2.2In het boeterapport hebben zij voorts beschreven dat werknemers (asbestbevattende) elementen van het dak losmaakten. Deze elementen werden vervolgens met een hijskraan in een (asbest)container gedeponeerd op straatniveau. Het werkgebied op het dak was toegankelijk via een douchesluis (decontaminatie-unit) en een trap op de zevende verdieping. Op de zevende verdieping bevonden zich meerdere personen, waaronder een Deskundig Toezichthouder Asbest (DTA). Ook op de begane grond was een DTA aanwezig. De twee op de werklocatie aanwezige DTA-ers hebben verklaard dat er geen DTA op het dak aanwezig was om toezicht te houden op de asbestverwijderings-werkzaamheden. Daarnaast hebben de DTA-ers verklaard dat ze geen zicht hadden op het dak.
3. Omdat de werknemers niet waren aangelijnd en ook andere valbeveiliging ontbrak is sprake van overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om een boete op te leggen. Het boetenormbedrag voor de op te leggen boete bedraagt volgens het door verweerder gevoerde boetebeleid € 9.000,-, maar de omvang van het bedrijf (categorie van 10 tot en met 39 werknemers) geeft volgens dat beleid aanleiding om het normbedrag te verlagen tot 30% van het boetenormbedrag. Omdat de geconstateerde overtreding een zware overtreding is, heeft verweerder vervolgens aanleiding gezien om dit gematigde boetebedrag te vermenigvuldigen met een factor twee. Het aldus verkregen boetebedrag heeft verweerder vervolgens met 75% gematigd, omdat er volgens verweerder sprake is van een drietal matigingsgronden, te weten de matigingsgronden a, b en c, als bedoeld in de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (de Beleidsregel). De opgelegde boete voor deze overtreding bedraagt daarom € 1.350,- (boete 1).
4. Daarnaast heeft verweerder een boete opgelegd van € 8.100,- (boete 2), omdat sprake was van asbestverwijderingswerkzaamheden en daarbij niet voortdurend een DTA-er aanwezig was om toezicht te houden, terwijl artikel 4.54d, vijfde lid, van het Arbobesluit dat voorschrijft. De hoogte van het boetenormbedrag voor deze overtreding is € 13.500,-. Vanwege de omvang van het bedrijf is dit bedrag ook gereduceerd tot 30% van het boetenormbedrag, en daarna vermenigvuldigd met een factor 2, vanwege de ernst van de overtreding. Zo is verweerder gekomen tot het boetebedrag van € 8.100,-. Voor matiging van deze boete heeft verweerder geen aanleiding gezien, omdat in dit geval volgens hem geen sprake was van gronden voor matiging als bedoeld in de Beleidsregel.
5. Naast boete-oplegging heeft verweerder besloten tot publicatie van bepaalde inspectiegegevens.
Waarschuwing preventieve stillegging
6. Ook heeft verweerder vanwege hetgeen is geconstateerd besloten tot het geven van een waarschuwing “preventieve stillegging van werk”. Dat besluit is onderwerp van de aparte, gelijktijdig ter zitting geagendeerde procedure bij deze rechtbank. Die procedure is geregistreerd onder zaaknummer HAA 21/3269. Het beroep daar tegen beoordeelt de rechtbank in een heden gegeven afzonderlijke uitspraak.
7. In beroep heeft eiseres zich tegen het bestreden besluit gekeerd en - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor verdergaande matiging van de opgelegde boete(s) en aangevoerd dat de boeteoplegging in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
8. Het voor deze uitspraak relevante en aangehaalde juridisch beoordelingskader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
9. Eiseres heeft het beroep niet gericht tegen de vaststelling dat de overtredingen zijn begaan, niet tegen de gehanteerde boetenormbedragen en ook niet tegen het besluit om bepaalde inspectiegegevens te publiceren. De rechtbank zal de beoordeling daarom beperken tot de vraag of verweerder op grond van de in de Beleidsregels opgenomen matigingsgronden of op grond van het evenredigheidsbeginsel had moeten besluiten tot verdergaande matiging van boete 1 en/of boete 2.
Beoordeling boete 1 gelet op matigingsgronden genoemd in de Beleidsregel
10. In artikel 1, onder 11, van zijn Beleidsregel heeft verweerder een viertal matigingsgronden opgenomen (matigingsgronden a, b, c en d). Per genoemde matigingsgrond, indien aan de orde, verlaagt verweerder het op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag met 25%. Bij vaststelling van de hoogte van boete 1 heeft verweerder drie van de vier in artikel 1, onder 11, van de Beleidsregel genoemde matigingsgronden toegepast: de matigingsgronden a, b en c. De boete heeft hij daarom vastgesteld op 25% van het gecorrigeerde boetenormbedrag. Volgens verweerder is er geen aanleiding voor verdergaande matiging, omdat geen sprake is geweest van adequaat gehouden toezicht, als bedoeld onder d.
11. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond om te oordelen dat verweerder toepassing had moeten geven aan de matigingsgrond als bedoeld in artikel 1, onder 11, aanhef en onder d van de Beleidsregel. Aan eiseres kan wel worden toegegeven dat artikel 3.16 van het Arbobesluit niet voorschrijft dat ter voorkoming van valgevaar permanent toezicht dient te worden gehouden. Bij de toepassing van de matigingsgrond gaat het echter niet om de in de overtreden norm gelegen toezichtsverplichting, maar om een met verminderde verwijtbaarheid samenhangende vermindering van de boete, omdat sprake is geweest van adequaat toezicht op naleving van het bepaalde in artikel 3.16 van het Arbobesluit. Uit dat toezicht moet dan kunnen worden afgeleid dat de werkgever in ieder geval getracht heeft overtreding van de norm te voorkomen. Van dergelijk verwijtbaarheid verminderend toezicht is niet gebleken. Met name is niet gebleken dat eiseres als werkgever door middel van toezicht de werknemers die boven op het dak werkzaamheden uitvoerden, die dag gestimuleerd heeft om valbescherming te gebruiken. De matigingsgrond doet zich daarom niet voor.
De stelling dat alleen vakbekwame werknemers aan het werk waren die op de hoogte zijn van de geldende verplichting(en) en daarom (mede) zelf verantwoordelijk zijn op dit punt, maakt dit niet anders. Uit het feit dat de werknemers de wel aanwezige valbeveilings-middelen niet gebruikten volgt daarentegen juist, dat de veronderstelde kennis en verantwoordelijkheid van de aanwezige werknemers onvoldoende was om te waarborgen dat werd voldaan aan artikel 3.16 van het Arbobesluit.
12. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd ook geen grond om te oordelen dat verweerder boete 1 verder had moeten matigen op grond van artikel 1, onder 12, van de Beleidsregel. Niet gebleken is dat eiseres zo snel mogelijk na constatering van de overtreding maatregelen heeft genomen om nieuwe overtredingen te voorkomen. Dat de verplichting tot het gebruiken van adequate valbeveiliging bij een toolboxmeeting nog eens is benadrukt, maakt dit niet anders. Gelet op de eerdere overtreding is het eenmalig geven van instructies een onvoldoende adequate maatregel om herhaling te voorkomen. Van eiseres mochten verdergaande maatregelen worden verwacht om herhaling van de overtreding te voorkomen, zoals bijvoorbeeld het organiseren van adequater toezicht.
Beoordeling boete 2 gelet op de matigingsgronden genoemd in de Beleidsregel
13. Bij vaststelling van de hoogte van boete 2 heeft verweerder de vier in artikel 1, onder 11, van de Beleidsregel genoemde matigingsgronden niet toegepast.