ECLI:NL:RBNHO:2022:5013

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
C/15/316492 / HA ZA 21-293
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en meerwerk: beoordeling van de rechtsgeldigheid en redelijkheid van de vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, H.O.D.N. [eiser], en gedaagde, [gedaagde], over een aannemingsovereenkomst voor installatiewerkzaamheden. Eiser stelt dat er naast de oorspronkelijke overeenkomst een regieovereenkomst tot stand is gekomen, maar de rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende duidelijk is gemaakt. De rechtbank concludeert dat er wel sprake is van meerwerk dat door eiser is verricht tot en met 19 mei 2020, waarvoor gedaagde een redelijke prijs van € 9.747,13 (inclusief btw) verschuldigd is. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe, waarbij gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen en bijkomende kosten, waaronder wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank overweegt dat gedaagde niet tijdig heeft geprotesteerd tegen de facturen en dat hij de noodzaak van prijsverhogingen door meerwerk had moeten begrijpen. De proceskosten worden eveneens aan gedaagde opgelegd, aangezien hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/316492 / HA ZA 21-293
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R.H. Kuiper te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Heerebout te [plaats 2] .
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
[eiser] en [gedaagde] hebben een aannemingsovereenkomst gesloten, waarbij [eiser] tegen een vaste prijs installatiewerkzaamheden zou verrichten. [eiser] stelt dat daarna een regieovereenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet, omdat het bestaan van die overeenkomst onvoldoende duidelijk is gemaakt. Vervolgens is de vraag of meerwerk is afgesproken en of [eiser] aanspraak kan maken op vergoeding van het meerwerk. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval, voor zover het meerwerk betreft dat tot en met 19 mei 2020 is verricht. Voor de periode daarna is niet komen vast te staan dat meerwerk is overeengekomen. [gedaagde] is een redelijke prijs voor het overeengekomen meerwerk verschuldigd, ter hoogte van € 9.747,13 (inclusief btw).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 december 2021 en de daarin vermelde stukken; en
  • de mondelinge behandeling van 31 maart 2022 en de aantekeningen van de griffier van deze zitting;
  • de op de mondelinge behandeling ingediende productie 11 aan de kant van [gedaagde] ;
  • de op de mondelinge behandeling gediende akte vermeerdering eis aan de kant van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een onderneming die elektrotechnische installaties realiseert. [gedaagde] is stukadoor en drijft een onderhoudsbedrijf.
2.2.
[gedaagde] is door een advocatenkantoor ingeschakeld voor de verbouwing van haar kantoorpand aan de [plaats 3] in Amsterdam. [gedaagde] heeft op zijn beurt opdracht gegeven aan [eiser] om diverse installatiewerkzaamheden in het pand uit te voeren.
2.3.
Begin november 2019 heeft [eiser] het kantoorpand bezocht voor een opname van de te verrichten werkzaamheden. Op 16 november 2019 heeft [eiser] een offerte uitgebracht. [gedaagde] heeft ingestemd met deze offerte.
2.4.
De offerte van 16 november 2019 (hierna: de offerte) vermeldt op de eerste pagina:

De prijsopgave is gebaseerd op;
  • De door u verstrekte gegevens en losse tekeningen
  • Bezichtiging van het gebouw.
  • De hieronder staande beschrijvingen.”
Daarna volgt een opsomming van de werkzaamheden, waarbij voor de onderstaande posten is uitgewerkt welke specifieke werkzaamheden daaronder vallen. Onder de post ‘
5002 Elektra overige’, staat in de offerte het volgende:

Hierbij is opgenomen 2 kabels 5x2,5 qmm DCA naar de warmtepompen door de kabelgoot. Afgemonteerd op een CEE Form stekker 5 polig 16A.
Op de 3de verdieping aanbrengen van 3 stuks centraaldoos in het plafond met een enkelpolige schakelaar inbouw in de wand.
Het maken van een verlichtingspunt op de overloop met schakelaar en centraaldoos.
Het aanbrengen van een voeding aparte groep voor de 3de verdieping vanuit de verdeling middels de kabelgoot en oude schoorsteen naar de verdieping.
Het leveren en aanbrengen van 3 stuks wandcontactdoos voor eventueel een stofzuigergebruik bij de schakelaar bij de deuren.
Het aanleveren en aanbrengen van 7 meter plintgoot op de 1 verdieping van het kamertje aan de achterzijde met hierop 3 wandcontactdozen 2 voudig en 3 data aansluitingen 2 voudig.
Ten behoeve van de kelder herstelwerk elektra maximaal 16 uur en € 100,-- klein materiaal opgenomen.
De offerte geeft vervolgens een prijzenoverzicht:

Code Omschrijving Prijs
1000 Parkeerkosten (240 uur) € 1.800,00
1010 Tekenwerk/Diversen € 2.400,00
5000 Kabelgoot verdeling € 5.909,99
5001 Elektra vloerpotten € 4.141,13
5002 Elektra overige € 5.568,82
7100 Datanetwerk € 8.126,00
7200 Intercom diversen overige € onbekend
7300 Noodverlichtingen?
8100 Brandmeldinstallatie € 9.984,60
8101 Doormeldeenheid storing/brand € 569,46
Totaal exclusief BTW € 38.500,00
De offerte vermeldt als betalingscondities: bij opdracht 50% van de aanneemsom, bij aanvang 30% van de aanneemsom en bij oplevering 20% van de aanneemsom.
2.5.
Op de offerte zijn de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 2007 (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing.
2.6.
Op 20 november 2019 start [eiser] met de overeengekomen werkzaamheden. Op dezelfde dag stuurt [eiser] een e-mail aan [gedaagde] waarin hij uiteenzet wat het meerwerk voor de derde verdieping van het kantoorpand (volgens hem) inhoudt:

Hierbij een mail dat ik bevestig je meerwerkkosten van de 3 de verdieping.
Deze omvatten;
1.
Rondom in de wanden totaal 21 dubbele wandcontactdozen aan te brengen deels zijn geschakeld en een ander deel daarvan vaste spanning. Hiervoor ook extra schakelaar per ruimte aan te brengen.
2.
Spotjes aan te brengen en leveren dimbaar op dimmer per ruimte
3.
Wandcontactdozen voor kopieerapparaat en voorzieningen in de keuken. Ik ga uit van een aparte groep voor de keuken en 1 voor de kopieer hoek vraag nog of hier ook wordt geprint dan nog data erbij maken.
4.
2 extra centraaldozen aan te brengen.
5.
Extra groep voor de verlichtingen te voorzien
6.
Extra vloerpot aan te brengen
7.
De extra groepen te voorzien in de verdeling en kabel naar de kelder.
2.7.
Op 21 november 2019 stuurt [eiser] een factuur van € 19.250,00 exclusief btw, die ziet op “
Termijn 1 [plaats 3]” (50% van de overeengekomen aanneemsom). [gedaagde] heeft deze factuur voldaan.
2.8.
Op 5 maart 2020 schrijft [eiser] aan [gedaagde] dat de opdracht aanvankelijk een “opfrisbeurt” zou betreffen, maar dat in aanvulling daarop het volgende meerwerk is ontstaan:

Hierover heen is als meerwerk gekomen
Derde verdieping extra verlichtingen, veel wandcontactdozen in de wanden die ook geschakeld dienen te worden.
Spotjes in plafond op dimmer’s
Noodverlichtingen.
Volledig inbouw, centraaldozen en van nieuwe voedingen voorzien van alle verdiepingen.
Kelder aanpassen
Data patch kabels leveren.
Extra aansluitingen data aangebracht.
Noodverlichtingen boven de trappen aan te brengen”.
2.9.
Verder schrijft [eiser] in zijn e-mail van 5 maart 2020 dat hij een overzicht heeft gemaakt van de geleverde materialen, uren en andere kosten (onder verwijzing naar een bijlage), en dat hij graag de tweede termijn met [gedaagde] wil afrekenen. [eiser] vermeldt ten slotte dat hij zal proberen om het overzicht wekelijks bij te houden.
2.10.
De factuur van 5 maart 2020 van [eiser] bedraagt € 14.840,56 exclusief btw. Op deze factuur staat: “
Termijnfactuur 2 [plaats 3]” en “
Uitgevoerd: : Status van het project volgens overzicht.”
2.11.
De factuur van 17 maart 2020 van [eiser] bedraagt € 2.025,02 exclusief btw. Op deze factuur staat: “
Uitgevoerd: : De urenstaat en materiaalfacturen van de leveranciers bekend per 15-3-2020 (…)”.
2.12.
De factuur van 29 maart 2020 van [eiser] bedraagt € 4.537,41 exclusief btw. Op deze factuur staat: “
Termijnfactuur t/m week 13 [plaats 3]” en “
Uitgevoerd: : Bijgewerkte materiaalfacturen leverancier en uren inleenpersoneel uurtarief in het geheel voor inleen terug gebracht naar € 40,-- per uur.
2.13.
Op 14 april 2020 schrijft [eiser] , na de meerwerkposten uit zijn e-mail van 20 november 2019 (zie hiervoor, onder 2.5) te hebben herhaald, onder meer het volgende aan [gedaagde] :

Hier is aan extra nog bijgekomen;
  • Noodverlichting boven de trap.
  • Daar er toch een schuifdoor in komt boven de trap een draadloze schakeling vanaf
de 2de verdieping naar de 3de verdieping.
  • Extra voor verschuivingen en wijzigingen achteraf.
  • Assistentie bij het leveren en plaatsen alsmede aansluiting in de patch kast.
  • Levering aansluitkabels en patch kabels bij de bureau en in de datakast.
  • Kabelgoten in de kasten gemaakt.
Hierna volgt de 2 de verdieping.
Daar moest ik aan de hand van het vervangen van de verdeling constateren dat er in bepaalde groepen geen randaarde aanwezig is, hierbij werd de schijn dat er wel randaarde zou zitten wel gewekt door schakelmateriaal met randaarde te gebruiken.
(…)
Hierbij hebben dan ook met je afgesproken alles maar op regie-basis te gaan uitvoeren en de huidige aansluitingen op die plaatsen inbouw aan te gaan brengen.
Dit geeft natuurlijk de grootste hoeveelheid aan meerwerk daar er nu een volledige nieuwe installatie in het gebouw wordt aangebracht (de stalen buizen met naad zijn ook niet meer toegestaan te gebruiken).
(…)
-
Wandcontactdozen (…) in de muur aanbrengen en deels in de later aan te brengen
banken, later bleken deze banken niet gesloten aan de onderzijde waardoor ze alsnog in de wand dienden te worden afgemonteerd.
  • Aanbrengen schakelaard voor de geschakelde wandcontactdozen.
  • Koppelingen maken in de kasten (leidingwegen).
  • Zonweringschakelingen goed en inbouw te maken 3x per verdieping)
  • Tijdelijke voorzieningen in verband met de kou voor kachels op aparte groep.
  • Uitzoeken huidige intercom want deze moet blijven werken en is reeds 2x
uitgevallen door de sloopwerken.
  • Aansluitingen maken voor de warmte pompen in de verdeling.
  • Extra aansluiting op aparte groep voor de kopieer/printer met een extra data
aansluiting.
  • Extra aansluiting voor het wifi acces punt op de 2de verdieping aan te brengen.
  • Extra aansluitingen en lichtpunten in de gang en wc voor verlichtingen en
noodverlichting boven de trap alsmede het uitzoeken van de voedingen hiervoor.
-
Het weer verplaatsen van de rookmelder in de gang en kantoor daar deze anders
wordt ingedeeld (kast is weg).
-
Verwijderen intercom.”
2.14.
Een factuur van 19 april 2020 bedraagt € 3.976,26 exclusief btw. Op deze factuur staat: “
[plaats 3] volgens overzicht tot en met week 15”.
2.15.
Een factuur van 19 mei 2020 bedraagt € 4.079,22 exclusief btw. Op deze factuur staat: “
Termijnfactuur [plaats 3] t/m 19-5-2020”en “
Uitgevoerd: : zie status inclusief de Credit van [naam] ”.
2.16.
Bij e-mail van 4 juni 2020 stuurt [eiser] aan [gedaagde] een kostenoverzicht van de materialen en gewerkte uren tot en met 19 mei 2020, en hij schrijft dat partijen met dat overzicht zijn “verrekend” tot en met die datum.
2.17.
Op 7 juni 2020 vraagt [gedaagde] aan [eiser] om hem een overzicht van de openstaande posten te geven en hij merkt daarbij op dat van de openstaande posten conform de offerte een groot gedeelte nog niet gedaan is. [eiser] antwoordt dat hij bezig is met een prijsopgave/overzicht van de nog te maken kosten en wat er nog over is van het aangenomen werk.
2.18.
Vervolgens, nog steeds op 7 juni 2020, stuurt [eiser] een prijsopgave aan [gedaagde] , waarin het volgende overzicht is opgenomen:

PRIJZENOVERZICHT
Omschrijving Prijs
1st Termijn (betaald) € 19.250,00
Openstaande posten (van 5-3-2020t/m 19-5-2020) € 29.458,47
Nog uren van aangenomen werk te doen € 1.320,--
Afbouw meerwerk kosten totaal € 15.405,69
Parkeerkosten 27 dagen a € 45,-- € 1.215,00
Intercom reeds in opdracht gegeven € 1701,71
Totaal ex btw € 68.350,87
De oude aanneemsom was € 38.500,--
Wat een meerwerk prijs geeft van € 29.850,87
2.19.
Op 8 juni 2020 heeft [gedaagde] de facturen van 5 maart 2020, 17 maart 2020 en 29 maart 2020 betaald (ter hoogte van in totaal € 21.402,99 exclusief btw). De facturen van 19 april en 19 mei 2020 zijn niet betaald.
2.20.
Op 9 juni 2020 schrijft [eiser] aan [gedaagde] dat hij begrijpt dat het moeilijk wordt om een bespreking te houden over zijn op 7 juni 2020 uitgebrachte financieel overzicht met prijsopgave voor de resterende werkzaamheden, maar dat hij toch een akkoord wil op het overzicht en de prijsopgave, zodat daarover achteraf geen discussies ontstaan. [eiser] verzoekt daarom om een akkoord zodat hij tempo kan maken, of hij maakt het aangenomen werk af (“
brandmeldinstallatie en de 2 vloerpotten”).
2.21.
Bij e-mail van 10 juni 2020 verzoekt [gedaagde] [eiser] om al het aangenomen werk af te ronden, waarbij hij uiteenzet wat dat werk volgens hem inhoudt. In deze e-mail schrijft [gedaagde] verder:
“Het feit dat ik achteraf telkens met financiële overzichten wordt geconfronteerd, bevalt me niet (voldoende). Daar kan ik simpelweg niets mee, helemaal niet omdat eventueel meerwerk niet afzonderlijk inzichtelijk is. Dat is ook de reden waarom ik bij mijn opdrachtgever zoveel moeite heb om het meerwerk inhoudelijk te onderbouwen. Dus hierbij verzoek ik je een onderbouwing aan te leveren, waarin het aangenomen werk afzonderlijk inzichtelijk is ten opzichte van het meerwerk. (…) Voor de volledigheid merk ik op dat ernietis afgesproken dat alle werkzaamheden in regie zullen worden uitgevoerd. Er is opdracht gegeven op offerte van 16 november 2019, hierin staat een groot deel van de werkzaamheden vermeld. In deze offerte staat expliciet dat eventueel meerwerk kan worden verrekend met de daarbij behorende verrekenprijzen.”
2.22.
Op 14 juni 2020 stuurt [eiser] een bijgestelde prijsopgave aan [gedaagde] , waarin hij het volgende overzicht geeft:

PRIJZENOVERZICHT
(…)
Aangenomen werk € 38500,00
Minderwerk € -1905,95
Meerwerk reeds uitgevoerd € 18987,98
Meerwerk nog uit te voeren € 18768,81
(…)
Volgens de status staat;
Status tot en met 19-5-2020 € 48708,47
Nog te doen volgens opgave niet in de status € 2500,--
Meerwerk nog uit te voeren € 18768,81
Totaal ex btw € 69977,28
2.23.
[gedaagde] heeft niet ingestemd met de prijsopgaves van [eiser] van 7 juni 2020 en 14 juni 2020.
2.24.
Op 31 augustus 2020 heeft [eiser] een factuur voor € 23.539,97 exclusief btw aan [gedaagde] gestuurd. Op de factuur staat: “
Factuur [plaats 3] gereed -/- BG wachtkamer, meten, tekenwerk”en “
Uitgevoerd: : Alles gereed voor zover dit mogelijk was/is dus nog te berekenen kosten achterkamer (…)”. [gedaagde] heeft deze factuur niet betaald.
2.25.
Op alle door [eiser] verzonden facturen staat dat betaling uiterlijk binnen 14 dagen na de factuurdatum moet geschieden en termijnbetalingen binnen 10 dagen. Verder staat vermeld dat bij overschrijding van de betalingstermijn een rente van minstens 2% per maand zal worden berekend, onder verwijzing naar de algemene voorwaarden.
2.26.
Bij brief van 13 november 2020 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] verzocht de openstaande facturen (van 19 april 2020, 19 mei 2020 en 31 augustus 2020) te voldoen en daarbij opgemerkt dat, als tijdige betaling uitblijft, [eiser] aanspraak zal maken op de buitengerechtelijke incassokosten en op de wettelijke handelsrente.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 39.387,99 vermeerderd met de wettelijke handelsrente (te verhogen met 2 %) over € 38.230,49, en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Kort na aanvang van de werkzaamheden bleek dat er meer werk gedaan moest worden dan waarmee in de offerte rekening was gehouden. Partijen zijn dat meerwerk overeengekomen. De (mondelinge) afspraak was dat [eiser] alle installatiewerkzaamheden op regiebasis zou uitvoeren en dat hij regelmatig zou factureren, onder toezending van overzichten van de gewerkte uren en materialen. [eiser] heeft voor in totaal € 72.248,44 exclusief btw materialen geleverd en werkzaamheden voor [gedaagde] verricht. Door [gedaagde] is een bedrag van € 40.652,99 exclusief btw voldaan. Er staat dus nog open een bedrag van € 31.595,45 exclusief btw (te weten: € 38.230,49 inclusief btw). Dit bedrag heeft [gedaagde] ondanks sommaties onbetaald gelaten. Door met betaling in gebreke te blijven is [gedaagde] ook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering en concludeert tot afwijzing daarvan.

4.De beoordeling

Niet-ontvankelijkheid?

4.1.
[gedaagde] stelt dat sprake is van schuldeisersverzuim omdat [eiser] op enig moment niet meer kwam opdagen, waardoor [eiser] niet-ontvankelijk zou zijn. Deze stelling is onvoldoende onderbouwd en slaagt daarom niet. Overigens vindt deze stelling ook geen steun in de in het geding gebrachte stukken; daaruit volgt dat [eiser] steeds is blijven werken, ook nadat een akkoord op zijn prijsopgaves van 7 en 14 juni 2020 uitbleef.
4.2.
[gedaagde] voert verder aan dat de dagvaarding een obscuur libel is. Voor zover hij daarmee heeft willen betogen dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding weliswaar niet uitblinkt in duidelijkheid, maar dat deze wel voldoet aan de wettelijk eisen. De dagvaarding bevat immers de eis en de gronden van de eis en een feitelijke en juridische onderbouwing. Bovendien valt uit de verweren van [gedaagde] af te leiden dat hij heeft begrepen wat van hem wordt gevorderd en op welke grond, zodat hij niet in zijn verdediging is geschaad. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
De te beantwoorden verdere vragen in dit vonnis
4.3.
De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of partijen, zoals [eiser] stelt, een regieovereenkomst hebben gesloten. Vervolgens gaat het om de vraag of sprake is van afgesproken meerwerk en of [eiser] daardoor recht heeft op een prijsverhoging. Ten slotte komt aan de orde welk bedrag [gedaagde] eventueel nog aan [eiser] moet betalen.
Is tussen partijen een regieovereenkomst tot stand gekomen?
4.4.
Het staat vast dat partijen met de offerte van 16 november 2019 een aannemingsovereenkomst hebben gesloten. Daarin is een vaste prijs afgesproken, behalve voor de post “
Intercom diversen overige”. [eiser] stelt dat hij daarna met [gedaagde] heeft afgesproken dat alle werkzaamheden op basis van regie zouden worden uitgevoerd. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. Volgens de dagvaarding (in alinea 59) zou de afspraak over regie op 20 november 2019 mondeling zijn gemaakt. Ter zitting heeft [eiser] die stelling verlaten; de regieovereenkomst zou bij nader inzien op een later moment (“ongeveer in december”) tot stand zijn gekomen. Het is echter onduidelijk gebleven wanneer de regieafspraak is gemaakt, wat die afspraak precies inhoudt en of [gedaagde] daarmee heeft ingestemd en zo ja, wanneer dat dan is geweest. Ter zitting heeft [eiser] ook nog betoogd dat de regieafspraak al uit de offerte zou voortvloeien (overigens zonder dat standpunt toe te lichten). Aangezien [eiser] zijn vordering mede baseert op een regieovereenkomst, moet hij op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv stellen en zo nodig bewijzen dat die overeenkomst bestaat. Alleen al door de wisselende stellingen die [eiser] op dit punt heeft ingenomen, heeft hij (tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] ) niet aan niet zijn stelplicht voldaan.
Is tussen partijen meerwerk overeengekomen?
4.5.
[eiser] stelt dat hij een groot aantal werkzaamheden die niet in de offerte waren opgenomen, heeft uitgevoerd op verzoek van dan wel in overleg met [gedaagde] . Volgens [eiser] moeten deze werkzaamheden worden aangemerkt als meerwerk waarvoor hij extra mocht rekenen. [gedaagde] bestrijdt dit. Hij voert aan dat hij niet met meerwerk heeft ingestemd en dat bedoelde werkzaamheden bovendien alle onder de post “
Elektra overige” van de offerte vallen en daarom zonder prijsconsequentie moeten blijven.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van afgesproken meerwerk, voor zover het de werkzaamheden betreft die tot en met 19 mei 2020 door [eiser] zijn verricht. Dit wordt hierna uitgelegd.
4.7.
[eiser] heeft in zijn e-mails van 20 november 2019, 5 maart 2020 en 14 april 2020 concreet aangegeven uit welke werkzaamheden het meerwerk ten opzichte van de offerte bestond. De tegenwerping van [gedaagde] dat al deze werkzaamheden onder de post “
Elektra overige” van de offerte vallen, overtuigt niet. Uit de hierboven in alinea 2.4 geciteerde tekst van de offerte blijkt immers dat de aanneemsom is gebaseerd op de in de offerte expliciet genoemde werkzaamheden, terwijl die werkzaamheden verschillen van de meerwerkposten zoals opgenomen in de hiervoor bedoelde e-mails. Verder heeft [gedaagde] niet toegelicht welke meerwerkposten dan onder de offerte zouden vallen, zodat zijn verweer ook daarom niet slaagt. De rechtbank neemt verder als vaststaand aan dat [eiser] regelmatig specificaties van het (meer)werk aan [gedaagde] heeft gestuurd en dat [gedaagde] deze heeft ontvangen, zonder daartegen te protesteren. [gedaagde] heeft deze stelling van [eiser] namelijk onvoldoende weersproken. Dat deze specificaties aan [gedaagde] zijn verzonden volgt ook uit de facturen tot en met 19 mei 2020, waarin onder andere wordt verwezen naar overzichten en materiaalfacturen. Tegen deze achtergrond mocht [gedaagde] er in redelijkheid niet op vertrouwen dat alle werkzaamheden zoals opgesomd in genoemde e-mails, ook onder het oorspronkelijke geoffreerde bedrag zouden vallen. Als [gedaagde] zich niet kon vinden in de (bij herhaling) door [eiser] opgesomde meerwerkposten, had het op zijn weg gelegen om dat tijdig aan [eiser] te laten weten. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Evenmin is gebleken dat [gedaagde] tijdig heeft geprotesteerd tegen de facturen van 19 april en 19 mei 2020 of tegen de tot en met 19 mei 2020 periodiek toegezonden statusoverzichten. Het gestelde mondelinge protest tegen meerwerk is volgens de verklaring van [gedaagde] ter zitting pas in juni 2020 gedaan. Dat is echter te laat voor zover het meerwerk betreft dat toen al door [eiser] was verricht: [eiser] mocht er vanwege het uitblijven van een reactie van [gedaagde] gerechtvaardigd op vertrouwen dat het door hem bij herhaling kenbaar gemaakte meerwerk akkoord was.
Is sprake van afgesproken meerwerk ná 19 mei 2020?
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] voor de periode 20 mei – 7 juni 2020 onvoldoende duidelijk gesteld dat meerwerk is verricht en dat dit meerwerk zou zijn overeengekomen. Het lag op de weg van [eiser] om zijn stelling op dit punt voldoende handen en voeten te geven, maar dat heeft hij niet gedaan. Voor de periode ná 7 juni 2020 geldt dat [eiser] met de prijsopgaves van 7 juni 2020 en 14 juni 2020 (zie alinea 2.18 en 2.22), inzicht heeft gegeven in het meerwerk ten opzichte van het aangenomen werk en in de omvang van de concreet te verwachten meerkosten. [eiser] heeft ter zitting erkend dat beide prijsopgaves niet akkoord zijn bevonden, hoewel hij daarom nadrukkelijk had gevraagd. Voor [eiser] had dan ook duidelijk moeten zijn dat [gedaagde] het meerwerk vanaf 7 juni 2020 (mede in verband met de hogere prijs) niet aan [eiser] wilde opdragen. Dit betekent dat er vanaf dat moment geen overeenstemming bestond over het nog te verrichten meerwerk. Voor zover [eiser] daarna nog werkzaamheden heeft verricht die niet onder de vaste aanneemsom vallen, komen de gevolgen daarvan voor zijn eigen risico. [eiser] heeft overigens ook niet onderbouwd dat hij ná 7 juni 2020 nog werkzaamheden heeft verricht die niet onder de offerte vallen.
4.9.
De tussenconclusie is dat [eiser] er in beginsel vanuit mocht gaan dat hij het meerwerk moest uitvoeren en dat hij daarvoor betaald zou worden, voor zover het de werkzaamheden tot en met 19 mei 2020 betreft.
Heeft [eiser] zijn waarschuwingsplicht geschonden?
4.10.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] in strijd gehandeld met de waarschuwingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:555 BW, omdat hij niet heeft gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging in verband met het meerwerk. Hierdoor is hij geen prijs verschuldigd voor het meerwerk, aldus [gedaagde] . Op grond van genoemd artikel kan een aannemer slechts dan een verhoging van de prijs wegens meerwerk vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. De rechtbank is (met [eiser] ) van oordeel dat dit laatste in deze zaak het geval is. [gedaagde] behoorde te begrijpen dat het meerwerk zoals opgesomd in de onder alinea’s 2.5, 2.8, en 2.13 aangehaalde e-mails, waaronder het aanbrengen van extra verlichtingen, wandcontactdozen, spotjes, noodverlichtingen, leidingwegen, zonweringschakelingen etc., onvermijdelijk een prijsverhoging met zich brengt. De betreffende extra materialen moeten door [eiser] immers worden ingekocht en de omvang van de extra werkzaamheden is niet onbeduidend in verhouding tot de in de offerte afgesproken werkzaamheden. De rechtbank acht hierbij van belang dat [eiser] een zekere mate van deskundigheid bij [gedaagde] mocht verwachten op het gebied van de relevante werkzaamheden. [gedaagde] was de hoofdaannemer van het project, hij heeft zelf een onderhoudsbedrijf en [gedaagde] heeft naar eigen zeggen een gedeelte van de installatiewerkzaamheden door zijn eigen medewerkers laten uitvoeren. Weliswaar is [gedaagde] geen elektrotechnicus, maar gelet op de concrete wijzigingen die [gedaagde] van [eiser] kreeg, kan niet worden volgehouden dat [gedaagde] onvoldoende kennis had om te begrijpen dat het meerwerk zoals beschreven in de hiervoor bedoelde e-mails tot aanvullende kosten zou leiden. Bovendien is voor vrijwel al het onderhavige meerwerk ook voor een opdrachtgever zonder bouwkundige of elektrotechnische deskundigheid begrijpelijk dat dit onvermijdelijk een circa evenredige prijsverhoging tot gevolg heeft: zo leidt een vergroting van het aantal wandcontactdozen en vloerpotten vanzelfsprekend tot een circa evenredige verhoging van de prijs. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat de prijs voor het meerwerk tot en met de factuur van 19 mei 2020 relatief beperkt is in verhouding tot de aanvankelijk overeengekomen aanneemsom. Van schending van de waarschuwingsplicht, is daarom geen sprake.
Welk bedrag is [gedaagde] verschuldigd voor het overeengekomen meerwerk tot en met 19 mei 2020?
4.11.
Het staat vast dat [gedaagde] in totaal een bedrag van € 40.190,23 exclusief btw aan [eiser] heeft betaald. Uit alinea 11 van de conclusie van antwoord blijkt dat dit bedrag ziet op de aanneemsom van € 38.500,- en het bedrag van circa € 2.000,- dat voor de intercom is betaald. Omdat [gedaagde] , zoals hiervoor is overwogen in alinea 4.10, een prijsverhoging vanwege het meerwerk uit zichzelf had moeten begrijpen, kan voor de beantwoording van de vraag of de prijs die voor het meerwerk in rekening is gebracht redelijk is, aansluiting worden gezocht bij artikel 7:752 lid 1 BW. Uit dit artikel volgt dat als de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald, de opdrachtgever een redelijke prijs is verschuldigd. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het aangaan van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen.
4.12.
[eiser] stelt dat dat de facturen van 19 april 2020 en 19 mei 2020 (ad in totaal
€ 9.747,13 inclusief btw) aansluiten bij het verrichte en overeengekomen meerwerk tot en met 19 mei 2020. Dat dit het geval is, volgt ook uit de e-mail van [eiser] van 4 juni 2020 (zie alinea 2.16). Uit de uitgebreid gespecificeerde overzichten die [eiser] heeft overgelegd, waarin het aantal uren en de materialen zijn uitgesplitst en van bedragen voorzien, leidt de rechtbank af dat het gefactureerde totaalbedrag van € 9.747,13 een redelijke prijs is voor het meerwerk (en de daarbij behorende materialen) tot en met 19 mei 2020. De enkele betwisting door [gedaagde] van de redelijkheid van deze prijs is zonder nadere motivering (die ontbreekt) namelijk onvoldoende. Daarbij komt dat [gedaagde] op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij de betreffende facturen mogelijk wel zou hebben betaald, als hij door zijn opdrachtgever (het advocatenkantoor) was betaald. Dat wijst erop dat [gedaagde] voormeld bedrag voor het meerwerk op zichzelf niet onredelijk vond. Verder is gesteld noch gebleken dat de prijzen die [eiser] voor het meerwerk in rekening heeft gebracht, afwijken van de prijzen die partijen in de offerte hebben afgesproken.
4.13.
Voor zover in de stellingen van [eiser] besloten ligt dat hij na 19 mei 2020 overeengekomen meerwerk heeft verricht waarvoor ook nog betaald moet worden, dan is die stelling onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft immers niet toegelicht welke overeengekomen (meer-)werkzaamheden dit dan zouden betreffen, zoals genoemd in zijn e-mails van 20 november 2019, 5 maart 2020 en 14 april 2020. De rechtbank merkt op dat [eiser] een groot aantal stukken in het geding heeft gebracht, maar dat in de dagvaarding nauwelijks wordt toegelicht waarom die stukken zijn stellingen ondersteunen. Ook op vragen van de rechtbank hierover ter zitting, heeft [eiser] niet duidelijk toegelicht ter onderbouwing van welke stelling de overgelegde stukken zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. Het is vaste rechtspraak dat een partij in een processtuk (of desgevraagd ter zitting) duidelijk moet aangeven welk bewijsstuk ter onderbouwing van welke stelling is bijgevoegd. Dit betekent dat, voor zover uit de door [eiser] overgelegde producties al bepaalde feiten zouden kunnen worden afgeleid, die enkele omstandigheid niet impliceert dat [eiser] zich ter ondersteuning van haar standpunt op die feiten beroept. De ratio van deze op [eiser] rustende (wegwijs)plicht is niet alleen gelegen in een adequate voorlichting van de rechtbank, maar ook om [gedaagde] in staat te stellen haar verweer daarop af te stemmen. Een andere opvatting zou in strijd komen met de eisen van een behoorlijke rechtspleging (HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404).
4.14.
[eiser] heeft nog naar voren gebracht dat hij na de prijsopgaves van 7 en 14 juni 2020 (en het uitblijven van een akkoord daarop) meerwerk is blijven verrichten, uit vrees voor een boetebepaling die tussen [gedaagde] en zijn opdrachtgever (het advocatenkantoor) zou gelden. Dat betoog kan niet tot een andere conclusie leiden. Vrees voor het verschuldigd worden van een boete, wat daar verder ook van zij, levert immers geen rechtsgrond op voor betaling van werkzaamheden die niet zijn overeengekomen.
4.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] in beginsel nog een bedrag van
€ 9.747,13 (inclusief btw) aan [eiser] moet betalen.
Grond voor verrekening?
4.16.
De rechtbank begrijpt het verweer van [gedaagde] zo dat hij diverse werkzaamheden zoals opgenomen in de offerte zelf heeft moeten (laten) uitvoeren, omdat [eiser] zijn werk op enig moment zou hebben gestaakt. De daarmee gemoeide bedragen moeten in mindering worden gebracht op de door [eiser] verzonden facturen, aldus [gedaagde] . De rechtbank gaat aan dit beroep op verrekening voorbij, omdat [gedaagde] zijn stelling (mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiser] ) niet van een voldoende onderbouwing heeft voorzien. Uit de door [gedaagde] overgelegde facturen blijkt immers niet de juistheid van de gestelde vordering op [eiser] . De gestelde tegenvordering van [gedaagde] verdraagt zich overigens ook niet met hetgeen [gedaagde] in de conclusie van antwoord (in alinea 11) stelt, namelijk dat alle werkzaamheden zoals beschreven in de offerte (behalve het tekenwerk) door [eiser] zijn uitgevoerd en dat daarvoor is betaald.
Grond voor niet-betaling omdat het aangenomen tekenwerk niet is uitgevoerd?
4.17.
Het verweer dat het tekenwerk uit de offerte dat onderdeel uitmaakt van de vaste aanneemsom niet is gedaan, heeft [gedaagde] niet concreet onderbouwd, zodat ook daaraan wordt voorbijgegaan. Daarbij komt dat een vaste aanneemsom is afgesproken voor de in de offerte genoemde werkzaamheden. Dat brengt mee dat [eiser] niet verplicht is om verantwoording af te leggen over de wijze waarop hij de door [gedaagde] verschuldigde (vaste) prijs heeft besteed. Uit de door [gedaagde] overgelegde productie 11 volgt bovendien dat ook [gedaagde] ervan uitgaat dat er tekenwerk is verricht, althans die post is opgenomen in een document waarin de heer Cincil op verzoek van [gedaagde] verklaart wat volgens hem een redelijke prijs voor het overeengekomen werk zou zijn.
Rente
4.18.
Op grond van artikel 15 lid 1 en 2 van de algemene voorwaarden vordert [eiser] de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de hoofdsom vanaf de vervaldatum van de betreffende facturen, te verhogen met 2% over de wettelijke handelsrente berekend vanaf een maand na deze vervaldata tot aan de dag van de algehele voldoening. Volgens [gedaagde] moet de gevorderde rente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden gematigd tot nihil, maar hij heeft geen argumenten aangevoerd waarom een matiging aan de orde zou moeten zijn, zodat dit verweer wordt verworpen. De rechtbank zal deze vordering toewijzen, zoals hierna in de beslissing is vermeld. De rechtbank hanteert daarbij de vervaltermijn van 14 dagen (zie hiervoor, alinea 2.25), omdat niet gebleken is dat de relevante facturen zien op termijnbetalingen zoals overeengekomen in de offerte.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.19.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, aangezien het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Ook hier faalt het betoog van [gedaagde] dat voormeld bedrag moet worden gematigd tot nihil, omdat enige onderbouwing voor dit standpunt ontbreekt. Het gevorderde bedrag van € 1.157,50 is echter te hoog, omdat dit bedrag is gebaseerd op de gevorderde hoofdsom. Het bedrag dat wordt toegewezen is aanzienlijk lager. Op basis van de staffel zoals opgenomen in artikel 2 van het Besluit, zal een bedrag van € 862,40 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
Proceskosten
4.20.
Omdat [gedaagde] hoofdzakelijk in het ongelijk is gesteld, zal hij de kosten van deze procedure moeten dragen. Bij het toepasselijke tarief aan salaris advocaat, knoopt de rechtbank aan bij de hoogte van de toegewezen hoofdsom. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op € 2.016,22, te weten:
- explootkosten € 108,22
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat € 956,00 (2 punten vermenigvuldigd met tarief I).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 4.811,27 (het bedrag van de factuur van 19 april 2020), vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 4 mei 2020 tot 4 juni 2020 en met de wettelijke handelsrente vermeerderd met 2 % vanaf 4 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 4.935,86 (het bedrag van de factuur van 19 mei 2020), vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 4 juni 2020 tot 4 juli 2020 en met de wettelijke handelsrente vermeerderd met 2 % vanaf 4 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 862,40 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] , welke tot op heden zijn begroot op € 2.016,22;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Reemst en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022. Bij ontstentenis van de rechter is dit vonnis ondertekend door mr. A.K. Korteweg. [1]

Voetnoten

1.type: 1658