4.2Beoordeling van het bewijs
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder de feiten 1 tot en met 5 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vaststellingen
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank, voor zover hier relevant, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 december 2015 zijn frauduleus diverse geldbedragen afgeschreven van ING bankrekeningen van [bedrijf ING rekeninghouder 3] toebehorende aan aangever [ING rekeninghouder 3] , onder meer ten behoeve van een aankoop bij een iCentre. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 29 december 2015 een bestelling heeft opgehaald bij een iCentre.
Op 18 mei 2016 zijn frauduleus geldbedragen afgeschreven van de ING-bankrekening van
[ING rekeninghouder 2] , te weten ten bedrage van € 1.349,- voor een bestelling bij ICentre te Almere en € 95,- voor een bestelling bij [webwinkel] . Uit onderzoek is gebleken dat hierbij sprake is geweest van een zogenaamde simwissel, waarmee de bij de transactie benodigde TAN-codes naar een ander dan [ING rekeninghouder 2] zijn verzonden. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de bewuste bestelling bij het iCentre Almere heeft opgehaald en dat de bestelling bij Eleganza op zijn naam en adres is gedaan.
Op 26 mei 2016 zijn frauduleus geldbedragen afgeschreven van de ING-bankrekening van [ING rekeninghouder 1] , waarbij eveneens gebruik is gemaakt van een simwissel voor het verkrijgen van TAN-codes. Aangever [ING rekeninghouder 1] heeft verklaard dat zijn (bank)gegevens zijn verkregen door middel van een phishing e-mail. Met de bankrekening van [ING rekeninghouder 1] zijn diverse aankopen gedaan bij verschillende iCentres in Almere, Hilversum, Arnhem en Alkmaar. De verdachte heeft verklaard dat hij op 26 mei 2016 de medeverdachte [medeverdachte 2] naar deze iCentres heeft gereden om de bestelde goederen af te halen. [medeverdachte 2] is op 26 mei 2016 aangehouden toen hij de bestelling in Alkmaar afhaalde.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij bestellingen afhaalde in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Op 1 en 2 juni 2016 zijn frauduleus geldbedragen afgeschreven van de ICS-rekening/creditcard van aangeefster [ICS rekeninghouder 2] , ten bedrage van in totaal € 2.900,-. Uit onderzoek is gebleken dat er op naam van [ICS rekeninghouder 2] buiten haar medeweten, een nieuwe creditcard was aangevraagd.
Op 24 en 25 september 2016 zijn frauduleus geldbedragen afgeschreven van de ICS-rekening/creditcard van aangever [ICS rekeninghouder 1] , ten bedrage van in totaal
€ 6.913,60. Vaststaat dat op 25 september 2016 door de medeverdachte [medeverdachte 2] te Almere is gepind met de creditcard van [ICS rekeninghouder 1] en dat de bewuste creditcard is aangetroffen bij medeverdachte [medeverdachte 1] . [ICS rekeninghouder 1] heeft verklaard te hebben gereageerd op een zogenoemde phishingmail.
De verdachte is op 27 september 2016 aangehouden. In de woning zijn onder de verdachte onder meer een laptop van het merk Lenovo aangetroffen en een BlackBerry telefoon (met een imeinummer eindigend op 6970). Uit onderzoek aan de Lenovo laptop is gebleken dat er programma’s op stonden die gebruikt worden bij phishing zoals Sendblaster en Havij en waarmee grote aantallen e-mailadressen konden worden vergaard en verzonden. Ook zijn op de laptop zogenaamde templates (sjablonen) van phishing e-mails aangetroffen en bestanden waarmee phishingsites kunnen worden gebouwd. Verder zijn er bestanden aangetroffen met duizenden (Nederlandse) e-mailadressen. Uit nader onderzoek is gebleken dat het e-mailadres van aangever [ING rekeninghouder 1] in een bestand op de laptop stond. Uit openbare bron (tweakers.net) volgt dat het model Lenovo laptop zoals aangetroffen bij de verdachte verkrijgbaar is sinds 1 april 2016.
Verder is gebleken dat de verdachte op 15 september 2016 een zwarte iPhone 5 (imei eindigend op 7390) heeft aangeschaft, welke iPhone later is aangetroffen bij medeverdachte [medeverdachte 1] . Op deze telefoon stond een Gmailaccount gekoppeld aan het e-mailadres [emailadres 1] . Op dit e-mailadres zijn op 26 september 2016 mails binnengekomen met de personalia, bank- en creditcardgegevens van twee ICS-klanten ( [naam 11] en [naam 12] ). Deze gegevens zijn afkomstig van het e-mailadres [emailadres 2] . Dit betreft een e-mailadres dat ook is aangetroffen in de templates van phishingmails en -websites voorkomend op de Lenovo laptop.
Beoordeling rechtbankDe verdachte wordt onder 1 en 4 het medeplegen van oplichting verweten van ING en ICS en klanten van ING en ICS - kort gezegd - door middel van phishing. Met de op deze wijze frauduleus verkregen bank- en creditcardgegevens van rekeninghouders van ING en ICS zijn vervolgens goederen besteld en betaald en/of gelden verkregen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de mededaders. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Op grond van de tenlastelegging dient bewezen te worden dat de verdachte medepleger is van oplichting van de daar genoemde personen, te weten respectievelijk
[ING rekeninghouder 3] , [ING rekeninghouder 2] , [ING rekeninghouder 1] (ING), [ICS rekeninghouder 2] en [ICS rekeninghouder 1] (ICS). Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in het dossier gegevens ontbreken ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde personen, zodat deze personen hier verder buiten beschouwing kunnen blijven.
Het bewijs voor de ten laste gelegde feiten wordt door de officier van justitie in de kern gebaseerd op de bij hem op 27 september 2016 aangetroffen Lenovo laptop. Gelet op het aantreffen van deze laptop bij de verdachte in diens slaapkamer en met name gelet op de op die laptop aangetroffen gegevens en bestanden die wijzen op phishingactiviteiten, acht de rechtbank het meer dan aannemelijk dat de verdachte zich op enigerlei wijze bezig heeft gehouden met deze vorm van fraude/oplichting en/of van plan was dat te gaan doen. Echter, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, kan aan deze aangetroffen gegevens niet (zonder meer) het wettig bewijs worden ontleend dat de verdachte (ook) medepleger is geweest van de oplichting van de hiervoor genoemde banken en personen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Feit 1Wat betreft de [ING rekeninghouder 3] , wiens gegevens zijn gephisht en misbruikt in december 2015, geldt dat deze oplichting niet kan zijn gepleegd met de laptop aangetroffen onder de verdachte. Immers, de laptop kan pas zijn aangeschaft na 1 april 2016. Ook ander bewijs dat de verdachte op enige andere wijze een bijdrage heeft gehad aan/bij de oplichting van [ING rekeninghouder 3] , ontbreekt. Ook voor de oplichting van aangever [ING rekeninghouder 2] op 18 mei 2016 geldt dat in het dossier geen bewijs voorhanden is dat aantoont dat de verdachte daarbij op enigerlei wijze betrokken is geweest. Wat betreft aangever [ING rekeninghouder 1] is wel gebleken dat zijn e-mailadres voorkwam op de Lenovo laptop die bij de verdachte is aangetroffen. Het enkel aantreffen van het e-mailadres van [ING rekeninghouder 1] op de Lenovo laptop, is volgens de rechtbank zonder bijkomende feiten en omstandigheden die ontbreken, onvoldoende om daarop het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichting van [ING rekeninghouder 1] in mei 2016 te baseren.
Hetzelfde geldt voor het aantreffen van templates van phishing mails ING en phishing websites van de ING op de Lenovo laptop. Hoewel deze gegevens aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat de verdachte, die in ieder geval vlak voor zijn aanhouding op deze laptop heeft ingelogd, enige betrokkenheid heeft gehad bij deze vorm van fraude, is het onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat hij betrokken is geweest bij de oplichtingen van de in de tenlastelegging genoemde aangevers. Niet kan immers worden vastgesteld waarin die betrokkenheid dan heeft bestaan of dat juist deze templates zijn gebruikt bij de ten laste gelegde oplichtingen. Dat de verdachte op 26 mei 2016 als chauffeur van medeverdachte [medeverdachte 2] is opgetreden leidt niet tot een ander oordeel. Buiten dat vraagtekens zijn te plaatsen bij de vraag of deze bijdrage van een zodanig gewicht is dat deze als medeplegen kan worden aangemerkt, stelt de rechtbank vast dat het ophalen van goederen die op frauduleuze wijze zijn besteld en betaald, niet als oplichtingshandeling is ten laste gelegd.
Nu voldoende wettig bewijs van betrokkenheid bij de oplichtingen van [ING rekeninghouder 3] , [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 1] ontbreekt, kan evenmin bewezen worden verklaard dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de oplichting van de ING-bank in dit verband.
Feit 4
Ten aanzien van de ten laste gelegde oplichting van ICS en de rekeningshouders [ICS rekeninghouder 2] en [ICS rekeninghouder 1] overweegt de rechtbank als volgt. In het dossier is geen bewijs voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte op enige wijze een bijdrage heeft geleverd aan de oplichting van aangeefster [ICS rekeninghouder 2] . Op basis van het dossier is niet duidelijk geworden op welke wijze (onbekend gebleven) derden de gegevens van [ICS rekeninghouder 2] hebben verkregen en staat niet vast dat de verdachte hierbij betrokken is geweest.
Voor de oplichting van [ICS rekeninghouder 1] geldt dat aangever heeft verklaard op een phishing mail te hebben gereageerd, waarmee zijn gegevens frauduleus zijn verkregen. De betalingen en het pinnen van diverse geldbedragen van zijn creditcard na 20 september 2016 zijn niet door [ICS rekeninghouder 1] zelf gedaan. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de ICS phishing template die op de Lenovo laptop stonden die bij de verdachte is aangetroffen dezelfde was als de phishing mail die zich bij de aangifte bevindt. De rechtbank stelt vast dat de phishing mail op 20 september 2016 aan aangever is verstuurd. Niet kan worden vastgesteld, ook niet op grond van de lijst met inlogmomenten, dat dit door de verdachte is gedaan of dat hij daarbij betrokken was. Ook overigens bevat het dossier geen gegevens die de verdachte kunnen linken aan deze oplichting. Weliswaar is de creditcard van [ICS rekeninghouder 1] bij medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen en staat vast dat medeverdachte [medeverdachte 2] op 25 september 2016 met deze creditcard heeft gepind, maar deze bewijsmiddelen zijn niet redengevend voor het bewijs dat (ook) de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft gehad bij deze oplichting.
Nu bewijs van betrokkenheid bij de oplichting van [ICS rekeninghouder 2] en [ICS rekeninghouder 1] ontbreekt, kan evenmin bewezen worden verklaard dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de oplichting van ICS in dit verband.
Feiten 2 en 3
Onder de feiten 2 en 3 wordt de verdachte - kort gezegd - verweten het bezit van gephishte gegevens van ING-klanten zoals hiervoor genoemd en het inloggen bij ING en ICS met de door phishing verkregen gegevens. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de feiten 1 en 4 is overwogen, komt de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring van de feiten 2 en 3. Op de bij de verdachte aangetroffen Lenovo laptop noch op andere bij hem aangetroffen gegevensdragers zijn inloggegevens of wachtwoorden van derden aangetroffen. Het standpunt van de officier van justitie dat de verdachte deze inloggegevens wel moet hebben gehad, omdat het anders niet mogelijk zou zijn geweest om onder andere bestellingen bij de iCentres te doen, gaat niet op, omdat zoals hiervoor is overwogen er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de hem ten laste gelegde oplichtingen.
Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat het dossier aanwijzingen bevat dat, buiten de verdachte en de medeverdachten, ook andere onbekend gebleven personen op enigerlei wijze betrokkenheid bij of een aandeel in de ten laste gelegde oplichtingspraktijken door middel van phishing hebben gehad. Zo staat bijvoorbeeld vast dat de fraude bij ICS en rekeninghouders van ICS ook is doorgegaan nadat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in detentie zaten. Ook heeft de moeder van de verdachte tegenover de politie verklaard dat, nadat de verdachte was aangehouden, diezelfde avond een persoon aan de deur is geweest die de bewuste Lenovo laptop kwam ophalen, die bij de verdachte zou zijn. Verder kan op basis van het dossier vastgesteld worden dat, zoals ook door de raadsman naar voren is gebracht, er ingelogd is op rekeningen van slachtoffers ten behoeve van frauduleuze bestellingen of overboekingen vanaf een bepaald internetpunt, terwijl de verdachte zich op dat moment aantoonbaar ergens anders bevond. Al deze bevindingen leiden ertoe dat, anders dan de officier van justitie heeft gesteld, niet de conclusie kan worden getrokken dat het niet anders kan dan dat de verdachte in het bezit is geweest van de gephishte gegevens of dat hij heeft ingelogd met die gegevens.
Feit 5Onder feit 5 wordt de verdachte - kort gezegd - verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Onder een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt blijkens vaste rechtspraak verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één ander persoon. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijk samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, waaronder begrepen het gedurende enige tijd misdrijven begaan van slechts één soort, zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of de onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van een gemeenschappelijk doel van de organisatie en, meer in het algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichtte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van deelname aan een criminele organisatie is slechts dan sprake, indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband; en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk.
De rechtbank stelt voorop dat er in het dossier aanwijzingen zijn dat de verdachte, onder meer doordat hij de laptop met aan phishingfraude te relateren gegevens onder zich had en contacten heeft onderhouden met medeverdachte [medeverdachte 1] over (de aanschaf en het gebruik van) simkaarten, op enigerlei wijze betrokken is geweest bij vormen van fraude. De rechtbank is echter van oordeel dat, mede gelet op al hetgeen is overwogen over de overige tenlastegelegde feiten, sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte als deelnemer van de door de officier van justitie bestempelde criminele organisatie kan worden aangemerkt. Op basis van de inhoud van het dossier kan niet dan wel in onvoldoende mate worden vastgesteld wat de rol van de verdachte precies is geweest, welke bijdrage hij precies heeft geleverd en in welke periode dat is geweest. Er kan dan ook niet vastgesteld worden dat de verdachte aandeel heeft gehad met een zekere duurzaamheid in gedragingen die in verband stonden met een oogmerk van de criminele organisatie.
Conclusie
Hoewel de rechtbank haar ogen niet sluit voor het feit dat bij de verdachte een gegevensdrager is gevonden met gegevens die vragen oproepen en er aanwijzingen en vermoedens zijn dat de verdachte betrokken is geweest bij (phishing)fraude, komt de rechtbank tot de conclusie dat deze aanwijzingen - ook in onderling verband en samenhang bezien – niet het wettig en overtuigend bewijs opleveren voor een bewezen verklaring van het ten laste gelegde. Aanwijzingen en vermoedens zijn immers voor een bewezenverklaring onvoldoende. Dit betekent dat de verdachte van alle aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.