ECLI:NL:RBNHO:2022:5537

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
15/800220-16 en 15/800477-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en oplichting door phishing en simwissels

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en oplichting door middel van phishing en simwissels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van oplichting, waarbij hij samen met anderen frauduleuze handelingen heeft verricht. De tenlastelegging omvatte onder andere het meermalen medeplegen van oplichting van ING en ICS rekeninghouders, computervredebreuk en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder de oplichting van specifieke ING rekeninghouders, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. Echter, de rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte betrokken was bij de oplichting van ICS en haar klanten, evenals bij de deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van misdrijven zoals computervredebreuk en oplichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 87 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast zijn er verbeurdverklaringen gedaan van in beslag genomen voorwerpen die gebruikt zijn bij de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen afgewezen, omdat er geen rechtstreeks verband kon worden vastgesteld tussen de schade en de gedragingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar en locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/800220-16 (P) en 15/800477-16 (ter zitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 28 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8, 9 en 14 juni 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Boheur en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. J.G. Schmidt, advocaat te Schagen, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat hij zich, kort en feitelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan het volgende:
Feit 1:het meermalen medeplegen van oplichting van ING en dertien klanten van deze rechtspersoon, door middel van phishing, in de periode van 3 juni 2015 tot en met 26 mei 2016 in Aerdenhout, gemeente Bloemendaal en/of Almere en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland
Feit 2:
het medeplegen van het verwerven, verspreiden, ter beschikking stellen of voorhanden hebben van frauduleus verkregen inloggegevens van dertien klanten van de ING waardoor toegang kan worden verkregen tot een geautomatiseerd werk (servers van de ING met daarop de internetbankierenomgeving van de ING-klanten), met het oogmerk om daar een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c Sr mee te plegen, in de periode van 3 juni 2015 tot en met 26 mei 2016 in Aerdenhout, gemeente Bloemendaal, Almere en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland
Feit 3:het meermalen medeplegen van computervredebreuk door het binnendringen van een geautomatiseerd werk, namelijk servers en webportals van ING en ICS in de periode van 3 juni 2015 tot en met 25 september 2016 in Aerdenhout, gemeente Bloemendaal, Almere en/of Amsterdam in elk geval in Nederland
Feit 4:het meermalen medeplegen van oplichting van ICS en twee klanten van deze rechtspersoon in de periode van 17 mei 2016 tot en met 25 september 2016 in Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland
Feit 5:het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als omschreven in de artikelen 138ab, 139 lid 2, 225, 231b, 311, 326, 350a, 350d en 420bis Sr, in de periode 11 augustus 2013 tot en met 25 september 2016 in Almere en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten en heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. De in dat verband ingenomen standpunten zullen hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling van het desbetreffende feit worden besproken.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De in dat verband gevoerde verweren zullen hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling van het desbetreffende feit worden besproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover de oplichting ziet op de geldopnames die zijn verricht met een creditcard op naam van [ICS rekeninghouder 2] .
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 (oplichting ING) en feit 2 (wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de oplichtingen van personen genaamd [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] . Deze personen komen niet voor in het dossier. De oplichtingen van de ING en de rekeninghouders [ING rekeninghouder 1] , [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 3] kunnen volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Uit onderzoek Mario is gebleken dat er door middel van phishingmails persoonsgegevens en wachtwoorden van ING rekeninghouders [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 1] zijn verkregen. Vervolgens zijn er bestellingen bij iCentres geplaatst, waarbij de rekeningen van [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 1] zijn gebruikt om deze bestellingen te betalen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de afhaalbevestigingen van deze bestellingen ontvangen en aan de verdachte doorgestuurd. De verdachte heeft bekend dat hij op 18 en 26 mei 2016 in opdracht van [medeverdachte 1] bestellingen bij verschillende iCentres heeft opgehaald.
Op 18 mei 2016 is de verdachte bij het iCentre in Almere geweest en op 26 bij de iCentres in Arnhem, Hilversum, Almere en Alkmaar. In het geval van rekeninghouder [ING rekeninghouder 2] is er ook een bestelling bij [webwinkel] geplaatst. Deze bestelling is bezorgd op het woonadres van de verdachte. De verdachte heeft het pakketje aangenomen.
De verdachte heeft verder ook bekend dat hij op 28 december 2015 een bestelling bij het iCentre in Almere voor [medeverdachte 1] heeft opgehaald. Deze bestelling was ook door middel van phishing verkregen. Rekeninghouder [ING rekeninghouder 3] werd hierdoor benadeeld.
De verdachte heeft bij de uitvoeringshandelingen van de oplichtingen nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachten. De verdachten hebben toegangscodes, waaronder pincodes, van de rekeninghouders verworven en voorhanden gehad, omdat het zonder deze codes niet mogelijk zou zijn geweest om de betalingen van de bestellingen bij onder andere de iCentres te doen. Volgens de officier van justitie kunnen de feiten 1 en 2 dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken en heeft hiertoe aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de oplichting van de ING en haar rekeninghouders. De verdachte heeft geen websites gebouwd, phishingmails gestuurd of betalingen van rekeningen van aangevers verricht. De verdachte heeft enkel de bestellingen afgehaald nadat de oplichting al was voltooid. Er is daarom geen wettig en overtuigend bewijs voor medeplegen van oplichting en computervredebreuk. De verdachte moet dan ook van deze feiten worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is allereerst, in navolging van de officier, van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de oplichtingen van personen genaamd [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] . Deze personen komen niet voor in het dossier, zodat wettig bewijs voor het tenlastegelegde ontbreekt.
Met betrekking tot de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting van de ING en rekeninghouders [ING rekeninghouder 1] , [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 3] overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat de verdachte in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] verschillende bestellingen bij iCentres heeft opgehaald op 28 december 2015 en 18 en 26 mei 2016. Aan de beoordeling of deze handelingen van de verdachte als oplichting dan wel het medeplegen van oplichting kunnen worden gekwalificeerd, komt de rechtbank niet toe nu deze gedragingen geen onderdeel uitmaken van de tenlastelegging. Onder feit 1 wordt de verdachte - kort samengevat - verweten dat hij (als medepleger) een phishingwebsite heeft gebouwd en zogenoemde phishing e-mails heeft verstuurd waarmee op frauduleuze wijze inloggegevens van rekeninghouders zijn verkregen waarna vervolgens betalingen van de bankrekeningen van die rekeninghouders zijn gedaan. Het afhalen van de frauduleuze bestellingen is echter niet aan de verdachte tenlastegelegd. Het dossier bevat verder geen bewijs dat de verdachte (als medepleger) één van de wel ten laste gelegde oplichtingshandelingen heeft uitgevoerd, zodat de rechtbank hem van het onder 1 tenlastegelegde feit zal vrijspreken. In het verlengde hiervan zal de verdachte ook van het onder 2 tenlastegelegde feit worden vrijgesproken. Het dossier bevat immers ook geen bewijs dat dat de verdachte als (mede)pleger de als gevolg van phishing verkregen gegevens om toegang te verkrijgen tot de ING-internetbankierenomgeving van aangevers [ING rekeninghouder 1] , [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 3] voorhanden heeft gehad.
3.3.2
Vrijspraak feit 3 (computervredebreuk)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het tenlastegelegde feit.
3.3.3
Partiële vrijspraak feit 4 (oplichting rekeninghouder ICS Stone)De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de oplichting van [ICS rekeninghouder 1] . De verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.3.4
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIbij dit vonnis zijn vervat.
3.3.5
Bewijsoverwegingen
3.3.5.1 Bewijsoverweging feit 4 (oplichting ICS en rekeninghouder [ICS rekeninghouder 2] )
De rechtbank is van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde feit voor zover het betreft de oplichting van ICS en haar rekeninghouder [ICS rekeninghouder 2] (hierna: [ICS rekeninghouder 2] ) wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft ten aanzien van dit feit verklaard dat hij een creditcard op naam van [ICS rekeninghouder 2] van [medeverdachte 1] heeft ontvangen en dat hij daarmee desgevraagd op 25 september 2016 geldbedragen heeft opgenomen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet alleen bij de pintransacties betrokken is geweest, maar dat hij in het gehele traject van de oplichting een rol heeft gehad die als medeplegen kan worden gekwalificeerd. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende vaststellingen.
Op 20 september 2016 heeft [ICS rekeninghouder 2] een e-mail ontvangen, waarin stond dat zijn ICS card was geblokkeerd en dat hij daarom via een link in de e-mail moest inloggen bij ICS en zijn gegevens opnieuw moest invullen. Dit heeft [ICS rekeninghouder 2] vervolgens gedaan waarbij hij onder meer zijn creditcardnummer, CVC code en pincode heeft ingevuld. Op dezelfde dag heeft via de Web Portal van ICS een wijziging van de adres- en e-mailgegevens van [ICS rekeninghouder 2] plaatsgevonden. Vervolgens is op 21 september 2016 een vervangende creditcard aangevraagd. In de zwarte iPhone 5 van [medeverdachte 1] stond een afbeelding van het inlogscherm van ICS van een bankrekening ten name van [ICS rekeninghouder 2] .
De verdachte heeft op 25 september 2016 gepind met de opnieuw afgegeven ICS creditcard van [ICS rekeninghouder 2] . De verdachte heeft verklaard dat hij dit in opdracht van [medeverdachte 1] heeft gedaan en dat [medeverdachte 1] tijdens het pinnen met hem mee was. De ICS creditcard van [ICS rekeninghouder 2] is op 27 september 2016 in de woning van [medeverdachte 1] aangetroffen.
Op de zwarte iPhone 5 stond ook het e-mailaccount van [emailadres 1] Dit e-mailaccount werd gebruikt om phishingmails van ICS door te sturen.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] nauw betrokken is bij het wijzigen van de e-mail- en adresgegevens in het Webportal van ICS en het aanvragen van nieuwe creditcards, waarna hij deze creditcards in bezit heeft gekregen. Vervolgens heeft de verdachte in opdracht van [medeverdachte 1] het geld opgenomen.
Om tot bewijs van medeplegen van oplichting te komen is niet nodig dat vast komt te staan wie van de mededaders welke gedraging heeft verricht, dan wel dat de verdachte weet heeft gehad van de precieze handelingen van de mededaders. Evenmin is vereist dat de verdachte zelf alle oplichtingshandelingen heeft uitgevoerd. In dit geval kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zelf de phishingmails heeft verstuurd of bij de bouw van de phishing website betrokken is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan het echter niet anders dan dat de verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat de creditcard op naam van [ICS rekeninghouder 2] door middel van phishing was verkregen. Dit leidt de rechtbank allereerst af uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, waarin hij heeft verklaard dat hij wel eens namen, adressen en inloggegevens aan [medeverdachte 1] heeft doorgegeven, omdat hij dan misschien opdrachten zou krijgen om bestellingen op te halen zodat hij meer geld kon verdienen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij wel eens betalingen met DB cards en Skrill cards heeft gedaan. Verder blijkt uit het dossier dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] en een persoon genaamd Henkie P. in een whatsappgroep zat genaamd: “#team”.
In deze whatsappgroep werd in de periode van 27 november 2015 tot en met 4 december 2015 gesproken over creditcardfraude en het hengelen van de op de frauduleuze wijze aangevraagde creditcards. Ook wordt er een adres gestuurd waarbij aan de verdachte wordt gevraagd of hij ‘het gaat vissen’. De verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij wel eens creditcards uit brievenbussen heeft gehengeld. Uit deze bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat de creditcard van [ICS rekeninghouder 2] op frauduleuze wijze was verkregen en dat het van meet af aan de bedoeling was om daarmee geldbedragen van de rekening van [ICS rekeninghouder 2] op te nemen. Met zijn handelingen vormt de verdachte een onmisbare schakel in de oplichting van ICS en rekeninghouder [ICS rekeninghouder 2] . Er is dan ook sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, zodat het medeplegen van de tenlastegelegde oplichting ICS en [ICS rekeninghouder 2] kan worden bewezen.
3.3.5.2 Bewijsoverweging feit 5 (criminele organisatie)
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van computervredebreuk, het voorhanden hebben of verspreiden van computerwachtwoorden, toegangscodes en vergelijkbare gegevens, valsheid in geschrift, het gebruik maken van de identificerende persoonsgegevens van een ander, gekwalificeerde diefstal, oplichting, het veranderen van op een geautomatiseerd werk opgeslagen gegevens, het voorhanden hebben of verspreiden van computerwachtwoorden, toegangscodes en vergelijkbare gegevens met het oogmerk die te wijzigen en witwassen.
Juridisch kader deelname aan een criminele organisatie
Volgens vaste rechtspraak is voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband van ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur, dat als oogmerk heeft het plegen van de in de tenlastelegging bedoelde misdrijven.
Een dergelijk samenwerkingsverband kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie.
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor bewijs van het bestanddeel “oogmerk” zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Van deelneming aan een criminele organisatie is sprake indien een persoon behoort tot de organisatie, en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in de periode van maart 2015 tot en met september 2016 samen met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting door middel van phishing en daarvoor is een planmatige aanpak, een intensieve samenwerking en een duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen nodig. Dit geldt helemaal, omdat er bij deze vorm van fraude snel gehandeld moet worden. Volgens de officier van justitie was het oogmerk van de criminele organisatie niet gericht op gekwalificeerde diefstal en moet voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak volgen.
Verweer van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Als er al sprake is van een criminele organisatie, dan heeft de verdachte daaraan niet deelgenomen. De verdachte heeft alleen goederen bij iCentres afgehaald die op zijn naam waren besteld en hij heeft gepind met een creditcard die niet van hem was. Dit heeft hij gedaan omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] buiten beeld wilden blijven. De verdachte was slechts een loopjongen en stond buiten de criminele organisatie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had de in de tenlastelegging genoemde misdrijven te plegen, met uitzondering van de misdrijven gekwalificeerde diefstal en witwassen. De verdachte zal ten aanzien van de laatstgenoemde onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Organisatie
Zoals hiervoor met betrekking tot feit 4 is overwogen, heeft de verdachte zich samen met anderen, onder wie [medeverdachte 1] , bezig gehouden met oplichting van ICS en één van haar rekeninghouders door middel van phishing. Om de oplichtingen te bewerkstelligen heeft de criminele organisatie de misdrijven als bedoeld in de artikelen 138ab, 139d lid 2, 231b, 350a en 350d Sr gepleegd.
Op grond van het dossier concludeert de rechtbank dat de verdachte zich geruime tijd met oplichtingspraktijken en daaraan te relateren frauduleuze handelingen heeft bezig gehouden. Dit blijkt onder meer uit de volgende feiten en omstandigheden.
Bij de aanhouding van de verdachte op 26 mei 2016 zijn onder meer een iPhone 5s en een BlackBerry Q10 in beslag genomen. In de iPhone 5s werden whatsappgesprekken van 25 en 26 mei 2016 aangetroffen tussen de verdachte en een persoon die was opgeslagen onder de naam ‘Junta Belnr’ met een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] . De verdachte heeft verklaard dat de persoon die hij onder de naam ‘Junta’ in zijn telefoon heeft staan, medeverdachte [medeverdachte 1] is. Deze chats gingen over het afhalen van bestellingen bij de verschillende iCentres door de verdachte. De verdachte heeft de benodigde afhaalbevestigingen van [medeverdachte 1] ontvangen. De verdachte heeft verklaard dat hij de bestellingen tegen betaling heeft opgehaald.
In de iPhone 5s zijn ook whatsappgesprekken aangetroffen tussen de verdachte en een persoon genaamd ‘ [naam 11] ’ van oktober 2015, waarin wordt gesproken over een creditcard die de verdachte van iemand krijgt, waarna hij online gaat, over de gegevens die moeten worden ingevoerd: een creditcardnummer en een cvc-code en geen wachtwoord, en over bij welke winkels bestelde goederen kunnen worden afgehaald.
In de hiervoor onder feit 4 genoemde whatsappgesprekken van 27 november 2015 tot en met 4 december 2015 wordt tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en Henkie P. gesproken over creditcardfraude en het hengelen van op frauduleuze wijze aangevraagde creditcards.
In de Blackberry telefoon van de verdachte zijn afbeeldingen van 19 mei 2016 aangetroffen van poststukken op naam van ‘ [naam 12] ’ en ‘ [naam 13] ’, beiden met als adres het GBA-adres van de verdachte. Verder is een afbeelding van een Skrill document en een Skrill Mastercard op naam van [naam 13] aangetroffen. Deze afbeelding is eveneens op 19 mei 2016 gemaakt. Deze Skrillcard is tijdens zijn aanhouding bij de verdachte aangetroffen. Verder wordt in deze whatsappgesprekken besproken hoe en met welke gegevens creditcards, zoals Skrill- en DB-cards kunnen worden opgeladen met saldo die vermoedelijk zijn verkregen uit misbruik van bijvoorbeeld Mastercard of Visacard. De verdachte wordt genoemd als degene die aankopen moet gaan ophalen, dan wel dat zijn adres wordt gebruikt als afleveradres.
In de woning van [medeverdachte 1] is een Macbook aangetroffen, waarop een back-up bestand van een iphone 5 van [medeverdachte 1] was opgeslagen, genaamd ‘iPhone van Ricardo’. In de back-up stond een whatsappgesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , waarbij de verdachte op 13 november 2015 namen, adressen, e-mailadressen en wachtwoorden aan [medeverdachte 1] heeft doorgestuurd. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij hoopte zo meer geld te kunnen verdienen. Tijdens de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] zijn meerdere DB creditcards in beslag genomen, onder andere op naam van [naam 14] , [naam 15] , [naam 13] , [naam 16] [naam 17] en [naam 18] . Deze namen komen overeen met de namen die de verdachte op 13 november 2015 aan [medeverdachte 1] heeft doorgestuurd. Uit onderzoek naar de aangetroffen DB creditcards van [naam 19] , [naam 20] , [naam 21] , [naam 15] , [naam 13] , [naam 16] en [naam 14] blijkt dat deze creditcards in de periode van 11 augustus 2013 tot en met 13 juli 2015 via het IP adres van [medeverdachte 1] zijn aangevraagd. Bij de betaling van de bestelling van de DB creditcards is het bankrekeningnummer van [medeverdachte 1] gebruikt. In de meeste gevallen is er met de frauduleus verkregen creditcards geld opgenomen. Ook werden er op de DB cards geldbedragen gestort. Deze bedragen waren afkomstig van personen die een phishingmail van de Belastingdienst of het CJIB hadden ontvangen en in dat kader geldbedragen hadden betaald.
In de woning van [medeverdachte 1] werd verder nog het volgende aangetroffen: 21 simkaarten van verschillende providers, de eerder genoemde zwarte iPhone 5 en de Macbook, een rode USB stick, 20 creditcards ten name van derden en 5 rijbewijzen op naam van anderen. Op de rode USB stick is een afbeelding aangetroffen van een identiteitsbewijs ten name van [naam 22] , met daarop een pasfoto van de verdachte. Het bestand was op 3 februari 2014 gecreëerd en bewerkt met Adobe Photoshop Elements. Ook in de iPhone 6s van [medeverdachte 1] zijn de gegevens en een afbeelding van het paspoort van [naam 22] aangetroffen. Op de naam [naam 22] is op 8 april 2014 frauduleus een DB card aangevraagd op het adres [adres verdachte] , zijnde toentertijd het GBA-adres van [medeverdachte 1] .
Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een organisatie, waarbij sprake was een samenwerkingsverband van diverse personen met een zekere duurzaamheid en structuur met het oogmerk dat gericht was op de in de tenlastelegging genoemde misdrijven. De werkzaamheden werden daarbij min of meer verdeeld: (één van de) medeverdachten bouwde(n) een phishingwebsite en diverse personen, onder wie de verdachte, leverden persoonsgegevens en wachtwoorden aan. [medeverdachte 1] vroeg via deze gegevens nieuwe creditcards aan en deed daarmee betalingen. De verdachte haalde de op een frauduleuze manier verkregen bestellingen op en of verrichtte pintransacties met de frauduleus verkregen creditcards.
De gestructureerdheid van de samenwerking blijkt uit de enorme hoeveelheid aangetroffen phishing gegevens in meerdere gegevensdragers en de langere duur waarover de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachten plaatsvonden.
Met inachtneming van al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van een zodanig bestendige en gestructureerde samenwerking tussen - in ieder geval - de verdachte en [medeverdachte 1] dat sprake is van een criminele organisatie.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 4: oplichting ICS en ICS klantenhij in de periode van 27 mei 2016 tot en met 25 september 2016 te Almere en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [ICS rekeninghouder 2] en
- ICS
heeft bewogen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten (inlog)gegevens voor het online ICS-account van bovengenoemde natuurlijk personen of heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen, door
een phishingwebsite te bouwen gelijkend op de beveiligde klantaccountomgeving van ICS
en vervolgens (een) emailbericht(en) te versturen en daarin
- valselijk gebruik te maken van de bedrijfsnaam en/of het logo van ICS en
- aan te geven dat er een nieuwe creditcard moest worden aangevraagd omdat de oude bijna was verlopen en/of dat er gegevens moesten worden bijgewerkt vanwege een veiligheidsonderzoek, althans een reden aan te geven die verband houdt met de dienstverlening van de ICS aan die bovengenoemde natuurlijke personen, en- aan te geven dat die bovengenoemde natuurlijke personen naar aanleiding van die reden op een link moesten klikken en daar hun gegevens moesten invullen en
- een link op te nemen naar die nagebouwde phishingswebsite gelijkend op het internetbankieren van de ICS en
vervolgens, nadat die bovengenoemde personen op die link naar die nagebouwde phishingswebsite hadden geklikt, hen naar de nagebouwde phishingswebsite te leiden, waarop die bovengenoemde personen hun (inlog)gegevens achter dienden te laten en nadat verdachte en/of een van zijn mededader(s) vervolgens
- door middel van die gephiste inloggegevens in de beveiligde klantomgeving van ICS van [ICS rekeninghouder 2] had(den) ingelogd en
- de adresgegevens, telefoonnummers en/of emailadressen van die [ICS rekeninghouder 2] had(den) gewijzigd en
- een nieuwe creditcard aan had(den) aangevraagd en daarna
- een nieuwe creditcard op naam van die [ICS rekeninghouder 2] van ICS met een bijbehorende PIN-code had(den) ontvangen en zich voor te doen als bonafide ICS-klant en zodoende
- geld op te nemen bij een betaalautomaat door gebruik te maken van die valselijk verkregen creditcards en pincode;
Feit 5: Crimineel Samenwerkingsverbandhij de periode van 11 augustus 2013 tot en met 25 september 2016 te Almere en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- art. 138ab van het Wetboek van Strafrecht: computervredebreuk
- art. 139d lid 2 van het Wetboek van Strafrecht: het voorhanden hebben of verspreiden etc. van computerwachtwoorden, toegangscodes en vergelijkbare gegevens
- art. 225 van het Wetboek van Strafrecht: valsheid in geschrift
- art. 231b van het Wetboek van Strafrecht: het gebruik maken van de identificerende persoonsgegevens van een ander
- art. 326 van het Wetboek van Strafrecht: oplichting
- art. 350a van het Wetboek van Strafrecht: het veranderen etc. van op een geautomatiseerd werk opgeslagen gegevens
- art. 350d van het Wetboek van Strafrecht: het voorhanden hebben of verspreiden etc. van computerwachtwoorden, toegangscodes en vergelijkbare gegevens met het oogmerk die te wijzigen etc.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 4
medeplegen van oplichting
feit 5
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - rekening houdend met een forse overschrijding van de redelijke termijn - gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen waarvan 278 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de verdachte een werkstraf van 240 uur wordt opgelegd en om opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis verzocht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft, uitgaande van een beperktere bewezenverklaring dan door de officier van justitie gevorderd, verzocht de verdachte enkel een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Ook heeft de raadsman opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis verzocht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het oplichten van ICS en één van haar klanten door middel van phishing. Daarnaast heeft de verdachte deel uitgemaakt van een crimineel samenwerkingsverband waarin klanten van financiële instellingen werden opgelicht.
De organisatie verstuurde misleidende e-mails uit naam van financiële instellingen, met daarin een link naar een phishingwebsite. Op deze website werd slachtoffers verzocht hun gegevens achter te laten, waarmee vervolgens toegang werd verkregen tot de online bankieren omgeving van de slachtoffers. Nadat via een simwissel de voor betaling benodigde toegangscodes waren ontvangen of nieuwe creditcards waren aangevraagd en afgevangen, konden de rekeningen van de slachtoffers worden leeggehaald door overboekingen naar andere bankrekeningen, pintransacties en of het plaatsen en betalen van bestellingen. De verdachte had in dit crimineel samenwerkingsverband een uitvoerende rol. Zo heeft hij adressen aan een mededader aangeleverd en diverse frauduleuze bestellingen opgehaald. Ook heeft de verdachte in opdracht van een mededader met een frauduleus verkregen creditcard gepind. De verdachte voerde voornamelijk opdrachten van andere leden van de organisatie uit.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zijn handelen enkel gericht is geweest op eigen financieel gewin, zonder dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen. Door het handelen van de verdachte en de overige leden van de organisatie is aan de rekeninghouders die slachtoffer zijn geworden van de fraude veel stress en overlast toegebracht en is een inbreuk gemaakt op hun privéleven waardoor gevoelens van onveiligheid zijn veroorzaakt. Phishing is een vorm van fraude die het vertrouwen dat rekeninghouders in het algemeen in het betalingsverkeer en het bankwezen mogen hebben, ondermijnt. Dit vertrouwen is van groot belang om ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer te voorkomen.
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat hij, blijkens het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 mei 2022, niet eerder voor dergelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest en dat hij zijn leven na de schorsing heeft opgepakt; hij heeft een baan, woont samen en hij heeft een afbetalingsregeling voor zijn schulden.
Ook ziet de rechtbank, net als de officier van justitie, in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om de aan de verdachte op te leggen straf te matigen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 27 mei 2016, omdat de verdachte op die datum (voor de eerste keer) in verzekering is gesteld en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld.
Nu het eindvonnis op 28 juni 2022 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op ruim 4 jaar. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de zeer aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, maken dat de rechtbank het evenals de officier van justitie op dit moment niet meer passend vindt om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
Dit betekent dat de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijk gevangenisstraf zal opleggen die gelijk is aan het voorarrest. Voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding nu de verdachte sinds eind 2016 is onder voorwaarden is geschorst, waarbij hij onder meer onder reclasseringstoezicht heeft gestaan en heeft mee moeten werken aan ambulante behandeling. Verdachte heeft zich aan zijn schorsingsvoorwaarden gehouden en is sindsdien - op een tweetal strafbeschikkingen voor verkeersfeiten na - niet meer met justitie in aanraking is geweest en heeft zijn leven weer op de rit. Wel is de rechtbank van oordeel dat naast de op te leggen gevangenisstraf een taakstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Bijkomende straf van verbeurdverklaring

Anders dan de officier van justitie en de raadsman hebben aangenomen, geldt een door de verdachte op de zitting afgelegde mondelinge verklaring dat hij geen aanspraak maakt op bepaalde onder hem in beslag genomen voorwerpen, ook al is die verklaring in het proces-verbaal van de zitting vastgelegd, niet als een rechtsgeldige afstandsverklaring. Dit leidt er toe dat de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering beslissingen moet nemen over de onder de verdachte op de voet van artikel 94 Sv in beslag genomen voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een BlackBerry Q10, een Creditcard Skrill ten name van [naam 13] en een papier (poststuk [naam 15] ) dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van die voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.

8.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een iPhone 4s op grond van artikel 36d Sr dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp is onder de verdachte aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan hij werd verdacht. Gelet op hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd omtrent informatie die op deze telefoon is aangetroffen, namelijk het bezoek van bepaalde websites en de inhoud van gesprekken, is de rechtbank van oordeel dat het gaat om een voorwerp dat (mede) kan dienen en of geschikt is tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan. Het ongecontroleerde bezit van mogelijke zich op die telefoon bevindende persoonsgegevens van derden is daarnaast in strijd met de wet of het algemeen belang.
9. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een (defecte) Iphone 6 en een Western Union Gold Card moeten worden teruggegeven aan de verdachte.

10.Vorderingen benadeelde partijen

Vordering [benadeelde partij 1]De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 54.646,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden. Blijkens het door de benadeelde partij ingevulde voegingsformulier gaat het om schade die kennelijk betrekking heeft op de diefstal van goederen in Gouda. Daarmee stelt de rechtbank vast dat het niet gaat om schade die rechtstreeks voortvloeit uit één van de bewezen verklaarde feiten, zodat de benadeelde partij daarom niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
Vordering [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 500,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De schade die [benadeelde partij 2] volgens het voegingsformulier stelt te hebben geleden is het gevolg van oplichting door middel van een kennelijk valse brief van de Belastingdienst in verband met een te groot bedrag aan ontvangen toeslag op grond waarvan [benadeelde partij 2] een bedrag van € 500 heeft betaald. De officier van justitie heeft verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk onder meer had het plegen van oplichting en valsheid in geschrift. De organisatie zo volgt uit de bewezen verklaring en de bewijsmiddelen hield zich onder meer bezig met phishing waarbij op frauduleuze wijze creditcards of bankpassen werden verkregen waarmee vervolgens bestellingen werden geplaatst en of betalingen werden gedaan. Anders dan de officier van justitie bedoeld te betogen, is deze ten laste van de verdachte bewezen verklaarde deelneming aan een criminele organisatie als zodanig niet voldoende om rechtstreeks verband met de geleden schade aan te nemen. De concrete omstandigheden van het geval, die moeten blijken uit de bewijsvoering, zijn bepalend voor het antwoord op de vraag of er sprake is van het hiervoor bedoelde rechtstreekse verband.
De bewijsmiddelen houden in dat er in het kader van de criminele organisatie vermoedelijk ook sprake is geweest van een vorm van fraude waarbij slachtoffers valse facturen of aanmaningen van het Centraal Justitieel Incassobureau of de Belastingdienst ontvingen. Betalingen door slachtoffers zijn vervolgens gedaan naar een DB Card op naam van [naam 15] die bij medeverdachte [medeverdachte 1] thuis is aangetroffen. [benadeelde partij 2] is één van die slachtoffers; op 6 mei 2016 is door haar een betaling van € 500,00 gedaan. Over het aandeel van de verdachte bij deze fraude kan op basis van het dossier echter niets worden vastgesteld. Op geen enkele wijze is gebleken dat de verdachte bij deze vorm van fraude en - meer specifiek - deze concrete factuur betrokken is geweest. Dit leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen individuele gedragingen van de verdachte en de geleden schade op basis waarvan die schade hem kan worden toegerekend. Evenmin kan die aansprakelijkheid in dit geval worden gebaseerd op gedragingen in groepsverband waarop artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek ziet en die, volgens in de rechtspraak ontwikkelde maatstaven, onder omstandigheden individuele aansprakelijkheid van de verdachte kunnen vestigen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 63, 140 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
87 [zevenentachtig] dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 [honderdtwintig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 [zestig] dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd:
B.04.03.001 BlackBerry Q10
B.05.02.005 Creditcard Skrill tnb [naam 13]
B.05.06.001 Diverse papieren
Onttrekt aan het verkeer:
B.05.01.001 IPhone 4s
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
B.05.02.008 iPhone 6
B.05.07.002 Western Union Gold Card
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2022.