de camerabeelden heeft verzocht teneinde vast te kunnen stellen of inbreuk op zijn privacy wordt gemaakt, welke verzoeken [gedaagde] steeds naast zich neer heeft gelegd. Aangezien met de onderhavige beslissing elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om de camera's op zijn woning aan het adres [adres 2] te ([postcode]) [gedaagden] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zodanig te verplaatsen of verdraaien dat deze niet meer gericht staan op de woning en het perceel van [eiser], onder verstrekking van het in 5.7 bedoelde bewijs daarvan aan [eiser],
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor iedere dag dat hij niet aan de in 6.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) is bereikt,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 22 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 936