ECLI:NL:RBNHO:2022:5693

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6205
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en afwijzing van bijzondere bijstand voor bewindvoering en bankkosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van bijzondere bijstand voor bankkosten en kosten van bewindvoering. Eiseres, die onder bewind was gesteld, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verschillende kosten, waaronder eenmalige intakekosten en bankkosten van 2020. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad heeft in zijn primaire besluit van 8 maart 2021 slechts een beperkte bijstandsverlening goedgekeurd, en de aanvraag voor de overige kosten afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 1 november 2021.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 9 juni 2022 behandeld. Eiseres stelde dat haar aanvraag tijdig was ingediend en dat het bestreden besluit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat de aanvraag voor de intakekosten buiten de gestelde termijn was ontvangen, waardoor het college terecht had besloten om deze kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking te nemen. De rechtbank benadrukte dat het buitenwettelijk begunstigend beleid van het college op consistente wijze was toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van dit beleid rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H. Lauryssen, in aanwezigheid van griffier mr. I.E. Molin, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L.J.T. Hoksbergen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Djordjevic).

Procesverloop

In het besluit van 8 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten over de periode van 26 januari 2021 tot en met 25 januari 2024 bijzondere bijstand voor ‘bankkosten 2021’ van € 6,- (eenmalig) en ‘kosten van bewindvoering 1 per prob. schulden’ van € 154,88 (maandelijks) toe te kennen. De aanvraag voor bijzondere bijstand voor de ‘intakekosten’ van € 676,39 en ‘bankkosten 2020’ heeft verweerder afgewezen.
In het besluit van 1 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan het bestreden besluit voorafging
1. Eiseres is bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2020 onder bewind gesteld. Deze beschikking is op 29 december 2020 door de bewindvoerder ontvangen. Bij brief van 21 januari 2021, ter post aangeboden op 25 januari 2021 en door verweerder ontvangen op 26 januari 2021 is door de bewindvoerder namens eiseres een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand voor de vergoeding van dit bewind. Daarbij is vergoeding gevraagd voor de eenmalige intake en de maandelijkse reguliere vergoedingen. Daarnaast is vergoeding gevraagd voor extra bankkosten in het kader van de bepaling van de expertgroep Curatoren – Bewindvoerders en Mentoren.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de bijzondere bijstand toegekend voor de bankkosten 2021 en de maandelijkse vergoeding met ingang van januari 2021. De aanvraag voor bijzondere bijstand voor de bankkosten van 2020 en het eenmalige intakebedrag is door verweerder met verwijzing naar artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 44 van de Participatiewet (Pw) en artikel 3.7.1 van de Beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen afgewezen, omdat deze kosten zijn gemaakt meer dan een maand voor de aanvraag zoals ontvangen op 26 januari 2021.
Het standpunt van eiseres
3.1.
Eiseres stelt dat zij haar aanvraag binnen de in artikel 3.7.1 van de beleidsregels gestelde termijn van een maand gelegen vanaf de datum van de beschikking van de rechtbank heeft gedaan. Eiseres stelt daartoe dat zij haar aanvraag op 21 januari 2021 ter post heeft bezorgd.
3.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Van een volledige en afdoende belangenafweging is volgens eiseres geen sprake geweest. Er is sprake van bijzondere omstandigheden, nu het bestreden besluit aanzienlijke nadelige (financiële) gevolgen heeft voor eiseres waardoor zij in een financieel slechte positie verkeert. Daarnaast wordt in artikel 3.7.1 van de beleidsregels gestelde termijn bekort, nu de kennisneming de bewindvoerder niet eerder dan 27 december 2020 kon bereiken. Ten slotte was 1 januari 2021 geen werkdag.
Beoordeling door de rechtbank
4. Ter zitting is besproken en door eiseres bevestigd dat het geschil zich slechts nog toespitst op de intakekosten. De rechtbank dient dus enkel te beoordelen of verweerder de aanvraag voor vergoeding van de intakekosten voor bewindvoering heeft kunnen weigeren.
Juridisch kader
5.1.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt, indien het recht op bijstand door het college is vastgesteld, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of in voorkomende gevallen een aanvraag heeft ingediend. [1] Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen, of in geval van toepassing door het bestuursorgaan van buitenwettelijk begunstigend beleid.
5.3.
In artikel 3.7.1 van de Beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen is bepaald dat de kosten van bewindvoering met terugwerkende kracht in aanmerking worden gebracht voor bijzondere bijstand, als de bewindvoerder namens de belanghebbende de aanvraag heeft ingediend, binnen een maand na de datum van de beschikking van de rechtbank.
Termijn
6.1.
Conform het buitenwettelijk begunstigend beleid dat verweerder hanteert, dient een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de intakekosten te zijn ingediend binnen één maand gerekend vanaf de datum van de beschikking van de rechtbank.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag van eiseres buiten de in artikel 3.7.1 van de beleidsregels gestelde termijn is ontvangen. Uit de datumstempel van PostNL op de door verweerder overgelegde envelop (gedingstuk B 2.7) waarmee de aanvraag is ingediend blijkt dat de aanvraag op 25 januari 2021 ter post is ontvangen. Dat de aanvraag op 21 januari 2021 ter post zou zijn bezorgd (en dus vijf dagen ongestempeld en onaangeroerd bij PostNL heeft verbleven) is op geen enkele wijze onderbouwd of op andere wijze aannemelijk gemaakt. Gelet hierop gaat de rechtbank er van uit dat de aanvraag eerst op 25 januari 2021 ter post is aangeboden, waarna hij, zoals blijkt uit de door verweerder aangebrachte stempel, op 26 januari 2021 is ontvangen. Dit is buiten de termijn van een maand na de beschikking van de rechtbank, welke op 24 december 2020 is afgegeven.
6.3.
Nu de aanvraag buiten de termijn is ontvangen heeft verweerder in overeenstemming met zijn beleidsregel de intakekosten niet voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht in aanmerking genomen.
Bijzondere omstandigheden, consistente toepassing, evenredigheid
7. In hetgeen door eiseres is aangevoerd als bijzondere omstandigheden ziet de rechtbank geen grond om af te wijken van het in 5.2 omschreven beginsel. Voorts moet volgens vaste rechtspraak van de CRvB het buitenwettelijk begunstigend beleid als gegeven worden aanvaard en dient de bestuursrechter zich bij de toetsing te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast. [2] Gesteld noch gebleken is dat verweerder het beleid niet op consistente wijze heeft toegepast. Het buitenwettelijk karakter van het beleid brengt verder met zich mee dat de vraag of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb verder niet ter beoordeling staat. Daarbij moet worden bedacht dat het buiten toepassing laten van het beleid eiseres ook niet kan helpen, omdat dan wordt teruggevallen op het in 5.2 omschreven beginsel. Van een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel kan gelet op vorenstaande naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake zijn.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9651.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918.