ECLI:NL:RBNHO:2022:5966

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
9653325 \ WM VERZ 22-40
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van boetes voor overtredingen van de geslotenverklaring op de busbrug De Binding in Zaanstad

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep tegen meerdere boetes die aan betrokkene zijn opgelegd voor het rijden over de busbrug De Binding in Zaanstad. Betrokkene had in totaal zeven boetes ontvangen, waarvoor hij beroep had ingesteld. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar betrokkene stelde dat hij benadeeld was omdat de beroepszaken niet gezamenlijk waren behandeld. De kantonrechter heeft de zaak op 29 maart 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van betrokkene zijn financiële problemen naar voren bracht als gevolg van de boetes.

De kantonrechter oordeelde dat de gedragingen van betrokkene, hoewel ze apart waren, in dit geval aanleiding gaven tot matiging van de boetes. De kantonrechter verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat betrokkene geen nadeel mocht ondervinden van het feit dat de beroepszaken niet eerder waren samengevoegd. De boete werd gematigd tot 50% van het oorspronkelijke bedrag, tot € 70,00. Daarnaast werd een proceskostenvergoeding toegewezen aan betrokkene, die in totaal € 1.747,13 bedraagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van beroepszaken en de mogelijkheid van matiging bij meerdere overtredingen.

De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, de boete gematigd en de proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 9653325 \ WM VERZ 22-40
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 12 april 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en proces-verbaal van de zitting
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. N.G.A. Voorbach, Verkeersboete.nl te Zoetermeer.

Het verloop van de procedure en het proces-verbaal van de zitting

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 maart 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokken is tezamen met zijn gemachtigde verschenen.
De gemachtigde van betrokkene heeft op de zitting naar voren gebracht dat betrokkene in totaal zeven boetes heeft gehad voor het rijden over de busbrug De Binding in Zaanstad en dat betrokkene daardoor financiële problemen heeft gekregen, met als gevolg dat hij een net verkregen woning niet kon betrekken. Daarnaast stelt de gemachtigde dat het onbegrijpelijk is dat het beroep tegen de zeven boetes niet in één keer door de CVOM naar de rechtbank is gestuurd en dat betrokkene daardoor is benadeeld.
De vertegenwoordiger van officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld de beslissing en het standpunt te handhaven en heeft de kantonrechter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren. Verder heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie opgemerkt dat het juist is dat betrokkene in totaal zeven boetes heeft gehad en daartegen beroep heeft ingesteld, en dat één zaak al in een uitspraak van 11 november 2021 is afgedaan door de rechtbank. Dat de zaken niet in één keer zijn aangeleverd bij de rechtbank komt volgens de vertegenwoordiger van de officier van justitie door het feit dat in alle zaken apart via het digitale loket beroep is ingesteld door de gemachtigde, zonder daarbij de overige zaken te vermelden.
De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: handelen in strijd met gesloten verklaring in beide richtingen weg(gedeelte) bestemd voor bepaalde categorie voertuigen.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd. Betrokkene heeft een beroep gedaan op matiging en daartoe aangevoerd dat hij meerdere boetes heeft gehad voor eenzelfde overtreding, te weten handelen in strijd met de geslotenverklaring op busbrug De Binding in Zaanstad.
De kantonrechter stelt vast dat aan betrokkene meerdere (in ieder geval zes) boetes zijn opgelegd voor het rijden over busbrug De Binding in Zaanstad. Op zichzelf moeten deze gedragingen worden aangemerkt als aparte en te onderscheiden overtredingen van de geslotenverklaring, waarvoor ook telkens een boete kon worden opgelegd. De gedragingen hebben immers plaatsgevonden op verschillende data en tijdstippen.
In een uitspraak van 25 januari 2022 (gepubliceerd op www. rechtspraak.nl met nummer ECLI: NL:RBNHO:2022:550) heeft de kantonrechter geoordeeld dat – anders dan voorheen – in dit soort zaken niet meer standaard matiging zal plaatsvinden, maar steeds per geval zal worden beoordeeld of matiging gerechtvaardigd is. Voordien werd in beginsel een matiging toegepast van 50% van iedere tweede en volgende boete, zoals volgt uit een uitspraak van 21 oktober 2014 (gepubliceerd op www. rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:RBNHO:2014:9808).
In dit geval is gebleken dat de kantonrechter op 11 november 2021 ten aanzien van een eerder beroep van betrokkene tegen een boete voor het rijden over busbrug De Binding het beroep ongegrond heeft verklaard. Destijds was bij de kantonrechter geen andere beroepszaak bekend van betrokkene met betrekking tot vergelijkbare boetes. Inmiddels is duidelijk dat betrokkene wel al eerder en vóór 11 november 2021 beroep had ingesteld in de zaken die nu aan de orde zijn. Als die beroepszaken destijds al bekend waren geweest bij de kantonrechter, was er nog toepassing gegeven aan eerdergenoemde uitspraak van 21 oktober 2014 en had er een matiging plaatsgevonden van 50% van iedere tweede en volgende boete.
De kantonrechter is van oordeel dat betrokkene in dit specifieke geval geen nadeel moet ondervinden van het feit dat de huidige beroepszaken niet eerder door de CVOM aan de rechtbank zijn gestuurd en daardoor niet gezamenlijk zijn behandeld met de beroepszaak die heeft geleid tot de uitspraak van 11 november 2021. Dat betekent dat in deze zaak de uitspraak van 21 oktober 2014 nog zal worden toegepast en dat de boete dus zal worden gematigd tot 50% van het boetebedrag, te weten tot € 70,00. Dat door de gemachtigde van betrokkene via het digitale loket beroep is ingesteld zonder daarbij de overige zaken te vermelden, zoals de officier van justitie stelt, is geen reden voor een ander oordeel, ook omdat destijds door de gemachtigde van betrokkene op de zitting wel is gewezen op het feit dat er meerdere boetezaken van betrokkene liepen. De kantonrechter ziet overigens geen aanleiding voor een verdere matiging dan 50%.
Het beroep is gelet op de matiging gedeeltelijk gegrond. De beslissing van officier van justitie zal worden gewijzigd.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt toegewezen, omdat betrokkene gelijk krijgt. Daarbij is voor de procedure bij de officier van justitie een proceskostenvergoeding bepaald van € 405,75 (1,5 punten voor het beroepschrift en de hoorzitting, wegingsfactor 0.5, waarde per punt € 541,00) en voor de procedure bij de kantonrechter een proceskostenvergoeding van
€ 759,00 (2 punten voor het beroepschrift en de zitting, wegingsfactor 0,5, waarde per punt
€ 759,00).
De kantonrechter is, anders dan voorheen, van oordeel dat bij de vaststelling van de vergoeding van de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen een half punt moet worden toegekend en niet een heel punt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een uitspraak van 17 januari 2022 (ECLI: NL:GHARL:2022:280) heeft geoordeeld dat toekenning van een heel punt op een onjuiste rechtsopvatting berust en dat in het kader van een uniforme rechtstoepassing een half punt behoort te worden toegekend voor een telefonisch door de officier van justitie gehouden hoorzitting.
De gemachtigde van betrokkene heeft beroep ingesteld in vijf zaken, die door de kantonrechter als samenhangende zaken worden beschouwd. Deze zaak is immers gelijktijdig met de zaken met kenmerk 9738867 WM 22-191, 9738877 WM 22-193, 9738888 WM 22-194, 9738896 WM 22-195 behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn. Deze zaken worden op grond artikel 3 lid 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht daarom beschouwd als één zaak. Dat betekent dat de wegingsfactor voor samenhangende zaken wordt toegepast, in dit geval 1,5. De hoogte van de vergoeding zal gelet op het aantal door de gemachtigde van betrokkene verrichte proceshandelingen en met toepassing van wegingsfactor 1,5 worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 1.747,13 (€ 405,75 + € 759,00 x 1,5) voor deze genoemde zaken samen.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie, in die zin dat de boete wordt gematigd tot een bedrag van € 70,00 (met handhaving van de administratiekosten);
‒ bepaalt dat de officier van justitie het bedrag dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terugbetaalt;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.747,13 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
‒ bepaalt dat voormeld bedrag aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: