ECLI:NL:RBNHO:2022:5748

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
9469779 \ CV EXPL 21-4826
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leaseovereenkomst auto, voortijdige beëindiging en aansprakelijkheid van gedaagden

In deze zaak heeft BMW Financial Services Nederland B.V. een leaseovereenkomst met [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] gesloten voor een BMW 420d Cabrio. De overeenkomst werd voortijdig beëindigd omdat de leasetermijnen niet tijdig werden betaald. BMW vordert betaling van onbetaalde leasetermijnen, boetes, kosten voor inname van de auto en een beëindigingsvergoeding. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] betwist dat zij partij is bij de overeenkomst en stelt dat haar handtekening vervalst is door [gedaagde 2 in de hoofdzaak]. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] wel degelijk partij is bij de overeenkomst en hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen. De vordering van BMW wordt toegewezen, met inbegrip van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. In de vrijwaringszaak wordt [gedaagde in vrijwaring] veroordeeld om aan [eiseres in vrijwaring] te betalen wat zij aan BMW verschuldigd is. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van BMW gegrond zijn en dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de verschuldigde bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9469779 \ CV EXPL 21-4826 en 9749853 \ CV EXPL 22-1348
Uitspraakdatum: 29 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de hoofdzaak van:
De besloten vennootschap
BMW Financial Services Nederland B.V.
gevestigd te Rijswijk
eiseres in de hoofdzaak
verder te noemen: BMW
gemachtigde: Jongejan Wisseborn gerechtsdeurwaarders, mr. H.J.M. Hofman
tegen

1.[gedaagde 1 in de hoofdzaak]

wonende te [woonplaats 1]
gedaagde in de hoofdzaak
verder te noemen: [gedaagde 1 in de hoofdzaak]
gemachtigde: mr. R.G.J. van Ommeren

2.[gedaagde 2 in de hoofdzaak]

wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente]
gedaagde in de hoofdzaak
verder te noemen: [gedaagde 2 in de hoofdzaak]
niet verschenen
Gedaagden zullen hierna tezamen ook [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] worden genoemd.
en in de vrijwaringszaak van:
[eiseres in vrijwaring]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres in de vrijwaringszaak
verder te noemen: [eiseres in vrijwaring]
gemachtigde: mr. R.G.J. van Ommeren
tegen
[gedaagde in vrijwaring]
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente]
gedaagde in de vrijwaringszaak
verder te noemen: [gedaagde in vrijwaring]
niet verschenen
De zaak in het kort
BMW heeft op grond van een leaseovereenkomst een auto ter beschikking gesteld. Omdat de leasetermijnen niet op tijd werden betaald is de leaseovereenkomst voortijdig beëindigd. BMW vordert nu dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van onbetaald gelaten leasetermijnen, boetes, eigen risico bij schades, kosten voor inname van de auto en een beëindigingsvergoeding. [gedaagde 2 in de hoofdzaak] is niet verschenen. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] stelt dat zij het leasecontract niet heeft getekend. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] partij is bij de overeenkomst en veroordeelt [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] hoofdelijk tot betaling. In de vrijwaringszaak veroordeelt de kantonrechter [gedaagde in vrijwaring] , die niet is verschenen, om aan [eiseres in vrijwaring] alles te betalen dat zij moet betalen aan BMW.

1.Het procesverloop

In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
1.1.
De rechtsvoorganger van BMW, BMW Financial Services B.V., heeft bij dagvaardingen van 24 september 2021 een vordering tegen [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] ingesteld. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde 2 in de hoofdzaak] ingediend. BMW Financial Services B.V. heeft daarop schriftelijk gereageerd.
1.2.
Op 14 januari 2022 heeft BMW Financial Services B.V. verzocht het geding te schorsen wegens rechtsopvolging onder algemene titel. Dit verzoek is toegewezen. Met exploten van 24 januari 2022 heeft BMW [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] aangezegd dat zij het geding wil hervatten en dat zij, als rechtsopvolger van BMW Financial Services B.V., daarbij de eisende partij zal zijn. In de kop van dit vonnis is daarmee al rekening gehouden.
1.3.
Bij vonnis in het incident van 16 februari 2022 heeft de kantonrechter [gedaagde 1 in de hoofdzaak] toegestaan om [gedaagde 2 in de hoofdzaak] in vrijwaring te dagvaarden.
In de hoofdzaak:
1.4.
Vervolgens heeft [gedaagde 1 in de hoofdzaak] schriftelijk geantwoord in de hoofdzaak.
1.5.
[gedaagde 2 in de hoofdzaak] is in de hoofdzaak niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
1.6.
Op 2 juni 2022 heeft een zitting in de hoofdzaak plaatsgevonden. Aan de kant van BMW zijn daarbij verschenen de heer [naam] van de afdeling Collection en Recovery, vergezeld door mr. H.J.M. Hofman. Aan de kant van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] is verschenen mr. Van Ommeren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Hofman heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen (met aanvulling van de grondslagen van de vordering), die bij brief van 27 mei 2022 zijn toegezonden. Bij de zitting heeft mr. Hofman met instemming van mr. Van Ommeren nog twee stukken ingebracht. Ook mr. Van Ommeren heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Deze zijn bij de mondelinge behandeling overgelegd.
1.7.
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.
In de vrijwaringszaak:
1.8.
[eiseres in vrijwaring] heeft bij dagvaarding van 8 maart 2022 [gedaagde in vrijwaring] in vrijwaring gedagvaard. [gedaagde in vrijwaring] is in de vrijwaring niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
1.9.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 4 mei 2021 een mondelinge behandeling bepaald om de vrijwaringszaak gelijktijdig te behandelen met de hoofdzaak. Bij deze mondelinge behandeling is [gedaagde in vrijwaring] niet verschenen.
1.10.
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] waren van 29 mei 2006 tot 28 september 2016 met elkaar gehuwd.
2.2.
In 2015 heeft [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een BMW-dealer in Alkmaar bezocht. Bij dit bezoek is op verzoek van [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een aanvraag voor een leaseovereenkomst gedaan bij BMW Financial Services B.V. In september 2015 is de heer [gedaagde 2 in de hoofdzaak] vervolgens een leaseovereenkomst aangegaan met die partij. Met deze overeenkomst verplicht BMW Financial Services B.V. zich om aan de leasenemer het gebruik van een BMW 420d Cabrio (hierna ook: de auto) te verstrekken. De leasenemer betaalt hiervoor aan BMW Financial Services B.V. een maandelijkse huurprijs van (bij aanvang) € 1.603,06. In de huurtermijnen zijn onder meer begrepen afschrijving en rente, motorrijtuigenbelasting en verzekering. Niet inbegrepen zijn eventueel verschuldigde boetes. De maandtermijnen moeten bij vooruitbetaling uiterlijk op de eerste dag van de maand worden betaald. De maandelijkse huurprijs is gebaseerd op een kilometrage per kalenderjaar van 30.000 kilometer. De lease kent een looptijd van 48 maanden. Artikel 7 van de Service Lease Overeenkomst luidt:

7 Hoofdelijke aansprakelijkheid
U bent hoofdelijk aansprakelijk voor de Overeenkomst. Dit betekent dat u de verplichtingen moet nakomen die bij de Overeenkomst horen. Als u de Overeenkomst met iemand anders heeft ondertekend, is de mede-leasenemer ook hoofdelijk aansprakelijk.”
In de Service Lease Overeenkomst worden de Algemene Voorwaarden Service Lease en Verzekeringsvoorwaarden van toepassing verklaard. Door ondertekening van de overeenkomst verklaart de leasenemer de algemene voorwaarden te hebben ontvangen.
2.3.
Op de voorpagina van de Service Lease Overeenkomst staan onder het kopje “
De Leasenemer” de namen en geboortedata van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] .
2.4.
De Service Lease Overeenkomst en Algemene Voorwaarden Lease Service zijn op elke pagina geparafeerd door [gedaagde 2 in de hoofdzaak] . Naast de parafen van [gedaagde 2 in de hoofdzaak] staan parafen die zich laten lezen als [naam gedaagde 1 in hoofdzaak] . [gedaagde 2 in de hoofdzaak] heeft de Service Lease Overeenkomst op de laatste pagina ook getekend. Bij de ondertekening op de laatste pagina van de overeenkomst staat achter “
Mevrouw [gedaagde 1 in de hoofdzaak]” de naam [gedaagde 1 in de hoofdzaak] geschreven.
2.5.
BMW Financial Services B.V. heeft in haar dossier een afschrift van de identiteitskaart van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] (geldig tot 27 mei 2016) en een afschrift van een loonstrook van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] van 15 juni 2015.
2.6.
De Algemene Voorwaarden Service Lease bevatten, voor zover relevant, de volgende bepalingen:

3.4. Als u niet op tijd het hele bedrag betaalt, brengt Lessor de wettelijke rente bij u in rekening over het door u verschuldigde bedrag. U wordt hiervoor niet eerst in gebreke gesteld. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de vervaldatum tot aan de dag waarop u het hele verschuldigde bedrag plus de wettelijke rente heeft betaald.
3.5.
Als u niet of niet op tijd een betalingsverplichting bent nagekomen, dan zijn alle buitengerechtelijke incassokosten van Lessor voor uw rekening. Wij berekenen deze incassokosten volgens het Besluit vergoeding voor Buitengerechtelijke Incassokosten. (…) Het minimale tarief dat u moet betalen is € 40,-. Het maximale tarief dat u moet betalen is € 6.775,-.
(….)
7.1.
Lessor verzekert het Voertuig gedurende de looptijd van de Overeenkomst als volgt:
a. WA-verzekering + casco dekking met een wettelijke aansprakelijkheidsdekking van de wettelijke minimumnorm per gebeurtenis. Voor casco schaden geldt een eigen risico van € 135,- per gebeurtenis. (…)
(…)

14.Beëindiging en opeisbaarheid

Lessor gaat ervan uit dat de Overeenkomst blijft doorlopen tot de einddatum. Toch kunnen er zich situaties voordoen waardoor de Lessor moet besluiten om de Overeenkomst te beëindigen. Bijvoorbeeld als de verzekeraar het voertuig niet meer wil verzekeren. Of als u uw verplichtingen niet nakomt. U kunt de Overeenkomst ook zelf beëindigen.
(…)
14.5.
In sommige gevallen heeft Lessor het recht om de Overeenkomst direct te beëindigen en het Voertuig op te halen zonder ingebrekestelling en zonder tussenkomst van een rechter. In artikel 14.8 en 14.9 ziet u welke gevolgen dat heeft. Lessor heeft dit recht in de volgende gevallen:
a. als u een vervallen termijnbedrag gedurende één of meer maanden niet heeft betaald en uw verplichtingen niet nakomt, ook niet nadat de Lessor u schriftelijk in gebreke heeft gesteld.
(…)
14.8.
Als de Overeenkomst wordt beëindigd zoals omschreven in artikel 14.5 – behalve g en h – moet u het verschil tussen de boekwaarde van het Voertuig en de handelswaarde van het Voertuig aan Lessor betalen. Ook betaalt u een vergoeding voor winstderving en extra kosten die Lessor moet maken. Bovendien heeft Lessor recht op een volledige schadevergoeding.
(…)
15.3
Als gedurende of na afloop van de leaseperiode blijkt dat het aantal werkelijk gereden kilometers gedurende een jaar 10% of meer afwijkt van het in de Overeenkomst geschatte jaarkilometrage dan kan Lessor de Leaseprijs aanpassen. U bent dan verplicht om deze aangepaste Leaseprijs aan Lessor te betalen.
(…)”
2.7.
BMW heeft met ingang van 16 september 2015 (startdatum van het contract) het gebruik van de auto verstrekt.
2.8.
Op 26 mei 2016 heeft [gedaagde 1 in de hoofdzaak] aangifte gedaan bij de politie. In het proces-verbaal van de aangifte staat onder meer:

Ik doe aangifte van valsheid in geschrifte.
Ik lig in scheiding met [gedaagde 2 in de hoofdzaak] , geboren [geboortedatum] .
Ik kreeg via mijn advocaat een kopie van een leasecontract.
Daarop zou mijn handtekening staan. Ik heb echter nooit een leasecontract onder ogen gehad en dus ook niet getekend. Dat contract is ook ondertekend door [gedaagde 2 in de hoofdzaak] . Ik weet dat hij mij ooit een formulier heeft laten tekenen, maar dat was volgens zijn zeggen een formulier voor een inzittende verzekering. Ik heb dat formulier toen getekend zonder het zelf te lezen. Ik denk dat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] die handtekening heeft gebruikt op het leasecontract.
Tot nog toe betaald [gedaagde 2 in de hoofdzaak] de rekeningen zelf, maar ik ben bang, dat zodra hij het niet meer doet, men bij mij aanklopt voor die betalingen.
De auto is niet van mij, ik heb zelfs geen rijbewijs
en

Met dit proces verbaal wil ik naar de leasemaatschappij (…), om alles te annuleren.”
2.9.
Met een brief van 11 november 2016 heeft BMW Financial Services B.V. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] gesommeerd om vóór 16 november 2016 een openstaand bedrag van € 3.553,45 te betalen. Met een e-mail van 10 januari 2017 deelde [gedaagde 1 in de hoofdzaak] BMW Financial Services B.V. mee dat er sprake is geweest van een “malversatie en/of valsheid in geschrifte”. Daarbij voegde zij een afschrift van de aangifte. Na diverse e-mails over en weer heeft VD&P Juristen met een brief van 2 februari 2017 namens BMW Financial Services B.V. aan [gedaagde 1 in de hoofdzaak] meegedeeld dat de overeenkomst onverkort van kracht blijft.
2.10.
Met een e-mail van 28 september 2017 heeft BMW Financial Services B.V. aan [gedaagde 2 in de hoofdzaak] meegedeeld dat het niet gelukt was om een aantal gefactureerde bedragen, waaronder de maandbedragen van augustus 2017 en september 2017, van zijn rekening af te schrijven, zodat er een betalingsachterstand was.
2.11.
Op 2 oktober 2017 heeft BMW [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een factuur gezonden voor € 4.936,97. Dit bedrag volgde uit een herberekening vanwege meer gereden kilometers. Om dezelfde reden werden de maandtermijnen verhoogd naar € 1.808,32.
2.12.
Op 1 november 2017 heeft AVS op verzoek van BMW Financial Services B.V. [gedaagde 2 in de hoofdzaak] bezocht. [gedaagde 2 in de hoofdzaak] heeft bij dit bezoek verteld dat hij door financiële problemen niet kon nakomen. [gedaagde 2 in de hoofdzaak] heeft de auto op die dag ingeleverd.
2.13.
Op 30 november 2017 heeft BMW Financial Services B.V. [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een factuur gezonden wegens voortijdige beëindiging voor € 18.423,85. Dit bedrag bestaat uit het verschil tussen de boekwaarde en de handelswaarde van de auto plus 10% boete. Op 2 januari 2018 heeft BMW Financial Services B.V. [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een factuur gezonden voor het ophalen van de auto door AVS van € 497,92.
2.14.
Met een brief van 1 september 2021 heeft BMW [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een termijn van veertien dagen gesteld om het openstaande bedrag van € 30.074,12 te voldoen. Daarbij wordt aangekondigd dat een vergoeding verschuldigd is van € 1.075,74 als niet tijdig wordt betaald.
2.15.
Het bedrag van € 30.074,12 is als volgt opgebouwd en is niet voldaan.
factuurdatum
betreft
bedrag
1-8-2017
leasetermijn (restant)
€ 684,87
1-9-2017
leasetermijn
€ 1.606,90
1-10-2017
leasetermijn
€ 1.808,32
2-10-2017
Herberekening leaseprijs
€ 4.936,97
1-11-2017
leasetermijn
€ 1.808,32
1-12-2017
leasetermijn
€ 1.808,32
1-12-2017
credit deel nov/dec
- € 2.450,00
30-11-2017
verg. voortijdig einde
€ 18.423,85
11-11-2017
verkeersboete
63,70
20-11-2017
verkeersboete
€ 150,05
7-12-2017
eigen risico (2x)
€ 270,00
23-11-2017
verkeersboete
€ 130,34
2-1-2018
kosten inname auto
€ 497,92
21-2-2018
verkeersboete
- € 144,00
25-1-2018
verkeersboete
€ 160,34
25-1-2018
verkeersboete
€ 160,34
25-1-2018
verkeersboete
€ 160,34
26-2-2018
Verkeersboete
- €127,40
2-10-2017
Eigen risico
€ 135,00

3.De vordering en het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
BMW vordert dat de kantonrechter [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] , uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk veroordeelt om aan BMW te betalen € 32.233,75, te vermeerderen met wettelijke rente over € 30.074,12 vanaf 8 september 2021 met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] in de proceskosten.
3.2.
BMW specificeert het bedrag van € 32.233,75 als volgt:
Hoofdsom € 30.074,12
Buitengerechtelijke kosten € 1.075,74
Rente van 25 november 2019 tot en met 8 september 2021 € 1.083,89
3.3.
Aan de vordering legt BMW, samengevat, het volgende ten grondslag. BMW is een leaseovereenkomst aangegaan met [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] . Zij zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit deze overeenkomst. De leaseovereenkomst is tussentijds geëindigd. Voor deze voortijdige beëindiging zijn [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] een vergoeding verschuldigd. De factuur voor deze vergoeding en diverse andere facturen zijn onbetaald gebleven. Het gaat om een totaalbedrag aan facturen van 30.074,12. [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] moeten dit bedrag betalen.
Als [gedaagde 1 in de hoofdzaak] niet al als hoofdelijke contractspartij gehouden is deze facturen te voldoen, dan is zij hoofdelijk aansprakelijk omdat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] op het moment dat de leaseovereenkomst werd aangegaan in gemeenschap van goederen gehuwd waren.
3.4.
[gedaagde 1 in de hoofdzaak] meent dat de vorderingen van BMW jegens haar moeten worden afgewezen. Daarbij vraagt zij BMW te veroordelen in de kosten van de procedure. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] voert samengevat het volgende aan als verweer.
De handtekeningen met haar naam op de pagina’s van de overeenkomst en algemene voorwaarden zijn niet door [gedaagde 1 in de hoofdzaak] geplaatst. [gedaagde 2 in de hoofdzaak] heeft frauduleuze handelingen gepleegd. Pas in het kader van de echtscheidingsprocedure die op 23 februari 2016 startte, heeft [gedaagde 1 in de hoofdzaak] stukken ontvangen waaruit bleek dat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een leaseovereenkomst is aangegaan. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] heeft daarop op 26 mei 2016 aangifte gedaan van deze valsheid in geschrifte. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] is dan ook geen partij bij de overeenkomst en is daarom niet gehouden te betalen. BMW Financial Services B.V. heeft ook niet genoeg gedaan om na te gaan of zij de overeenkomst wel wilde aangaan.
Daarbij rustte op BMW Financial Services B.V. een zorgplicht om [gedaagde 1 in de hoofdzaak] te beschermen toen zij het frauduleuze handelen van [gedaagde 2 in de hoofdzaak] meldde. Door haar aansprakelijk te blijven houden heeft BMW onrechtmatig gehandeld. Ook heeft BMW Financial Services B.V. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] niet in kennis gesteld van de betalingsachterstanden en het einde van de lease.
Verder heeft [gedaagde 1 in de hoofdzaak] de overeenkomst met een beroep op artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigd. Wrang is nog dat de rechtbank in een andere procedure oordeelde dat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] geen partneralimentatie hoefde te betalen omdat hij de kosten van de auto moest dragen.
In de vrijwaringszaak
3.5.
[eiseres in vrijwaring] vordert dat de kantonrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde in vrijwaring] aansprakelijk is voor de door [eiseres in vrijwaring] te lijden schade, welke bestaat uit het totale bedrag waarvoor [eiseres in vrijwaring] aansprakelijk zal worden gehouden bij het vonnis in de hoofdzaak tussen haar en BMW Financial Services Nederland B.V.;
[gedaagde in vrijwaring] veroordeelt tot betaling aan [eiseres in vrijwaring] tegen kwijting alle schade die [eiseres in vrijwaring] lijdt als zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld als gevorderd in de dagvaarding in die procedure van 24 september 2021.
[gedaagde in vrijwaring] veroordeelt in de proceskosten.
3.6.
[eiseres in vrijwaring] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde in vrijwaring] verantwoordelijk moet worden gehouden voor het ontstaan van de vordering van BMW en dat [gedaagde in vrijwaring] aan [eiseres in vrijwaring] heeft toegezegd dat hij de vorderingen van BMW zal voldoen.
3.7.
[gedaagde in vrijwaring] is ook in de vrijwaringszaak niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak
Verstek
4.1.
[gedaagde 1 in de hoofdzaak] is in de procedure verschenen. Op grond van artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is aan [gedaagde 2 in de hoofdzaak] verstek verleend en wordt tussen BMW en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] voortgeprocedeerd. Op grond van lid 3 van artikel 140 Rv wordt tussen alle partijen in deze zaak één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak geldt. Dat betekent dat ook [gedaagde 2 in de hoofdzaak] tegen dit vonnis geen verzet, maar slechts hoger beroep kan instellen.
Is [gedaagde 1 in de hoofdzaak] partij bij de overeenkomst?
4.2.
[gedaagde 1 in de hoofdzaak] betwist de bedragen op de facturen waarvan BMW betaling vordert niet. Zij voert echter aan dat zij geen partij is bij de Service Lease Overeenkomst waarop BMW haar vordering baseert. Zij brengt naar voren dat de handtekeningen en parafen met haar naam op de pagina’s van de overeenkomst en de algemene voorwaarden niet door haar zijn geplaatst.
4.3.
Op grond van de hoofdregel [1] draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten. BMW beroept zich op de rechtsgevolgen van de Service Lease Overeenkomst. Waar [gedaagde 1 in de hoofdzaak] stelt dat zij geen partij is bij deze overeenkomst, geldt (kort gezegd) dat een onderhandse akte tussen partijen in beginsel dwingend bewijs oplevert van de waarheid van de daarin opgenomen verklaringen [2] . Het is op deze dwingende bewijskracht dat BMW een beroep doet.
4.4.
De wet bepaalt echter ook dat een onderhandse akte waarvan de ondertekening stellig wordt ontkend, geen bewijs oplevert zo lang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is [3] . In dat geval moet door middel van bewijs worden aangetoond dat de handtekening wel is gezet door de partij die ontkent dat de handtekening van hem of haar is.
4.5.
Van een stellige ontkenning als hiervoor bedoeld is echter geen sprake. Niet duidelijk is geworden of [gedaagde 1 in de hoofdzaak] nu stelt dat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] haar handtekening heeft vervalst, dat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] haar handtekening van een ander document heeft gekopieerd of dat zij zonder te lezen de overeenkomst heeft getekend. Ook bij de mondelinge behandeling is deze onduidelijkheid niet weggenomen.
4.6.
In dit kader acht de kantonrechter nog van belang het door [gedaagde 1 in de hoofdzaak] bij de incidentele conclusie overgelegde, door haar aan [gedaagde 2 in de hoofdzaak] gezonden WhatsAppbericht van 15 mei 2016 17:05:23 uur. Daarin staat: “
Ik heb toch dat lease contract moeten tekenen? omdat jij zei het was voor een inzittende verzekering?”. Dit duidt erop dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] het contract heeft getekend, zonder dat zij wist wat het contract inhield. In de aangifte die [gedaagde 1 in de hoofdzaak] op 26 mei 2016 heeft aangifte staat dan weer dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] meent dat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] voor de ondertekening van de leaseovereenkomst een handtekening heeft gebruikt die zij heeft gezet op een formulier dat zij zonder het zelf te lezen heeft getekend. Nu [gedaagde 1 in de hoofdzaak] niet duidelijk zegt dat de handtekening op de overeenkomst niet de hare is, doet de situatie van artikel 159 Rv zich niet voor en geldt op grond van de hoofdregel dat de door BMW overgelegde Service Lease Overeenkomst dwingend bewijs oplevert van de overeenkomst tussen BMW en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] .
4.7.
Voor zover [gedaagde 1 in de hoofdzaak] bedoelt te stellen dat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] haar handtekening heeft gekopieerd en in de Service Lease Overeenkomst en de van toepassing verklaarde algemene voorwaarden heeft geplakt, heeft zij deze stelling onvoldoende onderbouwd. Op de Service Lease Overeenkomst en de algemene voorwaarden staan twaalf parafen/handtekeningen die zich laten lezen als [naam gedaagde 1 in hoofdzaak] of [gedaagde 1 in de hoofdzaak] . Deze lijken te verschillen, zodat van een knippen en plakken van een en dezelfde handtekening geen sprake lijkt. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] zal dan ook niet worden toegelaten tot bewijs van deze stelling, bewijs dat overigens ook niet wordt aangeboden.
4.8.
Voor zover [gedaagde 1 in de hoofdzaak] bedoelt te stellen dat zij de Service Lease Overeenkomst heeft getekend zonder deze te lezen, moet dit voor haar rekening blijven. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] brengt nog naar voren dat BMW Financial Services B.V. er niet op mocht vertrouwen dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] de overeenkomst wilde aangaan, omdat zij dit onvoldoende heeft onderzocht. Niet betwist wordt dat bij de ondertekende overeenkomst een kopie van een identiteitsbewijs van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] is gevoegd met een handtekening die lijkt op de handtekening van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] . Hiermee heeft BMW het gebruikelijke gedaan om zich ervan te vergewissen dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] de overeenkomst wilde aangaan. Daarbij komt nog dat BMW in haar dossier ook een salarisstrook van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] heeft, die recent was op het moment dat de overeenkomst werd aangegaan. BMW mocht er dan ook op vertrouwen dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] de Service Lease Overeenkomst wilde aangaan.
4.9.
De kantonrechter oordeelt dan ook dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] als leasenemer partij is bij de Service Lease Overeenkomst, met inbegrip van artikel 7 dat bepaalt dat de leasenemer hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen die bij die overeenkomst horen.
Artikel 1:88 BW
4.10.
[gedaagde 1 in de hoofdzaak] stelt verder dat zij de overeenkomst met een beroep op artikel 1:88 BW heeft vernietigd. BMW betwist de vernietiging en voert aan dat artikel 1:88 BW niet ziet op een overeenkomst als de Service Lease Overeenkomst. Al omdat de kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] als leasenemer partij is bij de Service Lease Overeenkomst faalt dit verweer.
4.11.
Daarbij komt dat artikel 1:88 BW bepaalt dat een echtgenoot de toestemming nodig heeft van de andere echtgenoot voor een aantal in dat artikel beschreven rechtshandelingen. De overeenkomst tot huur van een roerende zaak wordt in het artikel niet genoemd. De overeenkomst van goederenkrediet wel, maar de Service Lease Overeenkomst tussen BMW en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] is niet aan te merken als overeenkomst van goederenkrediet. BMW verstrekt het gebruik van de auto slechts voor de duur van de overeenkomst en blijft steeds eigenaar. Aan het einde van de overeenkomst moet de auto worden ingeleverd.
4.12.
[gedaagde 1 in de hoofdzaak] heeft in dit kader nog gewezen op twee uitspraken van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2007:BE9651 en ECLI:NL:RBAMS:2010:BV8025), waarin leaseovereenkomsten worden aangemerkt als een handeling als bedoeld in artikel 1:88 BW. Deze uitspraken zien echter allebei op effectenleaseovereenkomsten. In de rechtspraak is bepaald dat dergelijke overeenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van huurkoop (nu: goederenkrediet). Dat maakt dat daarvoor op grond van artikel 1:88 BW inderdaad de toestemming van de andere echtgenoot nodig is. De Service Lease Overeenkomst is, zoals hiervoor al uiteengezet, echter niet aan te merken als een overeenkomst van huurkoop. Er is slechts sprake van huur.
4.13.
Omdat de Service Lease Overeenkomst niet is aan te merken als een handeling genoemd in artikel 1:88 BW kan de overeenkomst niet met een beroep op dit artikel zijn vernietigd.
Zorgplicht BMW
4.14.
Anders dan [gedaagde 1 in de hoofdzaak] stelt was BMW Financial Services B.V. niet op grond van een zorgplicht gehouden om [gedaagde 1 in de hoofdzaak] uit de aansprakelijkheid te ontslaan. De enkele melding van een gesteld frauduleus handelen doet die verplichting niet ontstaan. Daarbij komt dat ook in de onderhavige procedure het door [gedaagde 1 in de hoofdzaak] gestelde frauduleuze handelen niet is komen vast te staan.
In kennis stellen achterstanden
4.15.
Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De kantonrechter merkt de stelling van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] dat BMW Financial Services B.V. haar ten onrechte niet op de hoogte heeft gehouden van de achterstanden in de betaling van leasetermijnen en van het einde van de lease aan als een beroep op dit artikel. Dit beroep slaagt echter niet.
4.16.
De formulering “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar” brengt mee dat de rechter bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW terughoudend moet zijn. Een niet op de hoogte houden van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] is niet voldoende om te oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen uit de overeenkomst.
4.17.
Ook de beschikking van 17 november 2016 waarbij de rechtbank de door [gedaagde 2 in de hoofdzaak] aan [gedaagde 1 in de hoofdzaak] te betalen onderhoudsbijdrage op nihil stelt, maakt de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Weliswaar gaat de rechtbank er in die beslissing vanuit dat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] de leasetermijnen aan BMW blijft voldoen, zodat het niet passend lijkt dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] én geen partnerbijdrage ontvangt én wordt aangesproken door BMW, maar de beschikking van 17 november 2016 regelt alleen de verhouding tussen [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] . Zij heeft dan ook geen gevolgen voor de verhouding tussen [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en BMW.
Moeten [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] de door BMW gevorderde bedragen betalen?
4.18.
Het door BMW gevorderde bedrag bestaat voor een deel uit door [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] onbetaald gelaten leasetermijnen, een factuur herberekening leaseprijs, facturen voor verkeersboetes en facturen voor eigen risico bij schade. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] deze bedragen moeten betalen omdat zij de verschuldigdheid ervan niet hebben betwist.
4.19.
Met betrekking tot de door BMW gevorderde beëindigingsvergoeding en kosten van inname van de auto overweegt de kantonrechter als volgt. BMW heeft haar vorderingen gebaseerd op artikel 14.8 van de Algemene Voorwaarden Service Lease. Omdat [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] consumenten zijn, moet de Nederlandse rechter, ook als er geen verweer wordt gevoerd, volgens vaste Europese rechtspraak uit zichzelf toetsen of een beding in een consumentenovereenkomst waarover tussen partijen niet is onderhandeld, zoals een beding in algemene voorwaarden, als een oneerlijk beding moet worden aangemerkt in de zin van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). Op grond van artikel 3 van de richtlijn wordt een beding als oneerlijk beschouwd als het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen aanzienlijk verstoort ten nadele van de consument. De Nederlandse rechter moet deze toets onder andere uitvoeren via artikel 6:233 sub a BW. Op grond van dit artikel is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar als het onredelijk bezwarend is, gelet op alle omstandigheden van het geval.
4.20.
De kantonrechter ziet aanleiding om artikel 14.8 van de Algemene Voorwaarden Service Lease, waarin de vergoeding bij voortijdige beëindiging van de lease wordt geregeld, te toetsen aan deze norm.
4.21.
BMW heeft toegelicht dat zij door het voortijdig eindigen van de leaseovereenkomst schade heeft geleden. Deze schade bestaat volgens BMW uit boekwaardeverlies. Omdat een auto degressief afschrijft is bij voortijdige beëindiging de betaalde huur niet voldoende om de afschrijving van de auto te dekken. Ter compensatie maakt BMW aanspraak op het verschil tussen de boekwaarde van de auto en de handelswaarde van de auto. Dit verschil bedraagt volgens het overzicht van BMW in de dagvaarding € 13.842,11 exclusief btw. Met deze toelichting heeft BMW voldoende duidelijk gemaakt dat dit deel van de beëindigingsvergoeding in redelijke verhouding staat tot de door haar geleden schade en niet onnodig hoog is.
4.22.
Uit hetzelfde overzicht komt naar voren dat het bedrag van € 13.842,11 wordt verhoogd met een boete van 10%. Bij de mondelinge behandeling heeft BMW desgevraagd meegedeeld dat deze boete ziet op de gederfde winst. Uit de stukken blijkt het verband tussen deze 10% verhoging en de gederfde winst niet. Ook overigens is de gederfde winst niet onderbouwd. Gelet daarop en omdat de boete niet is vermeld in artikel 14.8 van de algemene voorwaarden, zal de vordering tot betaling van de factuur ter zake van de beëindiging slechts voor een bedrag van 16.313,35 inclusief btw worden toegewezen.
4.23.
De vordering de factuur voor de ophaalkosten te betalen zal wel worden toegewezen nu artikel 14.8 van de algemene voorwaarden BMW aanspraak geeft op vergoeding van extra kosten die BMW moet maken bij voortijdige beëindiging.
4.24.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering voor een hoofdsom van € 28.059,95 zal toewijzen. Hetgeen overigens door BMW is aangevoerd ter zake van de huwelijksgemeenschap behoeft geen bespreking.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.25.
BMW heeft onweersproken gesteld dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Met een brief van 1 september 2021 heeft BMW [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een termijn van veertien dagen gesteld onder aankondiging dat bij uitblijven van tijdige betaling op grond van de wet een vergoeding verschuldigd zou zijn van € 1.075,74. In deze beslissing wordt een lager bedrag toegekend dan door BMW gevorderd. Daardoor komt het door BMW gevorderde bedrag niet overeen met het volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vastgestelde tarief. Aan BMW zal daarom een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.055,60 worden toegekend.
Proceskosten
4.26.
Bij de hiervoor gemelde uitkomst van de procedure worden [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de kant van BMW worden begroot op:
explootkosten: € 105,64
griffierecht € 1.384,-
salaris gemachtigde
€ 2.163,-(3,0 punten x tarief € 721,-)
totaal € 3.652,64
In de vrijwaringszaak
4.27.
Bij de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiseres in vrijwaring] aangegeven dat zijn verzoek om een verklaring voor recht buiten behandeling kan blijven. Beslist moet daarom worden op de vordering [gedaagde in vrijwaring] te veroordelen om aan [eiseres in vrijwaring] te betalen al hetgeen [eiseres in vrijwaring] moet betalen aan BMW uit hoofde van het vonnis in de hoofdzaak, met inbegrip van de kostenveroordeling.
4.28.
Doordat [gedaagde in vrijwaring] niet is verschenen in de vrijwaringszaak, is de vordering in deze procedure niet betwist. Het gevorderde komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
4.29.
[gedaagde in vrijwaring] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eiseres in vrijwaring] . De kosten aan de kant van [eiseres in vrijwaring] worden begroot op:
griffierecht € 86,-
salaris gemachtigde
€ 1.441,-(2,0 punten x tarief € 721,-)
totaal € 1.527,-
Een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten is niet mogelijk, wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] hoofdelijk, zodat als en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan BMW van € 28.059,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 november 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] hoofdelijk, zodat als en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.055,60.
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde 1 in de hoofdzaak] hoofdelijk, zodat als en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van BMW tot en met vandaag vaststelt op € 3.652,64:
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
In de vrijwaringszaak:
5.6.
veroordeelt [gedaagde in vrijwaring] om aan [eiseres in vrijwaring] te betalen al hetgeen [eiseres in vrijwaring] moet betalen aan BMW uit hoofde van het vonnis in de hoofdzaak, met inbegrip van de kostenveroordeling, zoals hiervoor in randnummers 5.2 en 5.3 vermeld;
5.7.
veroordeelt [gedaagde in vrijwaring] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres in vrijwaring] tot en met vandaag vaststelt € 1.527,-;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Hoogkamer en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 150 Rv
2.Artikel 157 lid 2 Rv
3.Artikel 159 lid 2 Rv