ECLI:NL:RBNHO:2022:5003

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
15/242668-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen zonder medeplichtigheid ten laste gelegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing. De tenlastelegging omvatte het in scène zetten van een ontvoering van medeverdachte [medeverdachte 1], waarbij de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zouden zijn geweest. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging en stelde dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdediging voerde echter aan dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] inconsistent en onbetrouwbaar waren, en dat de verdachte niet op de hoogte was van het plan voor de afpersing.

De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] als betrouwbaar beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de uitvoering van het delict. De rechtbank oordeelde dat de verdachte slechts als chauffeur had gefungeerd en dat zijn bijdrage aan het delict niet van voldoende gewicht was om te spreken van medeplegen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij betrokken was bij de poging tot afpersing. De rechtbank concludeerde dat de rol van de verdachte hoogstens in verband kon worden gebracht met medeplichtigheid, maar dat dit niet ten laste was gelegd.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. N. Boots als voorzitter, mr. H.E. van Harten en mr. S.J. Richters, en werd openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/242668-16 (P)
Uitspraakdatum: 31 mei 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. van der Plas en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 augustus 2016 tot en met 10 augustus 2016, te Hoorn en/of Vlaardingen en/of elders in Nederland, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van €200.000, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, met een of meer van zijn mededaders, althans alleen,
- een ontvoering/vermissing van [medeverdachte 1] in scène heeft/hebben gezet, door een woning in Vlaardingen te regelen en/of voornoemde [medeverdachte 1] mee te nemen naar deze woning in Vlaardingen en vervolgens die [medeverdachte 1] een nacht, althans enige tijd, aldaar te laten verblijven en/of de telefoon van [medeverdachte 1] weg te gooien en/of
- vervolgens voornoemde [medeverdachte 1] naar huis heeft/hebben laten gaan met een briefje waarop de volgende woorden stonden geschreven: ‘We hebben hem los gelaten met deze boodschap. Als jij niet meewerkt pakken we jullie 1 voor 1. Geen politie. We weten waar jullie verblijven en werken. 200.000 in contante op de locatie die je nog krijgt van ons. Zorg dat het geregeld is. [aangever]’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- vervolgens twee sms-berichten heeft/hebben gestuurd naar voornoemde [aangever] en daarin de woorden toegevoegd: ‘Vrijdag 200.000 contant anders verdwijnt ze kleine broertje ook voor goed. [aangever]’ en/of ‘Geen politie erbij laat dat duidelijk zijn voor iedereen’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de laatste verklaring die [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd op 11 augustus 2016 en zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 17 juni 2019, betrouwbaar zijn. Deze verklaringen worden ondersteund door andere bevindingen in het dossier. Hieruit volgt dat de verdachte was betrokken bij een plan om de ontvoering van [medeverdachte 1] in scene te zetten en diens stiefvader, [aangever], te dwingen tot betaling van
€ 200.000. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten en dus van medeplegen. De verdachte werd weliswaar pas later dan zijn medeverdachten betrokken bij het plan, maar het plan is in zijn auto – waar hij bij zat – besproken en hij heeft [medeverdachte 1] naar de woning in Vlaardingen gebracht, is de volgende dag teruggekeerd naar die woning en heeft [medeverdachte 1] toen geld gegeven om naar huis te gaan. Zijn rol is dus groter dan het enkel optreden als chauffeur. In de avond van 10 augustus 2016 zijn twee sms-berichten naar [aangever] gestuurd waarin om betaling werd gevraagd, volgens het politieonderzoek vanuit Harlingen en Middenmeer. De telefoon van de verdachte was op die avond in de buurt van Friesland en in de kop van Noord-Holland. Hij was vermoedelijk in gezelschap van medeverdachte [medeverdachte 2].
Er is sprake van een begin van uitvoering. Gekeken dient te worden naar de uiterlijke verschijningsvorm, die is gericht op het voltooien van het delict. Op het moment dat wordt begonnen met het uitvoeren van het plan, te weten het in de auto stappen van [medeverdachte 1] en het rijden naar Vlaardingen, is er sprake van een begin van uitvoering. Deze gedragingen zijn zozeer gericht op het zorgen dat angst wordt aangejaagd bij het slachtoffer en het zorgen dat hij geen andere keuze heeft dan om het geld te betalen, dat sprake is van een poging.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van één jaar.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe primair aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 1] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze wisselend, tegenstrijdig en leugenachtig zijn. Subsidiair volgt uit het dossier niet dat de verdachte opzet heeft gehad op de afpersing, nu niet blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de geënsceneerde ontvoering op de hoogte was van het plan. Meer subsidiair is ook geen sprake van medeplegen, omdat de bijdrage van de verdachte van onvoldoende gewicht is geweest en uit het dossier slechts volgt dat de verdachte als chauffeur heeft gefungeerd. Uiterst subsidiair is er geen begin van uitvoering ten aanzien van de eerste twee gedachtestreepjes van de tenlastelegging. Hooguit is sprake van een begin van uitvoering door van het versturen van de sms-berichten, maar hierbij kan de betrokkenheid van de verdachte niet worden vastgesteld.
3.3
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank zal eerst het verweer ten aanzien van de bruikbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] bespreken en komt daarna toe aan het verweer ten aanzien van het medeplegen. De rechtbank overweegt als volgt.
Bruikbaarheid verklaringen medeverdachte [medeverdachte 1]
De rechtbank is van oordeel dat de op 11 augustus 2016 door [medeverdachte 1] als verdachte bij de politie en de op 17 juni 2019 als getuige bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, betrouwbaar zijn. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De genoemde verklaringen zijn consistent op essentiële punten en vinden verder op wezenlijke onderdelen verankering in het volgende bewijs. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij door de verdachte met diens Fiat Punto naar Vlaardingen is gebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad in het bezit is van de door [medeverdachte 1] genoemde Fiat Punto en dat hij de enige is die gebruik maakt van het voertuig. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij naar een woning in Vlaardingen met postcode 3131 en ‘iets met Wezem’ is gebracht. Uit politieonderzoek blijkt dat het gaat om de [adres 2], waarvan de eigenaar heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] de woning rond die periode een aantal dagen in gebruik heeft gehad. Uit het politieonderzoek is gebleken dat de mobiele telefoon van de verdachte op 9 augustus 2016 een zendmast in Vlaardingen heeft aangestraald en dat zijn auto op die dag is vastgelegd op een camera gelegen op 9,3 kilometer afstand van voornoemde woning. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zijn telefoon in het water is gegooid door [medeverdachte 3], waarvoor bevestiging is gevonden in het onderzoek aan de historische telefoongegevens van [medeverdachte 1]. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 3] de nacht van 8 op 9 augustus 2016 met hem in de woning is verbleven. Dit vindt steun in de verklaring van de stiefvader van [medeverdachte 3], [getuige], waaruit naar voren komt dat [medeverdachte 3] die nacht niet thuis heeft geslapen.
Weliswaar heeft [medeverdachte 1] in eerste instantie, in ieder geval ten dele, leugenachtige verklaringen afgelegd, maar dit maakt het oordeel van de rechtbank over de betrouwbaarheid van zijn laatste twee verklaringen – gelet op het vorenstaande – niet anders. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 1], afgelegd op 11 augustus 2016 bij de politie en op 17 juni 2019 bij de rechter-commissaris, dus bruikbaar voor het bewijs.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] van 11 augustus 2016 blijkt dat de verdachte, tezamen met medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2], betrokken is geweest bij de geënsceneerde ontvoering van die [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vooraf niet wist dat de verdachte betrokken zou zijn bij de uitvoering van het plan. De bedoeling daarvan was de stiefvader van [medeverdachte 1] geld afhandig te maken. Hij heeft het plan, drie tot vier weken eerder, besproken met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en dacht dat zij dit plan met zijn drieën zouden uitvoeren. De verdachte is dus niet bij deze bespreking aanwezig geweest en uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat hij een rol heeft gehad in de voorbereiding.
De verdachte heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] met de auto vanuit Hoorn naar de woning aan de [adres 2] te Vlaardingen gebracht. Op grond van de telefoongegevens van de verdachte (op 9 augustus 2016 om 0:31 uur is een zendmast op 500 meter van de woning aangestraald) in combinatie met de cameraregistratie van zijn auto (diezelfde nacht om 0:43 uur op 9,3 kilometer van de woning, langs de snelweg richting het noorden) stelt de rechtbank vast dat de verdachte de woning weer heeft verlaten nadat hij de anderen daar had afgezet.
Aanvankelijk heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de verdachte de volgende dag (het is dan nog steeds 9 augustus 2016), waarop hij een briefje heeft moeten schrijven aan zijn stiefvader met de boodschap dat er € 200.000 betaald moest worden, ook weer aanwezig was in de woning. In het verhoor bij de rechter-commissaris, bijna drie jaar later, heeft [medeverdachte 1] echter verklaard dat de verdachte hem alleen heeft weggebracht. Hij kan zich dan niet meer herinneren of de verdachte op 9 augustus is teruggekomen naar de woning in Vlaardingen. Het dossier bevat geen ander bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte op het moment van het schrijven van de afpersingsbrief in Vlaardingen aanwezig is geweest. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank dan ook niet bewezen dat de verdachte daarbij betrokkenheid heeft gehad.
Verder volgt uit het dossier dat de verdachte in de betreffende periode meermalen telefonisch contact heeft gehad met de telefoon die de rechtbank toeschrijft aan medeverdachte [medeverdachte 2]. Niet blijkt echter wat er in deze telefoongesprekken is besproken en of dit in verband staat met het tenlastegelegde. Uit het onderzoek is ten slotte onvoldoende gebleken dat de sms’jes die op 10 augustus 2016 aan het slachtoffer zijn gezonden, zijn verzonden door de verdachte. Dat de verdachte volgens de historische verkeersgegevens van zijn telefoon op 10 augustus zowel in Friesland als in de kop van Noord-Holland is geweest, is daarvoor onvoldoende.
Op grond van het vorenstaande kan de rechtbank slechts vaststellen dat de verdachte als chauffeur heeft gefungeerd voor de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] door hen vanuit Hoorn naar Vlaardingen te brengen. De verdachte is verder niet betrokken geweest bij de uitvoering van de poging tot afpersing en zijn bijdrage aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank dan ook van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten.
De rol van de verdachte kan, volgens vaste rechtspraak (vgl. HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:289), hoogstens in verband worden gebracht met medeplichtigheid, maar dit is niet ten laste gelegd.
Conclusie
De verdachte zal gelet op het voorgaande worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Het verweer ten aanzien van het ontbreken van een begin van uitvoering behoeft daarom geen bespreking.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
niet bewezenwat aan de verdachte is ten laste gelegd en
spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.E. van Harten en mr. S.J. Richters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 mei 2022.
mr. Richters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.