ECLI:NL:RBNHO:2022:5412

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
C/15/318260 / HA ZA 21-381
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van vorderingen tussen ex-partners na beëindiging van de relatie met betrekking tot gezamenlijke lening en kinderopvangkosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om de verdeling van vorderingen tussen ex-partners na de beëindiging van hun relatie. De partijen, een vrouw en een man, hadden tijdens hun relatie afspraken gemaakt over de betaling van de kosten van een gezamenlijke lening en de kosten van de kinderopvang. Na de beëindiging van de relatie hebben zij echter alleen nieuwe afspraken gemaakt over de kinderopvang, niet over de aflossing van de lening. De vrouw vordert terugbetaling van een deel van de aflossing van de lening, terwijl de man terugbetaling van de kosten van de kinderopvang vordert. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de lening alleen ten goede is gekomen aan de man en dat de afspraken over de aflossing van de lening na de relatie niet zijn komen te vervallen. De rechtbank vult de leemte aan op basis van de redelijkheid en billijkheid, en kent de vrouw een bedrag toe dat de man aan haar moet betalen. De vorderingen van de man worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/318260 / HA ZA 21-381
Vonnis van 22 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn Nh,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L. van Halderen te Heerhugowaard.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over vorderingen van ex-partners. Partijen hebben tijdens hun relatie gezamenlijk een lening afgesloten. Zij hebben, ook tijdens de relatie, afgesproken dat de vrouw de aflossingen van de lening betaalde en de man daartegenover de kosten van de kinderopvang. Na de beëindiging van de relatie hebben partijen de betalingen voortgezet. Partijen twisten over de voortzetting van de afspraken. De vrouw vordert terugbetaling van (een gedeelte van) de aflossing met rente van de lening. De man vordert terugbetaling van kosten van kinderopvang. Volgens de vrouw is het geleende bedrag volledig toegekomen aan de man. De man stelt dat de opbrengst van de lening is toegekomen aan het gezin. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de lening alleen is toegekomen aan de man. Partijen hebben na de beëindiging van de relatie wel een nieuwe afspraak gemaakt met betrekking tot de kosten van de kinderopvang, maar niet voor de aflossing van de lening. De rechtbank vult die leemte aan. De vordering van de vrouw wordt gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen van de man met betrekking tot de kosten van de kinderopvang worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 tot en met 8),
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie (met producties 1 tot en met 17),
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2021,
  • de conclusie van antwoord in reconventionele eis tevens houdende aanvullende eis in conventie (met producties 9 tot en met 11),
  • de mondelinge behandeling op 3 mei 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die op 1 juli 2019 is beëindigd. Per die datum is ook de samenwoning beëindigd.
2.2.
Uit deze relatie zijn twee nog minderjarige kinderen genaamd [kind 1] en [kind 2] geboren. [kind 1] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de man en [kind 2] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.3.
In mei 2017 hebben partijen een persoonlijke lening afgesloten van € 15.000,-- bij Freo (hierna: de lening). De looptijd van de lening bedraagt 60 maanden. De debetrente is 4,4% op jaarbasis.
2.4.
De vrouw heeft het geleende bedrag volledig op haar rekening ontvangen. Vervolgens heeft zij dit bedrag in twee termijnen van € 7.500,-- aan de man overgemaakt. De aflossingstermijnen inclusief rente (hierna: de maandbedragen) van € 278,38 per maand zijn betaald van de rekening van de vrouw.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert - samengevat en na eiswijziging - dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat de lening ten goede is gekomen aan de man en dat hij de lening vanaf 1 juli 2019 aflost, waarbij hij de vrouw vrijwaart voor alle aanspraken die daaruit kunnen voortvloeien;
II. voor recht zal verklaren dat de man is gehouden om binnen vier weken na betekening van dit vonnis ervoor te zorgen dat bij Freo is geregistreerd dat de man voortaan de lening aflost;
III. zal bepalen dat de man aan de vrouw moet vergoeden primair een bedrag van € 6.959,50, vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van dit vonnis te vermeerderen met het maandbedrag en subsidiair een bedrag van € 3.474,07, te betalen binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vonnisdatum;
IV. dat, als Freo geen medewerking verleent aan het overzetten van de aflossing van de lening naar de man, de man vanaf de datum van dit vonnis wordt veroordeeld tot betaling van het maandbedrag aan de vrouw op IBAN NL95 INGB 0007 5171 68, de vrouw dient dit bedrag uiterlijk voor de eerste dag van de maand waarop de aflossing dient te zijn betaald te hebben ontvangen;
V. de man zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat partijen beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aflossing van de lening. Primair stelt zij dat het geleende bedrag geheel in het privévermogen van de man terecht is gekomen. Omdat de vrouw de aflossingen betaalt, is sprake van ongerechtvaardigde verrijking van de man ex artikel 6:212 lid 1 BW. Subsidiair stelt de vrouw dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer van haar kan worden gevergd dat zij nog langer de maandbedragen (volledig) betaalt.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De man vordert – samengevat – dat de rechtbank voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. de vrouw zal veroordelen tot betaling aan de man van € 4.454,01, zijnde de helft van de kosten voor de kinderopvang die de man in de periode van juli 2019 tot en met augustus 2021 heeft voldaan, te vermeerderen met de rente;
II. voor recht zal verklaren dat de vrouw is gehouden om binnen vier weken na betekening van dit vonnis ervoor zorg te dragen dat de kosten voor de kinderopvang van [kind 2] bij de vrouw worden gedeclareerd ofwel dat het contract wordt gewijzigd en dat de vrouw deze kosten voor haar rekening neemt en dat als de kinderopvang weigert het contract te wijzigen, dat de vrouw is gehouden om het bedrag voor de kosten van de kinderopvang van [kind 2] maandelijks aan de man te voldoen;
III. de vrouw zal veroordelen om aan de man € 970,70 te betalen, te vermeerderen met de rente;
IV. de vrouw zal veroordelen in de proceskosten.
Subsidiair
V. voor zover het gevorderde onder I wordt afgewezen, de vrouw zal veroordelen tot betaling van € 146,00 aan de man.
3.6.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat partijen gedurende hun relatie zijn overeengekomen dat de vrouw de aflossingen van de lening betaalt en de man de kosten van de kinderopvang. Na de beëindiging van de relatie zijn partijen mondeling overeengekomen dat zij deze afspraak zullen voortzetten.
Daarnaast heeft de vrouw op 25 november 2020 een bedrag van € 1.941,40 opgenomen van een gezamenlijke rekening van partijen. De man komt de helft van dit bedrag (€ 970,70) toe.
Het bedrag van € 146,60 heeft de man aan de vrouw betaald. Het is de helft van het bedrag dat de man heeft ontvangen in verband met de compensatiereling wegens Corona voor de kosten van de kinderopvang.
3.7.
De vrouw voert aan al voor het begin van deze procedure te hebben erkend dat zij deze bedragen aan de man verschuldigd is en dat deze verrekend kunnen worden met het bedrag dat de man haar is verschuldigd. Bekrachtiging van die afspraak acht zij niet nodig.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de financiële afwikkeling van de samenleving van partijen. Partijen verschillen van mening over de afwikkeling van de lening en de kinderopvangkosten. Zij zijn het erover eens dat tijdens de relatie tussen hen de afspraak gold dat de vrouw de aflossing van de lening betaalde en de man de kosten van de kinderopvang, maar twisten over de afspraken hierover na de beëindiging van de relatie.
4.3.
De rechtbank neemt bij de beoordeling het volgende tot uitgangspunt.
Partijen woonden samen zonder dat zij getrouwd waren of een samenlevingsovereenkomst hadden gesloten. Dit betekent dat de vermogensrechtelijke verhouding tussen hen wordt bepaald aan de hand van het algemeen verbintenissenrecht. [1]
Looptijd van de lening
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw bevestigd dat tegen de tijd dat dit vonnis wordt gewezen, de lening volledig zal zijn afgelost, zodat verdere aflossing niet nodig is. Om deze reden heeft de vrouw geen belang meer bij toewijzing van het gedeelte van de vordering van de vrouw onder I (zie 3.1) waarin zij een verklaring voor recht vordert dat de man de lening vanaf 1 juli 2019 aflost waarbij de man de vrouw vrijwaart voor alle aanspraken die daaruit kunnen voortvloeien. Dat geldt ook voor het onder II en IV (zie 3.1) gevorderde. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.5.
De vrouw stelt primair dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van de man omdat de afspraak dat zij de lening zou aflossen bij het eindigen van de relatie is komen te vervallen en het geleende bedrag volledig is toegekomen aan zijn privévermogen. Het bedrag is besteed ten behoeve van twee ondernemingen van de man, specifiek voor de aanschaf van een (bedrijfs)bus, werkmateriaal, de aflossing van een lening en de financiering van een opleiding. De vrouw is op haar beurt verarmd omdat zij nadat partijen uit elkaar zijn gegaan de aflossingen van de lening is blijven betalen.
4.6.
De man heeft als verweer aangevoerd dat de afspraak dat de vrouw de lening zou aflossen nog altijd geldt. Als de mondelinge afspraak tussen partijen al niet komt vast te staan, dan volgt dat in ieder geval uit het feit dat de vrouw de maandbedragen is blijven betalen. Bovendien is van een verrijking van hem dan wel van een verarming van de vrouw geen sprake is omdat het geleende bedrag volledig ten goede is gekomen aan het gezin. Van de lening is € 5.000,-- besteed aan een bus en € 1.400,-- aan een auto voor de vrouw. Het doorlopend krediet dat met het geleende bedrag is afgelost is ten behoeve van het gezin besteed. De man erkent dat er een bedrag van € 555,95 naar zijn bedrijf is overgemaakt.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Een verrijking van de een die ten koste gaat van de ander kan ongerechtvaardigd zijn indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig was. Indien voor de verrijking wel een redelijke grond aanwezig was, is er dus geen ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank moet beoordelen in hoeverre op het moment van de verrijking en de verarming een redelijke grond aanwezig was. [2]
4.8.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de afspraak dat zij de aflossing van de lening betaalt na de beëindiging van de relatie is komen te vervallen. De man stelt dat partijen na de beëindiging van hun relatie mondeling zijn overeengekomen dat zij de afspraak dat de vrouw de aflossingen van de lening betaalt en de man de kosten van kinderopvang handhaven.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de afspraak dat zij de aflossingen van de lening betaalt, na de beëindiging van de relatie is komen te vervallen. De beëindiging van de relatie op zichzelf is daarvoor onvoldoende. Voor de gestelde verrijking was dan ook een redelijke grond aanwezig, namelijk de afspraak tussen partijen. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrouw dan ook niet ongerechtvaardigd verrijkt. De vordering van de vrouw onder III kan op deze grond daarom niet worden toegewezen. Omdat voor de eventuele verrijking van de man een redelijke grond bestond, kan in het midden blijven of de lening daadwerkelijk aan de man ten goede is gekomen. De vrouw heeft dan ook geen belang bij het eerste gedeelte van de vordering onder I. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Aanvullende werking redelijkheid en billijkheid
4.9.
De vrouw stelt zich subsidiair op het standpunt dat er na de beëindiging van de relatie geen verbintenis of rechtsverhouding meer bestaat op grond waarvan zij gehouden is om alleen de aflossing van de lening te voldoen. De goederen zijn achtergebleven bij de man en partijen wonen niet meer samen. De vrouw vordert dat de man aan de vrouw moet vergoeden wat aan hem ten goede is gekomen. Dat is het bedrag van € 6.959,50 plus de resterende maandtermijnen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat partijen allebei verantwoordelijk zijn voor de aflossing van de lening, heeft de vrouw een regresvordering op de man. Als gevolg hiervan is de man verplicht dat wat de vrouw meer dan haar deel heeft betaald aan de vrouw te vergoeden, aldus de vrouw.
4.10.
De man voert als verweer aan dat partijen beiden tegenover Freo hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de volledige lening. Omdat de wet de mogelijkheid biedt om een regresvordering in te stellen, doen de redelijkheid en billijkheid hier niet aan af. Bovendien is de lening niet volledig ten goede gekomen aan de man, aldus de man.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben de betalingsafspraken met betrekking tot de aflossing van de lening en de kosten van de kinderopvang gemaakt toen zij nog een relatie hadden en samenwoonden. Nadat de relatie op 1 juli 2019 is beëindigd is er tussen partijen een nieuwe situatie ontstaan. De afspraken van partijen zien niet op die nieuwe situatie. Partijen hebben met die mogelijkheid namelijk geen rekening gehouden toen zij de afspraken maakten. Dat zij na het verbreken van de relatie nadrukkelijk mondeling hebben afgesproken dat de vrouw zou doorgaan met het aflossen van de lening, in ruil waarvoor de man de kinderopvang zou blijven betalen, is niet komen vast te staan. De man heeft dat wel gesteld, maar de vrouw heeft betwist dat die afspraak is gemaakt en volgens de eigen stellingen van de man kan hij de afspraak niet bewijzen. Anders dan waar de man van uitgaat wijst het doorgaan met betalen van het maandbedrag door de vrouw niet op het gemaakt zijn van de door hem gestelde mondelinge afspraak.
Nu partijen geen afspraken hebben gemaakt over de situatie na verbreken van de samenleving, ligt hierin een leemte die op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW moet worden aangevuld. De man heeft voldoende gemotiveerd betwist dat de lening niet volledig aan hem is toegekomen. De vrouw heeft hier onvoldoende tegenover gesteld. De manier waarop de inboedel is verdeeld speelt hierbij geen rol. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de lening ten goede is gekomen van het gezin. Dit rechtvaardigt gelijke verdeling van het bedrag dat na het verbreken van de relatie en de samenwoning verschuldigd was aan Freo over beide partijen. Op grond daarvan heeft de vrouw vanaf 1 juli 2019 teveel betaald. De man dient daarom voor de periode na 1 juli 2019 de helft van de door de vrouw betaalde aflossingen van de lening te dragen. In totaal dient de man aan de vrouw een bedrag van € 3.474,07 (door de vrouw betaald vanaf 1 juli 2019 tot 1 januari 2022) + 5 * (0,5 * € 278,38 (januari tot en met mei 2022)) = € 4.170,02 te voldoen.
Kosten kinderopvang
4.12.
De vrouw betwist dat partijen na de beëindiging van de relatie mondeling zijn overeengekomen dat zij de afspraak in stand zouden houden dat de vrouw de aflossingstermijnen van de lening betaalt en de man de kosten van de kinderopvang. Zij heeft verder nog onbetwist aangevoerd dat kosten van kinderopvang alleen worden gemaakt als de kinderen bij de vrouw zijn.
4.13.
De rechtbank overweegt dat partijen nadat de relatie tussen hen is beëindigd in het op 6 november 2019 ondertekende ouderschapsplan zijn overeengekomen dat de man de kosten van de kinderopvang betaalt: “
De kosten kinderopvang worden door de vader betaald.” Dat partijen dit zijn overeengekomen heeft de man niet betwist. Bovendien is hiervoor al geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat partijen mondeling hebben afgesproken de tijdens de samenwoning geldende afspraken op dit punt voort te zetten. Er is daarom geen grondslag om te bepalen dat de vrouw mede de kosten van de kinderopvang na 1 juli 2019 betaalt. De vorderingen in reconventie van de man onder I en II zullen dan ook worden afgewezen.
Overige verrekenposten
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw desgevraagd bevestigd dat zij de verschuldigdheid van de bedragen van € 970,70 en € 146,00 als genoemd onder III en V niet betwist en dat deze eventueel kunnen worden verrekend.
Conclusie
4.15.
Gezien hetgeen in 4.11 is overwogen komt aan de vrouw in conventie een bedrag toe van € 4.170,02. Aan de man komt een bedrag van € 1.117,30 toe (€ 970,70 plus € 146,60). Dit betekent dat de man per saldo nog aan de vrouw verschuldigd is een bedrag van € 3.052,72 (€ 4.170,02 minus € 1.117,30). Betaling van dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zal in conventie worden toegewezen, te vermeerderen met de onbetwist gebleven wettelijke rente over dit bedrag zoals opgenomen in de beslissing.
4.16.
De reconventionele vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.17.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 3.052,72 (drieduizend tweeënvijftig euro en tweeënzeventig eurocent) binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.5.
wijst de vordering af.
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022. [3]

Voetnoten

1.HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707.
2.TM, Parl. Gesch. Boek BW, p. 831.
3.type: IK