In deze zaak heeft opposante verzet ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 januari 2022, waarin het beroep van opposante tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de inspecteur van de Belastingdienst gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De rechtbank had de inspecteur opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen en had het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar van 8 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Opposante stelde dat de rechtbank geen uitspraak had gedaan op haar verzoek om vergoeding van proceskosten en wettelijke rente, en dat zij belang had bij het verzet om rechtszekerheid te verkrijgen.
De rechtbank overwoog dat het verzet zich ook kan richten tegen nevenbeslissingen, zoals die over proceskosten. De inspecteur had in zijn reactie op het verzet gesteld dat alle kosten en vergoedingen waren voldaan, en dat opposante geen belang meer had bij het verzet. De rechtbank concludeerde dat de betaling van de kosten voor uittreksels van de Kamer van Koophandel niet onverschuldigd was gedaan, en dat opposante geen aanspraak meer kon maken op een uitspraak van de rechtbank over deze kosten. De rechtbank oordeelde dat opposante onvoldoende belang had bij het verzet en verklaarde het verzet ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. M.W. Koenis, en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.