In deze zaak verzoekt een contractueel medehuurder de kantonrechter om het huurrecht van een woning toe te wijzen aan de overige medehuurders, na haar vertrek uit de woning. De huurder heeft op 28 mei 2021 de woning verlaten en vraagt om bevrijding van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter wijst de vordering toe, maar niet met terugwerkende kracht. De kantonrechter oordeelt dat het redelijk is om de vordering toe te wijzen per 1 april 2022, acht maanden na het vertrek van de huurder. Dit betekent dat de huurder nog acht maanden huur moet betalen aan de medehuurders. De zaak is gestart met een dagvaarding op 30 november 2021, waarna een zitting op 23 mei 2022 heeft plaatsgevonden. De kantonrechter overweegt dat de huurovereenkomst alleen kan worden opgezegd met instemming van alle betrokken partijen en dat de huurder niet zomaar van haar verplichtingen kan worden bevrijd. De kantonrechter concludeert dat de huurder, ondanks haar vertrek, nog steeds aansprakelijk is voor de huurbetalingen tot de datum van toewijzing van het huurrecht aan de medehuurders. De vordering van de huurder wordt gedeeltelijk toegewezen, en de tegenvordering van de medehuurders tot betaling van huur wordt eveneens toegewezen.