3.3.1Vrijspraak feit 1 (oplichting ING) en feit 2 (wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de oplichtingen van personen genaamd [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] . Deze personen komen niet voor in het dossier. De oplichtingen van de ING en de rekeninghouders [ING rekeninghouder 1] , [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 3] kunnen volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Uit onderzoek Mario is gebleken dat er door middel van phishingmails persoonsgegevens en wachtwoorden van ING rekeninghouders [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 1] zijn verkregen. Vervolgens zijn er bestellingen bij iCentres geplaatst, waarbij de rekeningen van [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 1] zijn gebruikt om deze bestellingen te betalen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de afhaalbevestigingen van deze bestellingen ontvangen en aan de verdachte doorgestuurd. De verdachte heeft bekend dat hij op 18 en 26 mei 2016 in opdracht van [medeverdachte 1] bestellingen bij verschillende iCentres heeft opgehaald.
Op 18 mei 2016 is de verdachte bij het iCentre in Almere geweest en op 26 bij de iCentres in Arnhem, Hilversum, Almere en Alkmaar. In het geval van rekeninghouder [ING rekeninghouder 2] is er ook een bestelling bij [webwinkel] geplaatst. Deze bestelling is bezorgd op het woonadres van de verdachte. De verdachte heeft het pakketje aangenomen.
De verdachte heeft verder ook bekend dat hij op 28 december 2015 een bestelling bij het iCentre in Almere voor [medeverdachte 1] heeft opgehaald. Deze bestelling was ook door middel van phishing verkregen. Rekeninghouder [ING rekeninghouder 3] werd hierdoor benadeeld.
De verdachte heeft bij de uitvoeringshandelingen van de oplichtingen nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachten. De verdachten hebben toegangscodes, waaronder pincodes, van de rekeninghouders verworven en voorhanden gehad, omdat het zonder deze codes niet mogelijk zou zijn geweest om de betalingen van de bestellingen bij onder andere de iCentres te doen. Volgens de officier van justitie kunnen de feiten 1 en 2 dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken en heeft hiertoe aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de oplichting van de ING en haar rekeninghouders. De verdachte heeft geen websites gebouwd, phishingmails gestuurd of betalingen van rekeningen van aangevers verricht. De verdachte heeft enkel de bestellingen afgehaald nadat de oplichting al was voltooid. Er is daarom geen wettig en overtuigend bewijs voor medeplegen van oplichting en computervredebreuk. De verdachte moet dan ook van deze feiten worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is allereerst, in navolging van de officier, van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de oplichtingen van personen genaamd [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] . Deze personen komen niet voor in het dossier, zodat wettig bewijs voor het tenlastegelegde ontbreekt.
Met betrekking tot de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting van de ING en rekeninghouders [ING rekeninghouder 1] , [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 3] overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat de verdachte in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] verschillende bestellingen bij iCentres heeft opgehaald op 28 december 2015 en 18 en 26 mei 2016. Aan de beoordeling of deze handelingen van de verdachte als oplichting dan wel het medeplegen van oplichting kunnen worden gekwalificeerd, komt de rechtbank niet toe nu deze gedragingen geen onderdeel uitmaken van de tenlastelegging. Onder feit 1 wordt de verdachte - kort samengevat - verweten dat hij (als medepleger) een phishingwebsite heeft gebouwd en zogenoemde phishing e-mails heeft verstuurd waarmee op frauduleuze wijze inloggegevens van rekeninghouders zijn verkregen waarna vervolgens betalingen van de bankrekeningen van die rekeninghouders zijn gedaan. Het afhalen van de frauduleuze bestellingen is echter niet aan de verdachte tenlastegelegd. Het dossier bevat verder geen bewijs dat de verdachte (als medepleger) één van de wel ten laste gelegde oplichtingshandelingen heeft uitgevoerd, zodat de rechtbank hem van het onder 1 tenlastegelegde feit zal vrijspreken. In het verlengde hiervan zal de verdachte ook van het onder 2 tenlastegelegde feit worden vrijgesproken. Het dossier bevat immers ook geen bewijs dat dat de verdachte als (mede)pleger de als gevolg van phishing verkregen gegevens om toegang te verkrijgen tot de ING-internetbankierenomgeving van aangevers [ING rekeninghouder 1] , [ING rekeninghouder 2] en [ING rekeninghouder 3] voorhanden heeft gehad.
3.3.5Bewijsoverwegingen
3.3.5.1 Bewijsoverweging feit 4 (oplichting ICS en rekeninghouder [ICS rekeninghouder 2] )
De rechtbank is van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde feit voor zover het betreft de oplichting van ICS en haar rekeninghouder [ICS rekeninghouder 2] (hierna: [ICS rekeninghouder 2] ) wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft ten aanzien van dit feit verklaard dat hij een creditcard op naam van [ICS rekeninghouder 2] van [medeverdachte 1] heeft ontvangen en dat hij daarmee desgevraagd op 25 september 2016 geldbedragen heeft opgenomen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet alleen bij de pintransacties betrokken is geweest, maar dat hij in het gehele traject van de oplichting een rol heeft gehad die als medeplegen kan worden gekwalificeerd. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende vaststellingen.
Op 20 september 2016 heeft [ICS rekeninghouder 2] een e-mail ontvangen, waarin stond dat zijn ICS card was geblokkeerd en dat hij daarom via een link in de e-mail moest inloggen bij ICS en zijn gegevens opnieuw moest invullen. Dit heeft [ICS rekeninghouder 2] vervolgens gedaan waarbij hij onder meer zijn creditcardnummer, CVC code en pincode heeft ingevuld. Op dezelfde dag heeft via de Web Portal van ICS een wijziging van de adres- en e-mailgegevens van [ICS rekeninghouder 2] plaatsgevonden. Vervolgens is op 21 september 2016 een vervangende creditcard aangevraagd. In de zwarte iPhone 5 van [medeverdachte 1] stond een afbeelding van het inlogscherm van ICS van een bankrekening ten name van [ICS rekeninghouder 2] .
De verdachte heeft op 25 september 2016 gepind met de opnieuw afgegeven ICS creditcard van [ICS rekeninghouder 2] . De verdachte heeft verklaard dat hij dit in opdracht van [medeverdachte 1] heeft gedaan en dat [medeverdachte 1] tijdens het pinnen met hem mee was. De ICS creditcard van [ICS rekeninghouder 2] is op 27 september 2016 in de woning van [medeverdachte 1] aangetroffen.
Op de zwarte iPhone 5 stond ook het e-mailaccount van [emailadres 1] Dit e-mailaccount werd gebruikt om phishingmails van ICS door te sturen.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] nauw betrokken is bij het wijzigen van de e-mail- en adresgegevens in het Webportal van ICS en het aanvragen van nieuwe creditcards, waarna hij deze creditcards in bezit heeft gekregen. Vervolgens heeft de verdachte in opdracht van [medeverdachte 1] het geld opgenomen.
Om tot bewijs van medeplegen van oplichting te komen is niet nodig dat vast komt te staan wie van de mededaders welke gedraging heeft verricht, dan wel dat de verdachte weet heeft gehad van de precieze handelingen van de mededaders. Evenmin is vereist dat de verdachte zelf alle oplichtingshandelingen heeft uitgevoerd. In dit geval kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zelf de phishingmails heeft verstuurd of bij de bouw van de phishing website betrokken is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan het echter niet anders dan dat de verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat de creditcard op naam van [ICS rekeninghouder 2] door middel van phishing was verkregen. Dit leidt de rechtbank allereerst af uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, waarin hij heeft verklaard dat hij wel eens namen, adressen en inloggegevens aan [medeverdachte 1] heeft doorgegeven, omdat hij dan misschien opdrachten zou krijgen om bestellingen op te halen zodat hij meer geld kon verdienen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij wel eens betalingen met DB cards en Skrill cards heeft gedaan. Verder blijkt uit het dossier dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] en een persoon genaamd Henkie P. in een whatsappgroep zat genaamd: “#team”.
In deze whatsappgroep werd in de periode van 27 november 2015 tot en met 4 december 2015 gesproken over creditcardfraude en het hengelen van de op de frauduleuze wijze aangevraagde creditcards. Ook wordt er een adres gestuurd waarbij aan de verdachte wordt gevraagd of hij ‘het gaat vissen’. De verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij wel eens creditcards uit brievenbussen heeft gehengeld. Uit deze bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat de creditcard van [ICS rekeninghouder 2] op frauduleuze wijze was verkregen en dat het van meet af aan de bedoeling was om daarmee geldbedragen van de rekening van [ICS rekeninghouder 2] op te nemen. Met zijn handelingen vormt de verdachte een onmisbare schakel in de oplichting van ICS en rekeninghouder [ICS rekeninghouder 2] . Er is dan ook sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, zodat het medeplegen van de tenlastegelegde oplichting ICS en [ICS rekeninghouder 2] kan worden bewezen.
3.3.5.2 Bewijsoverweging feit 5 (criminele organisatie)
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van computervredebreuk, het voorhanden hebben of verspreiden van computerwachtwoorden, toegangscodes en vergelijkbare gegevens, valsheid in geschrift, het gebruik maken van de identificerende persoonsgegevens van een ander, gekwalificeerde diefstal, oplichting, het veranderen van op een geautomatiseerd werk opgeslagen gegevens, het voorhanden hebben of verspreiden van computerwachtwoorden, toegangscodes en vergelijkbare gegevens met het oogmerk die te wijzigen en witwassen.
Juridisch kader deelname aan een criminele organisatie
Volgens vaste rechtspraak is voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband van ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur, dat als oogmerk heeft het plegen van de in de tenlastelegging bedoelde misdrijven.
Een dergelijk samenwerkingsverband kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie.
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor bewijs van het bestanddeel “oogmerk” zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Van deelneming aan een criminele organisatie is sprake indien een persoon behoort tot de organisatie, en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in de periode van maart 2015 tot en met september 2016 samen met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting door middel van phishing en daarvoor is een planmatige aanpak, een intensieve samenwerking en een duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen nodig. Dit geldt helemaal, omdat er bij deze vorm van fraude snel gehandeld moet worden. Volgens de officier van justitie was het oogmerk van de criminele organisatie niet gericht op gekwalificeerde diefstal en moet voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak volgen.
Verweer van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Als er al sprake is van een criminele organisatie, dan heeft de verdachte daaraan niet deelgenomen. De verdachte heeft alleen goederen bij iCentres afgehaald die op zijn naam waren besteld en hij heeft gepind met een creditcard die niet van hem was. Dit heeft hij gedaan omdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] buiten beeld wilden blijven. De verdachte was slechts een loopjongen en stond buiten de criminele organisatie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had de in de tenlastelegging genoemde misdrijven te plegen, met uitzondering van de misdrijven gekwalificeerde diefstal en witwassen. De verdachte zal ten aanzien van de laatstgenoemde onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Organisatie
Zoals hiervoor met betrekking tot feit 4 is overwogen, heeft de verdachte zich samen met anderen, onder wie [medeverdachte 1] , bezig gehouden met oplichting van ICS en één van haar rekeninghouders door middel van phishing. Om de oplichtingen te bewerkstelligen heeft de criminele organisatie de misdrijven als bedoeld in de artikelen 138ab, 139d lid 2, 231b, 350a en 350d Sr gepleegd.
Op grond van het dossier concludeert de rechtbank dat de verdachte zich geruime tijd met oplichtingspraktijken en daaraan te relateren frauduleuze handelingen heeft bezig gehouden. Dit blijkt onder meer uit de volgende feiten en omstandigheden.
Bij de aanhouding van de verdachte op 26 mei 2016 zijn onder meer een iPhone 5s en een BlackBerry Q10 in beslag genomen. In de iPhone 5s werden whatsappgesprekken van 25 en 26 mei 2016 aangetroffen tussen de verdachte en een persoon die was opgeslagen onder de naam ‘Junta Belnr’ met een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] . De verdachte heeft verklaard dat de persoon die hij onder de naam ‘Junta’ in zijn telefoon heeft staan, medeverdachte [medeverdachte 1] is. Deze chats gingen over het afhalen van bestellingen bij de verschillende iCentres door de verdachte. De verdachte heeft de benodigde afhaalbevestigingen van [medeverdachte 1] ontvangen. De verdachte heeft verklaard dat hij de bestellingen tegen betaling heeft opgehaald.
In de iPhone 5s zijn ook whatsappgesprekken aangetroffen tussen de verdachte en een persoon genaamd ‘ [naam 11] ’ van oktober 2015, waarin wordt gesproken over een creditcard die de verdachte van iemand krijgt, waarna hij online gaat, over de gegevens die moeten worden ingevoerd: een creditcardnummer en een cvc-code en geen wachtwoord, en over bij welke winkels bestelde goederen kunnen worden afgehaald.
In de hiervoor onder feit 4 genoemde whatsappgesprekken van 27 november 2015 tot en met 4 december 2015 wordt tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en Henkie P. gesproken over creditcardfraude en het hengelen van op frauduleuze wijze aangevraagde creditcards.
In de Blackberry telefoon van de verdachte zijn afbeeldingen van 19 mei 2016 aangetroffen van poststukken op naam van ‘ [naam 12] ’ en ‘ [naam 13] ’, beiden met als adres het GBA-adres van de verdachte. Verder is een afbeelding van een Skrill document en een Skrill Mastercard op naam van [naam 13] aangetroffen. Deze afbeelding is eveneens op 19 mei 2016 gemaakt. Deze Skrillcard is tijdens zijn aanhouding bij de verdachte aangetroffen. Verder wordt in deze whatsappgesprekken besproken hoe en met welke gegevens creditcards, zoals Skrill- en DB-cards kunnen worden opgeladen met saldo die vermoedelijk zijn verkregen uit misbruik van bijvoorbeeld Mastercard of Visacard. De verdachte wordt genoemd als degene die aankopen moet gaan ophalen, dan wel dat zijn adres wordt gebruikt als afleveradres.
In de woning van [medeverdachte 1] is een Macbook aangetroffen, waarop een back-up bestand van een iphone 5 van [medeverdachte 1] was opgeslagen, genaamd ‘iPhone van Ricardo’. In de back-up stond een whatsappgesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , waarbij de verdachte op 13 november 2015 namen, adressen, e-mailadressen en wachtwoorden aan [medeverdachte 1] heeft doorgestuurd. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij hoopte zo meer geld te kunnen verdienen. Tijdens de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] zijn meerdere DB creditcards in beslag genomen, onder andere op naam van [naam 14] , [naam 15] , [naam 13] , [naam 16] [naam 17] en [naam 18] . Deze namen komen overeen met de namen die de verdachte op 13 november 2015 aan [medeverdachte 1] heeft doorgestuurd. Uit onderzoek naar de aangetroffen DB creditcards van [naam 19] , [naam 20] , [naam 21] , [naam 15] , [naam 13] , [naam 16] en [naam 14] blijkt dat deze creditcards in de periode van 11 augustus 2013 tot en met 13 juli 2015 via het IP adres van [medeverdachte 1] zijn aangevraagd. Bij de betaling van de bestelling van de DB creditcards is het bankrekeningnummer van [medeverdachte 1] gebruikt. In de meeste gevallen is er met de frauduleus verkregen creditcards geld opgenomen. Ook werden er op de DB cards geldbedragen gestort. Deze bedragen waren afkomstig van personen die een phishingmail van de Belastingdienst of het CJIB hadden ontvangen en in dat kader geldbedragen hadden betaald.
In de woning van [medeverdachte 1] werd verder nog het volgende aangetroffen: 21 simkaarten van verschillende providers, de eerder genoemde zwarte iPhone 5 en de Macbook, een rode USB stick, 20 creditcards ten name van derden en 5 rijbewijzen op naam van anderen. Op de rode USB stick is een afbeelding aangetroffen van een identiteitsbewijs ten name van [naam 22] , met daarop een pasfoto van de verdachte. Het bestand was op 3 februari 2014 gecreëerd en bewerkt met Adobe Photoshop Elements. Ook in de iPhone 6s van [medeverdachte 1] zijn de gegevens en een afbeelding van het paspoort van [naam 22] aangetroffen. Op de naam [naam 22] is op 8 april 2014 frauduleus een DB card aangevraagd op het adres [adres verdachte] , zijnde toentertijd het GBA-adres van [medeverdachte 1] .
Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een organisatie, waarbij sprake was een samenwerkingsverband van diverse personen met een zekere duurzaamheid en structuur met het oogmerk dat gericht was op de in de tenlastelegging genoemde misdrijven. De werkzaamheden werden daarbij min of meer verdeeld: (één van de) medeverdachten bouwde(n) een phishingwebsite en diverse personen, onder wie de verdachte, leverden persoonsgegevens en wachtwoorden aan. [medeverdachte 1] vroeg via deze gegevens nieuwe creditcards aan en deed daarmee betalingen. De verdachte haalde de op een frauduleuze manier verkregen bestellingen op en of verrichtte pintransacties met de frauduleus verkregen creditcards.
De gestructureerdheid van de samenwerking blijkt uit de enorme hoeveelheid aangetroffen phishing gegevens in meerdere gegevensdragers en de langere duur waarover de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachten plaatsvonden.
Met inachtneming van al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van een zodanig bestendige en gestructureerde samenwerking tussen - in ieder geval - de verdachte en [medeverdachte 1] dat sprake is van een criminele organisatie.