ECLI:NL:RBNHO:2022:6092

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
21/4869
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit tot sluiting van een pand in verband met de vrees voor verspreiding van het coronavirus

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 1 juli 2022, wordt het beroep van eiseres, een B.V. uit Haarlem, tegen het besluit van de burgemeester van Haarlem beoordeeld. De burgemeester had op 24 augustus 2021 besloten om de eerste verdieping van het pand van eiseres te sluiten van 12 maart 2021 tot en met 16 april 2021, op basis van artikel 58n van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Dit besluit volgde op een bestuurlijke rapportage van de Politie Eenheid Noord-Holland, waarin werd vastgesteld dat op 6 maart 2021 in het pand een overtreding van de coronamaatregelen had plaatsgevonden. Eiseres betwistte de noodzaak en evenredigheid van de sluiting, en stelde dat de sluiting niet langer dan noodzakelijk mocht duren.

De rechtbank oordeelt dat de sluiting niet noodzakelijk en niet evenredig was. De rechtbank stelt vast dat de sluitingstermijn van vijf weken grotendeels was verstreken en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de overtredingen zich zouden herhalen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten, waarbij zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 2.600,00 worden vastgesteld. De rechtbank benadrukt dat de bevelsbevoegdheid van artikel 58n van de Wpg niet bedoeld is voor langdurige sluitingen, maar voor tijdelijke maatregelen ter beëindiging van acute situaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/4869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.W. Horstman),
en

de burgemeester van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigden: drs. J.A.M. Lubbers en mr. C. Laros-van der Jagt).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) van verweerder. Bij dat besluit heeft verweerder zijn besluiten van 10 maart 2021 (het primaire besluit I) en 22 maart 2021 (het primaire besluit II) gehandhaafd waarbij hij de sluiting heeft bevolen van de eerste verdieping van het pand van eiseres aan de [het pand] (het pand) met ingang van
12 maart 2021 tot en met 16 april 2021. Eiseres gebruikt de eerste verdieping als kantoor en onderverhuurt de rest van het pand.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Wet- en regelgeving
1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2.1
De Politie Eenheid Noord-Holland heeft op 10 maart 2021 een bestuurlijke rapportage opgesteld. In die rapportage is vermeld dat de politie op 6 maart 2021 omstreeks 00.05 uur heeft geconstateerd dat in het pand sprake was van een overtreding van de in artikel 58f van de Wet publieke gezondheid (Wpg) neergelegde verplichting om een veilige afstand tot andere personen te houden. Volgens de bevindingen zoals omschreven in de bestuurlijke rapportage werd een directietafel op de eerste verdieping van het pand met aan weerszijden vijf zitplaatsen gebruikt om te pokeren en was het houden van een veilige afstand zoals geadviseerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu tussen acht in gebruik zijnde zitplaatsen niet mogelijk. Ook droeg geen van de aanwezigen een mondkapje en verkeerden nagenoeg alle aanwezigen zichtbaar onder invloed van alcoholhoudende drank. Aan het hoofd van de tafel lag een papieren wikkel met daarin op cocaïne lijkende witte poeder, die niet in beslag werd genomen, maar ter plekke werd vernietigd. Geconcludeerd is dat geen van de acht aanwezigen zich op enige wijze heeft geconformeerd aan de hygiënemaatregelen, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en het hanteren van de afstandseis in verband met het coronavirus. De ontmoeting is op verzoek van de verbalisanten beëindigd.
Daarnaast is blijkens de bestuurlijke rapportage een A4 met daarop een geprinte tabel en daaronder handgeschreven scores aangetroffen op de eerste verdieping van het pand. Uit de inhoud van de A4 kan, zo is in de rapportage vermeld, worden geconcludeerd dat in ieder geval vijf vrijdagen achtereen poker is gespeeld in het pand.
Verder is in de rapportage vermeld dat medio februari 2021 in hetzelfde pand al eerder een soortgelijke situatie is aangetroffen en dat de politie toen in een gesprek met alle aanwezigen ook heeft gewezen op hun gedrag ten aanzien van de veiligheidsvoorschriften en hygiënemaatregelen.
Voorts is in de rapportage vermeld dat het overtreden van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 een onaanvaardbaar risico met zich brengt voor de volksgezondheid, omdat de kans op verdere verspreiding van het coronavirus erdoor ernstig wordt vergroot. Bij die wet is tijdelijk hoofdstuk Va aan de Wpg toegevoegd, met daarin bepalingen ter bestrijding van de corona-epidemie (artikelen 58a tot en met 58u).
2.2
Verweerder heeft bij het primaire besluit I op grond van artikel 58n van de Wpg de sluiting bevolen van het pand met ingang van 12 maart 2021. Op grond van dat artikel is verweerder, indien door een gedraging of activiteit in of vanuit een besloten plaats, niet zijnde een woning, sprake is van een ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het coronavirus, bevoegd bevelen te geven die nodig zijn voor de beëindiging van de gedraging of activiteit. De samenkomst die plaatsvond op 6 maart 2021 is volgens verweerder een gedraging of activiteit waardoor ernstige vrees bestaat voor onmiddellijke verspreiding van het coronavirus omdat aanwezige personen die drugs en alcohol gebruiken niet of niet voldoende in staat zijn de coronaregels in acht te nemen, zodat gevaar bestaat voor de veiligheid en gezondheid.
2.3
Op het sluitingsbevel dat op 12 maart 2021 op de eerste verdieping van het pand is aangebracht is vermeld dat de sluiting is beperkt tot dat gedeelte van het pand.
2.4
Verweerder heeft op 18 maart 2021 de bestuurlijke rapportage van de Politie Eenheid Noord-Holland ontvangen van 10 maart 2021.
2.5
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.6
Bij het primaire besluit II heeft verweerder de motivering van het primaire besluit I naar aanleiding van de ontvangst van de bestuurlijke rapportage van de Politie Eenheid Noord-Holland aangevuld en de duur van de sluiting van de eerste verdieping van het pand bepaald op vijf weken en daarmee tot en met 16 april 2021. Dit besluit is, nu het strekt tot wijziging van het primaire besluit I én eiseres voldoende belang heeft bij een beoordeling ervan, aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarop het bezwaar van eiseres van rechtswege mede betrekking heeft.
2.7
Bij uitspraak van 8 april 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2912, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit I, zoals aangevuld op 22 maart 2021, geschorst totdat op het bezwaar van eiseres is beslist.
2.8
Het bezwaarschrift van eiseres is in handen gesteld van de Adviescommissie voor bezwaarschriften (de commissie). De commissie heeft verweerder op 15 juli 2021 geadviseerd het primaire besluit I, zoals aangevuld op 22 maart 2021, te herroepen.
2.9
Verweerder heeft vervolgens, in afwijking van het advies van de commissie, het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij het restant van de sluitingstermijn dat als gevolg van de schorsing van het primaire besluit I, zoals aangevuld op 22 maart 2021, door de uitspraak van de voorzieningenrechter was ontstaan, na het nemen van het bestreden besluit niet heeft geëffectueerd en dat hij dat ook niet alsnog zal doen.
2.1
Op 5 september 2021 heeft een brigadier werkzaam bij de Politie Eenheid Noord-Holland op ambtseed een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt over wat hij tijdens een nachtdienst in de maand februari 2021 tussen 01.00 en 03.00 uur heeft waargenomen op de eerste verdieping van het pand.
Procesbelang
3. De rechtbank stelt vast dat de sluitingstermijn van vijf weken grotendeels is verstreken en dat, zoals hiervoor is overwogen, het restant ervan ook niet meer door verweerder zal worden geëffectueerd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niettemin belang heeft (behouden) bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Zij heeft gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van de sluiting. Daarnaast heeft zij in bezwaar en beroep verzocht om vergoeding van door haar in de bezwaarfase gemaakte proceskosten. Dit laatste levert volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State al belang op in de beroepsfase. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1641.
Reikwijdte sluitingsbevoegdheid artikel 58n van de Wpg
4.1
Verweerder heeft de sluiting van het pand gebaseerd op artikel 58n van de Wpg. Tussen partijen is niet (langer) in geschil, en ook de rechtbank stelt op basis van de wetsgeschiedenis behorende bij die bepaling en parlementaire stukken inzake het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met een sluitingsbevoegdheid ten aanzien van publieke en besloten plaatsen wegens een uitbraak [1] , vast dat verweerder op zichzelf op grond van artikel 58n van de Wpg de bevoegdheid heeft een besloten pand te sluiten. Partijen verschillen van mening over de reikwijdte van die sluitingsbevoegdheid.
4.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder op grond van artikel 58n van de Wpg een besloten pand slechts zeer kortdurend mag sluiten en ook uitsluitend ter beëindiging van een gedraging of activiteit waardoor een ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het coronavirus ontstaat. Volgens eiseres biedt artikel 58n van de Wpg geen grondslag om een besloten pand te sluiten ter voorkoming van herhaling van overtreding van coronaregels. Volgens eiseres kan er namelijk geen vrees meer zijn voor onmiddellijke verspreiding van het coronavirus als een gedraging of activiteit is beëindigd en personen zich hebben verwijderd. Op basis van artikel 58n van de Wpg kan volgens eiseres dus geen preventieve maatregel worden opgelegd teneinde mogelijke toekomstige gedragingen en activiteiten te voorkomen. Artikel 58n van de Wpg is gericht op het beëindigen van de situatie van dat moment. Een bevel op grond van artikel 58n van de Wpg is volgens haar geen herstelsanctie.
4.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 58n van de Wpg ten doel heeft gedragingen en activiteiten die een gevaar vormen voor de verspreiding van het coronavirus te beëindigen en beëindigd te houden. Uit dossierstukken moet blijken of aannemelijk is dat zulke gedragingen en activiteiten weer gaan plaatsvinden. Op basis daarvan wordt de lengte van de sluitingstermijn bepaald. Het standpunt van eiseres dat sluiting uitsluitend van zeer korte duur mag zijn is volgens verweerder bovendien niet terug te vinden in de wetsgeschiedenis behorende bij artikel 58n van de Wpg.
4.4
De rechtbank overweegt dat gedragingen of activiteiten die een ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het coronavirus meebrengen, niet altijd van voorbijgaande of incidentele aard zijn, maar ook een voortdurend of repeterend karakter kunnen hebben. De rechtbank is daarom, anders dan eiseres, van oordeel dat verweerder die bevelsbevoegdheid ook kan aanwenden ter voorkoming van voortzetting of herhaling van gedragingen of activiteiten waardoor de ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het coronavirus ontstaat. Een met dat doel gegeven bevel kan nodig zijn om een dergelijke gedraging of activiteit met een voortdurend of repeterend karakter te beëindigen. Daarbij moet wel op grond van concrete aanwijzingen aannemelijk zijn gemaakt dat voortzetting of herhaling dreigt.
4.5
De aard van artikel 58n van de Wpg verzet zich er naar het oordeel van de rechtbank echter tegen dat een burgemeester een besloten pand langdurig sluit. Het moet bij het toepassen van de in artikel 58n van de Wpg neergelegde sluitingsbevoegdheid, gelet op de letterlijke wettekst, de wetsgeschiedenis en overige parlementaire stukken, gaan om een zeer tijdelijke sluiting. [2] Het gaat immers om het onmiddellijk ingrijpen tegen een concrete, acute, dreigende situatie waarmee de duur van een sluitingsbevel verband zal moeten houden.
Eiseres betoogt dat een sluiting in ieder geval niet langer dan tien dagen mag duren, gelet op het voorstel tot invoeging van artikel 58na in de Wpg, inhoudende een bevoegdheid voor de burgemeester om in geval van een corona-uitbraak sluiting van een publieke of besloten plaats te bevelen voor maximaal tien dagen (Kamerstukken II, 2020/2021, 35 817, nr. 2). De rechtbank volgt dat betoog niet, reeds omdat het desbetreffende wetsvoorstel is ingetrokken (Kamerstukken II, 2021/2022, 35 817, nr. 6).
Wat de geëigende (zeer korte) sluitingstermijn is bij het toepassen van de bevelsbevoegdheid van artikel 58n van de Wpg valt in zijn algemeenheid echter niet te bepalen. Dat zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
Was sluiting (van vijf weken) in dit concrete geval noodzakelijk en evenredig?
5.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen noodzaak was het pand te sluiten en dat de sluiting bovendien niet evenredig is. Dit is volgens eiseres op grond van artikel 58b, tweede lid, van de Wpg wel vereist.
Eiseres betwist dat er al eerder in strijd met de coronaregels poker is gespeeld op de eerste verdieping van het pand. Eiseres erkent wel dat er eerder politie is langs geweest in het pand, maar niet in de nacht en van drankgebruik was toen ook geen sprake. Uit een op 6 maart 2021 op de tafel aangetroffen A4 kan niet worden opgemaakt dat eerder in strijd is gehandeld met de coronaregels, maar slechts dat op meerdere vrijdagen poker is gespeeld. Medewerkers deden dat onder werktijd. Volgens eiseres is dan ook geen sprake van een herhaling van overtreding van de coronaregels, maar betreft hetgeen is gebeurd en is geconstateerd op 6 maart 2021 een eerste overtreding. Daarbij ging het om een incident dat voortkwam uit euforie over een goede transactie op die dag.
Volgens eiseres mag niet naderhand, na het bestreden besluit, nog een proces-verbaal worden opgesteld inzake hetgeen zich medio februari 2021 in het pand zou hebben afgespeeld. De besluitvorming dient te zijn gebaseerd op de ten tijde van het nemen ervan bekende feiten en omstandigheden. Bovendien dienen opsporingsambtenaren op grond van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering ten spoedigste proces-verbaal op te maken van hetgeen tot opsporing is verricht of is bevonden. Het alsnog opgestelde proces-verbaal mag niet worden toegelaten, omdat het gaat om feiten van meer dan een half jaar geleden, waarvan de verbalisant in het proces-verbaal zelf al te kennen geeft dat hij niet meer weet op welke datum deze vermeende eerdere overtreding zou hebben plaatsgevonden. De waarde van het proces-verbaal moet als nihil worden beschouwd.
Door de sluiting kon eiseres ten slotte haar activiteiten langdurig niet uitoefenen. Zij heeft daardoor schade geleden. De sluiting hield geen verband met het doel van artikel 58n van de Wpg, het voorkomen van onmiddellijke verspreiding. Vanwege de lange duur van de sluiting heeft het besluit meer het karakter gekregen van een (herstel)sanctie, waarvoor artikel 58n van de Wpg blijkens de wetgeschiedenis uitdrukkelijk niet is bedoeld, aldus eiseres.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bevel tot sluiting noodzakelijk was om gedragingen en activiteiten te beëindigen waardoor een ernstige vrees voor onmiddellijke verspreiding van het coronavirus ontstond. Volgens verweerder zijn de activiteiten en gedragingen die medio februari 2021 door de politie in het pand zijn geconstateerd soortgelijk aan de activiteiten en gedragingen die op 6 maart 2021 in het pand zijn geconstateerd. Omdat van wat zich afspeelde medio februari 2021 aanvankelijk geen proces-verbaal is opgemaakt, is hiervan naderhand alsnog een proces-verbaal opgesteld. Ook uit de A4 die op 6 maart 2021 op de pokertafel in het pand is aangetroffen kan volgens verweerder de conclusie worden getrokken dat vaker in het pand is gepokerd. In de primaire besluiten I en II stelt verweerder dat sluiting moet worden bevolen wegens de ernst van de situatie op 6 maart 2021 en het risico dat dit opnieuw zal plaatsvinden in het pand. Het gaat, aldus verweerder, om de recidive van de gedragingen en activiteiten, niet om overtreding van de coronaregels. In artikel 58n van de Wpg is de bevelsbevoegdheid namelijk niet gekoppeld aan overtreding van coronaregels.
Eerst ter zitting – en daarmee achteraf – heeft verweerder in aanvulling hierop betoogd dat hij heeft gekozen voor een sluitingstermijn van vijf weken, gelet op de stand van de coronapandemie van dat moment. Op het moment van het uitvaardigen van het sluitingsbevel was sprake van een derde coronagolf met oplopende besmettingen met een verwachte piek eind april 2021. Er gold een lockdown met allerlei regels gericht op social distancing (avondklok, thuiswerkadvies, maximumaantal bezoekers in thuissituatie, reisbeperkingen en dergelijke). Eiseres hield in die tijd in het pand echter pokerfeesten die volgens verweerder gepaard gingen met drank en drugs. Om de volksgezondheid te beschermen was sluiting noodzakelijk. Verweerder achtte een termijn van vijf weken, in relatie tot sluitingstermijnen op grond van bijvoorbeeld de Opiumwet, niet lang. Een termijn van drie tot zes maanden zou volgens verweerder een langdurige sluitingstermijn zijn geweest. Verweerder is zich ervan bewust geweest dat de sluiting niet te lang mocht duren.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat bij het uitvaardigen van bevelen op grond van artikel 58n van de Wpg het bepaalde in artikel 58b, tweede lid, van de Wpg in acht dient te worden genomen. Dit brengt blijkens de MvT inzake het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Kamerstukken II, 2019/2020, 35 526, nr. 3, p. 29-31) met zich dat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van de bevelsbevoegdheid van artikel 58n van de Wpg indien dat noodzakelijk is voor de bestrijding van de epidemie en de gevolgen van de uitoefening van de bevelsbevoegdheid niet onevenredig zijn aan dat doel. Er moet een afweging van de verschillende grondrechtelijke belangen en andere betrokken belangen plaatsvinden. Aan een bevel dat is uitgevaardigd op grond van artikel 58n van de Wpg worden dan ook hoge eisen wat betreft de motivering gesteld.
5.4
Niet in geschil is en uit de bestuurlijke rapportage van 10 maart 2021 van de Politie Eenheid Noord-Holland kan ook worden opgemaakt dat op 6 maart 2021 in het pand sprake was van een uit de hand gelopen pokerfeest, waarbij de aanwezigen alcoholische drank nuttigden en zij de destijds op grond van artikel 58f van de Wpg geldende afstandseis van anderhalve meter niet naleefden.
5.5
Uit de A4 die tijdens de controle op 6 maart 2021 op de eerste verdieping van het pand op een tafel is aangetroffen kan verder worden opgemaakt dat, naar eiseres ook niet heeft betwist, eerder op vrijdagen poker in het pand is gespeeld. Uit de A4 kan echter niet worden opgemaakt dat tijdens die eerdere pokerbijeenkomsten ook sprake was van het niet naleven van coronaregels door de aanwezigen. Het enkel vermeld zijn van namen en data op de A4 biedt daarvoor onvoldoende grond.
5.6
Uit het naderhand opgestelde proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2021 kan evenmin worden opgemaakt dat eerder – meer in het bijzonder in februari 2021 – sprake is geweest van een pokerbijeenkomst waarbij aanwezigen zich niet aan coronaregels hielden. Nog daargelaten dat in het proces-verbaal geen concrete datum is genoemd waarop de bevindingen zijn gedaan en dat het proces-verbaal behoorlijke tijd na februari 2021 is opgesteld, blijkt uit wat erin is opgetekend niet van onregelmatigheden in het algemeen of van onregelmatigheden in het licht van de coronaregels in het bijzonder in het pand. In het proces-verbaal heeft de verbalisant verklaard dat hij tijdens een surveillance met een collega de eerste verdieping van het pand heeft bezocht, dat hij constateerde dat de aanwezigen kennelijk rechtmatig aanwezig waren, en dat hij en zijn collega de surveillance vervolgens hebben hervat. Eiseres heeft ook ontkend dat (ergens) in februari 2021 ook sprake is geweest van een uit de hand gelopen pokerfeest waarbij coronaregels zijn overtreden zoals op 6 maart 2021 het geval was.
5.7
Zoals verweerder terecht stelt, is de in artikel 58n van de Wpg neergelegde bevelsbevoegdheid niet gekoppeld aan het overtreden van coronaregels. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat uitsluitend sprake kan zijn van de in dat artikel bedoelde ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het coronavirus indien een of meerdere van de bij of krachtens hoofdstuk Va van de Wpg vastgestelde coronaregels worden overtreden. Die regels vormen immers het normenkader dat door de wetgever noodzakelijk en proportioneel is geacht om de corona-epidemie te bestrijden. Indien die regels worden nageleefd, valt niet in te zien waarom desondanks sprake kan zijn van ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het coronavirus die bestuurlijk optreden noodzakelijk en evenredig maakt.
Uit de bestuurlijke rapportage van 10 maart 2021, de op 6 maart 2021 aangetroffen A4 en het naderhand opgestelde proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2021 in onderlinge samenhang bezien kan, gelet op het onder 5.4 tot en met 5.6 overwogene, uitsluitend worden opgemaakt dat op meerdere vrijdagen in het pand poker is gespeeld en dat daarbij op 6 maart 2021 sprake was van overtreding van coronaregels, namelijk het niet in acht nemen van de afstandseis van anderhalve meter. Het gaat aldus om het eenmalig overtreden van coronaregels op 6 maart 2021.
De bijeenkomst op 6 maart 2021 is blijkens de bestuurlijke rapportage direct beëindigd. Daarmee was de ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het coronavirus en daarmee het directe gevaar op dat moment geweken. Van concrete aanwijzingen dat sprake zou zijn van voortzetting of herhaling van gedragingen of activiteiten waardoor de ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het coronavirus ontstond was, anders dan waarvan verweerder is uitgegaan, geen sprake. Uit de stukken (ook die naderhand zijn opgesteld) bleek immers slechts dat uitsluitend op 6 maart 2021 sprake was van overtreding van de coronaregels én daarmee dus dat slechts toen sprake was van ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het coronavirus welke vrees direct is weggenomen door directe beëindiging van de bijeenkomst. Daarbij komt dat sluiting van het pand voor eiseres grote gevolgen zou hebben. Sluiting van het pand en ook nog eens voor een termijn van vijf weken was in het licht van deze omstandigheden niet noodzakelijk en niet evenredig. Mede gelet op artikel 58b, tweede lid, van de Wpg, mocht verweerder dan ook geen gebruik maken van de bevelsbevoegdheid van artikel 58n van de Wpg.
5.8
Het betoog van eiseres slaagt.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 58n en 58b, tweede lid, van de Wpg voor vernietiging in aanmerking. Omdat de gebreken die aan het bestreden besluit kleven zich naar hun aard niet lenen voor herstel, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal daartoe de primaire besluiten I en II herroepen en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep en bezwaar. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 759,00 voor de beroepsfase en
€ 541,00 voor de bezwaarfase en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten I en II en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.600,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr.W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet publieke gezondheid
Hoofdstuk Va. Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 58a. Begripsbepalingen
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
besloten plaats: een andere dan openbare of publieke plaats en een daarbij behorend erf, met inbegrip van gebouwen en plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet; (…)
Artikel 58b. Doel en reikwijdte
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan.
2. De bij of krachtens dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden worden slechts toegepast voor zover die toepassing:
a. gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is;
b. in overeenstemming is met de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat; en
c. gelet op het in het eerste lid genoemde doel de uitoefening van grondrechten zo min mogelijk beperkt en aan dat doel evenredig is
.
(…)
§ 2. Veilige afstand en andere gedragsvoorschriften
Artikel 58f. Veilige afstand
1. Degene die zich buiten een woning ophoudt, houdt een veilige afstand tot andere personen.
2. De veilige afstand wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, gehoord het RIVM. De voordracht voor de algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.
(…)
Artikel 58n. Maatregelen voor besloten plaatsen
Indien door een gedraging of activiteit in of vanuit een besloten plaats, niet zijnde een woning, een ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het virus SARS-CoV-2 ontstaat, kan de burgemeester de bevelen geven die nodig zijn voor de beëindiging van de gedraging of activiteit en de daar aanwezige personen bevelen zich onmiddellijk te verwijderen.
(…)
Tijdelijk besluit veilige afstand
Artikel 1
De veilige afstand is anderhalve meter.

Voetnoten

1.Zie in dit verband met name:
2.Zie in dit verband met name: