ECLI:NL:RBNHO:2022:4987

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
15/028051-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens oplichting door meubelstoffeerder met listige kunstgrepen en verdichtsels

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een meubelstoffeerder, die werd beschuldigd van oplichting. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruik van listige kunstgrepen en verdichtsels om de benadeelde partij, een 78-jarige man, te misleiden. De verdachte heeft de man doen geloven dat er houtworm in zijn woning aanwezig was en heeft hem een exorbitant bedrag van € 16.181,00 in rekening gebracht voor werkzaamheden die hij niet naar behoren heeft uitgevoerd. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte de man heeft bewogen tot de afgifte van dit bedrag door hem een onjuiste voorstelling van zaken te geven. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 16.161,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De politierechter heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de kwetsbare positie van de benadeelde, die in een rolstoel zit, en de ernst van de gepleegde oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Politierechter
Parketnummer: 15/028051-22
Uitspraakdatum: 24 mei 2022
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Schriftelijk vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 mei 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van wat de raadsman van de verdachte, mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2021 tot en met 27 april 2021 te Westzaan, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een geldbedrag van 16.181,00 euro, door:
- zich voor te doen als bonafide meubelstoffeerder(s) en/of
- door voornoemde [benadeelde] mede te delen dat er houtworm in zijn woning aanwezig was en/of
- met voornoemde [benadeelde] werkzaamheden overeen te komen inhoudende reparatie werkzaamheden aan één of meer kasten en/of een algehele bestrijding van houtworm (aan het meubilair) in de woning en/of
- voor genoemde overeengekomen werkzaamheden een onevenredig hoog bedrag in rekening te brengen, waardoor genoemde [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, terwijl verdachte en/of zijn mededader de overeengekomen werkzaamheden niet, althans niet naar behoren en/of niet volledig hebben uitgevoerd.

2.Voorvragen

De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, nu geen sprake is van oplichtingsmiddelen die de aangever hebben bewogen tot betaling en de aangever niet door die oplichtingsmiddelen is misleid.
3.3
Oordeel van de politierechter
3.3.1
Bewijsmiddelen
De politierechter komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de politierechter de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is op 19 april 2022 in de woning van aangever geweest. Vervolgens heeft hij werkzaamheden aan een kastje van aangever verricht. De verdachte is op 26 april 2021 opnieuw naar de woning van aangever gekomen om het kastje terug te brengen. Hij heeft die dag en de volgende dag, op 27 april 2021, werkzaamheden verricht aan meubels in de woning van aangever. Aangever heeft van de verdachte een factuur gekregen van € 16.181,00. Aangever heeft dat bedrag overgemaakt in twee delen. Op 26 april 2021 heeft hij € 6.281,00 aan de verdachte overgemaakt en op 27 april 2021 € 9.900,00.
De politierechter ziet zich thans voor de vraag gesteld of de verdachte door middel van één of meer oplichtingsmiddelen als genoemd in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aangever heeft bewogen om het geldbedrag van € 16.181,00 aan de verdachte af te geven, zoals aan de verdachte is tenlastegelegd.
Zoals blijkt uit het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 is voor een veroordeling wegens oplichting onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in die bepaling specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels.
Met het in de wet omschrijven van specifieke oplichtingsmiddelen is beoogd het begrip ‘oplichting’ nader vorm en inhoud te geven. Daarmee wordt bewerkstelligd dat niet iedere vorm van bedrog, bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling, en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht als misdrijf met een strafmaximum van, kort gezegd, vier jaren gevangenisstraf. In dit licht moet ook betrekkelijk algemeen geformuleerde beperkende overwegingen over een bepaald oplichtingsmiddel in de rechtspraak van de Hoge Raad worden begrepen.
Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven roept teneinde daarvan misbruik te maken.
De raadsman heeft aangevoerd dat in de onderhavige zaak er geen sprake is van oplichtingsmiddelen die de aangever hebben bewogen tot het doen van de betalingen.
Aannemen valse naam en/of valse hoedanigheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte zich niet heeft voorgedaan als een bonafide meubelstoffeerder.
De politierechter overweegt dat de verdachte een meubelstoffeerderij heeft, genaamd [betrokkene] en dat dit bedrijf is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De nota en de factuur die de verdachte volgens de aangifte aan aangever heeft overhandigd, zijn voorzien van de naam van de verdachte danwel zijn bedrijf.
De politierechter is dan ook, met de raadsman, van oordeel dat de verdachte geen onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen met betrekking tot zijn ‘persoon’.
Niet kan worden gesteld dat de verdachte geen bonafide meubelstoffeerder was, noch dat hij een valse naam of valse hoedanigheid heeft aangenomen, zodat de politierechter dit in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddel niet bewezen zal verklaren.
Samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen
Uit voornoemd arrest van de Hoge Raad blijkt dat het bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen gaat die bij een ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Daarvan is niet alleen sprake als er meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen.
Voorts overweegt de Hoge Raad in dat arrest dat de oplichtingsmiddelen in artikel 326 Sr niet altijd betrekking hebben op gedragingen die scherp van elkaar te onderscheiden zijn. De concrete uitwerkingen van deze oplichtingsmiddelen kunnen dan ook onderling samenhang vertonen en elkaar overlappen. De rechter hoeft niet te kiezen uit die oplichtingsmiddelen, omdat die keuze voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde niet van belang is.
De politierechter ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte gebruik heeft gemaakt van listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels teneinde aangever ertoe te bewegen het bedrag van € 16.181,00 naar hem over te maken.
De politierechter overweegt dat in de tenlastelegging aan de verdachte wordt verweten dat hij aangever heeft meegedeeld dat er houtworm in zijn woning aanwezig was. In samenhang met het dossier legt de politierechter de tenlastelegging zo uit dat de verdachte wordt verweten dat hij aangever ten onrechte heeft meegedeeld dat er houtworm in de woning aangever aanwezig was.
Aangever zegt dat de verdachte hem heeft meegedeeld dat aangever last had van houtworm, terwijl de verdachte bij de politie heeft verklaard dat de klant daar altijd zelf mee komt. De politierechter ziet in die enkele algemene opmerking van de verdachte geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangever dat het de verdachte was die zei dat aangever last had van houtworm. Dit geldt temeer nu de verdachte heeft verklaard zich de gang van zaken bij aangever niet te herinneren. Daarnaast heeft aangever verklaard dat hij zelf dacht dat hij geen houtworm had en hij heeft ook toegelicht waarom hij dat dacht.
Verbalisant [verbalisant] heeft de meubels van aangever bekeken, maar kon in geen enkele kast of meubel gaatjes vinden, die zouden kunnen duiden op houtworm of boktorren.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verbalisant geen deskundigheid heeft om vast te stellen dat de meubels niet waren aangetast.
De politierechter overweegt daartoe dat verbalisant [verbalisant] in het proces-verbaal heeft opgenomen dat zij uit onderzoek weet dat houtworm en boktorren onherstelbare sporen in het hout achter laten, te weten kleine gaatjes. In het verhoor bij de politie heeft de verdacht ook bevestigd dat houtworm zichtbaar is, omdat het het hout aantast. De verdachte heeft bij de politie gezegd dat het te zien is als er houtworm in bijvoorbeeld een kast zit of heeft gezeten. Er zijn gangkanalen, fijnstof of er is zaagsel zichtbaar, aldus de verdachte. De politierechter verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat verbalisant [verbalisant] geen deskundigheid heeft om vast te stellen dat de meubels niet geïnfecteerd waren (geweest) met houtworm.
Daar komt bij dat de verdachte bij de politie geen antwoord wist te geven op de vraag of er bij aangever sprake was van een actieve danwel een inactieve houtworm, terwijl dit volgens een medewerkster van een andere ongediertebestrijder, de Bestrijdingsbrigade te Purmerend, van wezenlijk belang is, omdat inactieve houtworm niet behandeld hoeft te worden.
De politierechter acht dan ook bewezen dat de verdachte aangever ten onrechte heeft meegedeeld dat er houtworm in zijn woning aanwezig was.
De politierechter overweegt dat in de onderhavige gewijzigde tenlastelegging aan de verdachte wordt verweten dat hij met aangever werkzaamheden is overeengekomen voor de algehele bestrijding van houtworm (aan het meubilair) in de woning, terwijl hij die werkzaamheden niet, althans niet naar behoren en/of niet volledig heeft uitgevoerd.
Aangever heeft verklaard dat de verdachte op 26 april 2021 zijn woning binnen kwam met een apparaat dat klopgeluiden maakte. De verdachte hield dit apparaat in de slaap-, bij- en woonkamer tegen de binnen- en buitenkant van kasten, stoelen en het dressoir om houtwormen en boktorren uit de meubels te verdwijnen. De voornoemde medewerkster van de Bestrijdingsbrigade te Purmerend is niet bekend met het bestaan van een dergelijk apparaat. Zij heeft verklaard dat de Bestrijdingsbrigade Purmerend houtworm altijd bestrijdt met gassen of andere giftige stoffen. De verdachte heeft ook bij de politie verklaard dat houtworm verhit of vergast moet worden. Eerst geconfronteerd met de aangifte, heeft de verdachte verklaard dat er verschillende apparaten zijn en dat het per klus verschilt welke hij gebruikt. Hij kan niet zeggen welk apparaat klopgeluiden maakt of welk apparaat hij bij aangever heeft gebruikt. De politierechter ziet niet in waarom de verdachte sinds het verhoor van 15 december 2021 niet heeft kunnen achterhalen welk apparaat hij bij aangever heeft gebruikt.
De politierechter acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat de verdachte tegen aangever heeft gezegd dat hij de houtworm met het apparaat zou verdelgen, vervolgens met het apparaat langs de meubels van aangever is gegaan, terwijl een dergelijk apparaat om houtworm te bestrijden naar alle waarschijnlijkheid niet bestaat. De politierechter zal dan ook bewezen verklaren dat de verdachte met aangever is overeengekomen dat hij werkzaamheden zou verrichten, inhoudende een algehele bestrijding van houtworm (aan het meubilair) in de woning en dat hij die werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. De politierechter merkt in dit verband op dat zij het bestaan van een overeenkomst enkel aanneemt in de zin dat de verdachte heeft gezegd dat hij die werkzaamheden zou verrichten en dat aangever daar ten minste geen bezwaar tegen heeft gemaakt. De politierechter zal in het navolgende beoordelen of er ook sprake was van een schriftelijke overeenkomst.
De politierechter overweegt dat in de onderhavige gewijzigde tenlastelegging aan de verdachte wordt verweten dat hij met aangever reparatiewerkzaamheden is overeengekomen aan één of meer kasten, terwijl hij die werkzaamheden niet, althans niet naar behoren en/of niet volledig heeft uitgevoerd.
De politierechter is, met de raadsman, van oordeel dat uit het dossier niet valt af te leiden dat de verdachte de (reparatie)werkzaamheden aan het kastje van de verdachte niet of niet naar behoren of niet volledig zou hebben uitgevoerd. Uit de waarnemingen van de verbalisanten blijkt dat het kastje is aangepast. Dat aangever en de verbalisanten hun vragen hebben bij het schilderen van mahoniehout is niet voldoende om tot het oordeel te komen dat de verdachte de werkzaamheden niet naar behoren zou hebben uitgevoerd.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt voorts dat de verdachte nog een kastje van aangever had meegenomen en dat op het moment van het verhoor in december 2021 nog niet aan aangever had teruggebracht. Hieruit valt niet af te leiden dat de verdachte werkzaamheden aan dat kastje niet of niet naar behoren of niet volledig zou hebben uitgevoerd. De politierechter zal dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook niet bewezen verklaren.
De politierechter overweegt dat in de tenlastelegging aan de verdachte wordt verweten dat hij voor de werkzaamheden een onevenredig hoog bedrag in rekening heeft gebracht.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de wensen van een klant inventariseert en dat hij voor die klant dan een offerte op schrift maakt met een zogenaamde all-in prijs. Als de offerte wordt geaccepteerd door de klant, ondertekent de klant en de verdachte de afspraken. De verdachte heeft de documenten die volgens hem betrekking hebben op de overeenkomst met aangever aan de politie overgelegd. Volgens de verdachte staan de prijsafspraken met aangever in de offerte. Het betreft een nota van 19 april 2021, een document van 19 april 2021 voor afstand van de wettelijke bedenktijd van 14 dagen en een factuur van 27 april 2021.
Aangever heeft hier evenwel anders over verklaard. Aangever heeft in het telefoongesprek met de verbalisant op 16 juni 2021 verklaard dat de verdachte op 19 april 2021 een kastje heeft meegenomen om op te knappen. Toen hij dat kastje op 26 april 2021 kwam terugbrengen, heeft aangever € 6.281,00 overgemaakt. De verdachte was daar bij en maakte tijdens het bankieren een opmerking dat aangever er warmpjes bij zat. Daarna kwam de verdachte met andere werkzaamheden en de factuur met een totaalbedrag van € 16.181,00. Tijdens een telefoongesprek met de verbalisant op 3 januari 2022 heeft aangever toegelicht dat hij denkt dat de verdachte, toen de verdachte de bankrekening van aangever zag, dacht dat hij de rekening wel hoger kon maken. Aangever heeft toen ook verklaard dat de verdachte binnen kwam met een apparaat om houtworm te bestrijden. De verdachte zei hem niet van tevoren te kunnen vertellen hoe duur de behandeling zou gaan worden, omdat hij dat pas kon zien als de meter van het apparaat ophield met tellen.
De politierechter overweegt dat de stelling van de verdachte dat hij voorafgaand aan de werkzaamheden een offerte heeft gemaakt en dat aangever daarmee heeft ingestemd, niet wordt bevestigd door de verklaring van aangever. Weliswaar was aangever in het bezit van de nota gedateerd 19 april 2021, maar aangever heeft verklaard dat er op 26 april 2021 een oudere man met de verdachte mee kwam die aangever blanco papieren liet ondertekenen. Het dossier biedt voor deze verklaring evenmin ondersteuning. Zoals de raadsman heeft aangevoerd staat de handtekening van aangever op de documenten op de juiste plaats. De politierechter merkt wel op dat op de nota van 19 april 2021 de houtwormbestrijding wordt genoemd, maar dat die volgens aangever pas op 26 april 2021 door de verdachte werd geconstateerd. Hoe het ook zij, de politierechter leidt uit de nota van 19 april 2021 niet af dat de verdachte en aangever voorafgaand aan de werkzaamheden een offerte hebben ondertekend om hun afspraken schriftelijk vast te leggen, zoals de verdediging heeft betoogd.
De politierechter stelt wel vast dat aangever in totaal € 16.181,00 aan de verdachte heeft overgemaakt op 26 en 27 april 2021 voor werkzaamheden aan een meubel en voor houtwormbestrijding.
Een verbalisant heeft contact opgenomen met een medewerkster van een andere ongediertebestrijder, de Bestrijdingsbrigade te Purmerend. Dit bedrijf is, onder meer, gespecialiseerd in houtwormbestrijding. De medewerkster heeft de verbalisant meegedeeld dat een klant gewoonlijk zo’n € 300,00 betaalt voor het houtwormvrij maken van 50m2. Zij heeft voorts verklaard dat men zelfs bij het renoveren en houtwormvrij maken van woonboerderijen niet op een bedrag van € 16.181,00 komt.
Een verbalisant heeft voorts onderzoek gedaan op internet en zag op de website www.Homedeal.nl dat de gemiddelde prijs voor houtwormbestrijding, inclusief inspectie, bestrijdingsmiddelen, voorrijkosten en btw voor en grote kast € 80,00 en voor een boerderij of landhuis € 1.300,00 is. Een verbalisant heeft onderzoek gedaan op internet en zag op de website www.kw.meubelen.nl dat het restaureren van een buffetkast van 120 meter breed, ongeveer € 840,00 kost.
De politierechter leidt uit het voorgaande af dat het bedrag van € 16.181,00 voor de restauratie van een nachtkastje en het bestrijden van houtworm in en woonruimte van 40m2 behoorlijk afwijkt van de prijzen die naar voren komen in het onderzoek van de politie op internet en in telefonisch contact met aan andere ongediertebestrijder.
De verdachte heeft desgevraagd bij de politie verklaard dat hij geen prijslijst hanteert en altijd een totaalprijs rekent. Die totaalprijs berekent hij aan de hand van de situatie op basis van ervaring. Voor de bepaling van de prijs is van belang of de objecten zwaar zijn of ze in een lift passen of er huisdieren zijn en dergelijke. De verdachte heeft verklaard dat de prijzen per klant verschillen. Hij kan geen gemiddelde noemen. De prijs is afhankelijk van de stof die wordt gebruikt en het object.
Gevraagd naar de situatie bij aangever, heeft de verdachte verklaard dat hij niets kan vertellen over de prijs die hij bij aangever heeft gehanteerd. Hij voegt toe dat de woning bewoond was en dat dat een andere situatie is dan als het om een lege woning gaat. Nu hij acht maanden na de klus wordt verhoord, durft hij niet te zeggen hoeveel meubels hij in de woning van aangever heeft behandeld. De verdachte weet alleen nog wat er is gedocumenteerd. Hij wil niet zeggen op welke wijze hij die werkzaamheden heeft uitgevoerd. De verdachte heeft aangegeven dat hij bij aangever de werkzaamheden heeft verricht zoals vermeld in de factuur. Hij dacht dat hij de werkzaamheden naar wens had verricht. De verdachte stelt zich op het standpunt dat aangever voorafgaand aan de werkzaamheden heeft ingestemd met de werkzaamheden en de prijs.
Zoals de politierechter hiervoor heeft overwogen staat niet vast dat de verdachte aangever voorafgaand aan de werkzaamheden een offerte voor € 16.181,00 heeft laten zien en dat aangever daarmee heeft ingestemd. Gelet op het grote verschil tussen de prijzen voor werkzaamheden aan meubels en houtwormbestrijding, die de verbalisanten in een willekeurig onderzoek op internet en in telefonisch contact met een andere ongediertebestrijder hebben achterhaald en de totaalprijs die de verdachte aan aangever heeft gerekend, is de politierechter van oordeel dat van de verdachte een verklaring voor dat grote verschil mag worden verwacht. Op de factuur van 27 april 2022 heeft de verdachte de prijzen voor de diverse werkzaamheden niet nader gespecificeerd en ook bij de politie heeft de verdachte daar geen uitleg over kunnen en/of willen geven. Ter zitting is de verdachte niet verschenen om een toelichting te geven. Daar komt bij dat de politierechter bewezen acht dat de verdachte ten onrechte aan aangever heeft meegedeeld dat er houtworm in de woning aanwezig was. De politierechter is dan ook van oordeel dat, gelet op het voorgaande, bewezen kan worden dat de verdachte voor de werkzaamheden een onevenredig hoog bedrag in rekening heeft gebracht.
Samenvattend is de politierechter van oordeel dat de verdachte aangever ten onrechte heeft meegedeeld dat er houtworm in de woning van aangever aanwezig was, deze (fictieve) houtworm heeft bestreden met een apparaat dat naar alle waarschijnlijkheid geen houtworm bestreed en daarvoor een onevenredig hoog bedrag in rekening heeft gebracht. De politierechter is van oordeel dat het hier gaat om meer dan het doen van een onware mededeling of een toerekeningbare tekortkoming in civielrechtelijke zin, maar dat de verdachte door een specifieke voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen heeft getracht om bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Naar het oordeel van de politierechter heeft de verdachte door aldus te handelen gebruik gemaakt van listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels om aangever ertoe te bewegen € 16.181,00 aan hem over te maken. Hetgeen aangever ook heeft gedaan.
Bewegen tot/misleiding
De raadsman heeft aangevoerd dat aangever door het optreden van de verdachte niet is misleid. Aangever heeft verklaard dat hij wist dat het geen houtworm was en dat hij wist dat de verdachte loog. Desondanks heeft aangever het bedrag aan de verdachte betaald en getekend voor aflevering naar wens, aldus de raadsman.
Volgens voornoemd arrest van de Hoge Raad is voor de bewezenverklaring van oplichting is blijkens artikel 326, eerste lid, Sr vereist dat iemand door zo een oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed (…).
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In meer algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Oplichting in de zin van artikel 326, eerste lid, Sr is echter niet aan de orde wanneer het slachtoffer, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken, de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
Vaststaat dat aangever destijds 78 jaar oud was, in een seniorencomplex woonde en in een rolstoel zat. Aangever heeft daarover verklaard dat hij, omdat hij in een rolstoel zit, minder wendbaar is en zich daardoor kwetsbaar voelt.
Aangever heeft voorts verklaard dat de verdachte op 19 april 2021 bij zijn woning in het seniorencomplex aan de deur kwam om te vragen of er iets te stofferen viel. De verdachte heeft verklaard dat hij zich dat niet kan herinneren, maar heeft ook verklaard dat hij wel deur-tot-deur gaat om klanten te werven.
Aangever heeft weliswaar verklaard dat hij dacht geen last van houtworm te hebben en dat hij dacht dat het niet goed zat, maar ook dat hij dacht dat de verdachte het wel zou weten. Aangever heeft toegelicht dat de verdachte praatjes had en dat hij daar geen weerstand aan kon bieden. Hij wist dat de verdachte loog, maar hij is er toch ingetuind, aldus aangever. Ook heeft hij verklaard dat de verdachte een doek om het apparaat had gewikkeld waarmee hij de houtworm zou bestrijden. Aangever wilde hem in de gaten houden, omdat hij misschien met boeven te maken had en er een mes in die doek zat verstopt. De mantelzorger van aangever, die namens hem aangifte heeft gedaan, heeft ook verklaard dat aangever zich achteraf realiseerde dat hij een extreem hoog bedrag heeft betaald voor een eenvoudige ingreep aan zijn meubels en zich daarvoor schaamde.
De politierechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat, hoewel aangever een sterk vermoeden had dat hij werd misleid, hij door het optreden van de verdachte niet naar dat vermoeden durfde te handelen op zodanige wijze dat hij in totaal € 16.181,00 heeft overgemaakt aan de verdachte.
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangever geruime tijd de gelegenheid heeft gehad om op de afspraken met de verdachte terug te komen. Zoals de politierechter hiervoor heeft overwogen staat geenszins vast dat de verdachte op 19 april 2021 een offerte met een totaalbedrag van € 16.181,00 aan de aangever heeft doen toekomen. Daarbij merkt de politierechter op dat de aangever volgens de documenten die de verdachte aan de politie heeft doen toekomen op 19 april 2021 ook een formulier zou hebben ondertekend waarin hij afstand deed van de wettelijke bedenktijd van veertien dagen. De politierechter is van oordeel dat gelet op de persoon van de aangever en de gedragingen van de verdachte niet kan worden gesteld dat de aangever voorafgaand aan de betalingen van 26 april 2021 en 27 april 2021 voldoende bedenktijd heeft gehad om weerstand te bieden.
De politierechter is dan ook van oordeel dat de verdachte met de door hem gehanteerde listige kunstgrepen en/of het samenweefsel van verdichtsels bij de aangever de onjuiste veronderstelling in het leven heeft geroepen dat aangever vanwege, onder meer, werkzaamheden ter bestrijding van houtworm in zijn woning € 16.181,00 aan de verdachte was verschuldigd. De politierechter acht voldoende aannemelijk dat de aangever mede onder invloed van die onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van die € 16.181,00. Naar het oordeel van de politierechter hoefde de aangever, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en de handelswijze van de verdachte als hiervoor besproken, de onjuiste voorstelling van zaken niet te onderkennen.
Nu er in de bewijsmiddelen geen ondersteuning is te vinden voor de verklaring van aangever dat de verdachte op 26 april 2021 naar zijn woning kwam samen met een oudere man die hem blanco documenten liet tekenen, spreekt de politierechter de verdachte vrij van het medeplegen van die oplichting.
3.3.3
Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 19 april 2021 tot en met 27 april 2021 te Westzaan, gemeente Zaanstad, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een geldbedrag van 16.181,00 euro, door:
- door voornoemde [benadeelde] mede te delen dat er houtworm in zijn woning aanwezig was en
- met voornoemde [benadeelde] werkzaamheden overeen te komen inhoudende de algehele bestrijding van houtworm (aan het meubilair) in de woning en
- voor genoemde werkzaamheden een onevenredig hoog bedrag in rekening te brengen, waardoor genoemde [benadeelde] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, terwijl verdachte de werkzaamheden niet heeft uitgevoerd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Oplichting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een taakstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Oordeel van de politierechter
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de politierechter het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting. De verdachte heeft het slachtoffer, een bejaarde en een aan rolstoel gekluisterde man, benadert bij de woning van het slachtoffer om werkzaamheden voor hem te verrichten. Vervolgens heeft de verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer door met een listig verhaal, waarbij enige druk niet werd geschuwd, het slachtoffer wijs te maken dat er houtworm in zijn meubels zou zitten. Niet alleen is aan het slachtoffer aanzienlijke schade toegebracht, de politierechter neemt tevens in aanmerking dat de oplichting bij het slachtoffer thuis heeft plaatsgevonden, waardoor de verdachte bij het slachtoffer het gevoel van veiligheid in en rond zijn huis ernstig hebben beschadigd.
De strafbaarstelling van oplichting brengt niet slechts mee dat het vertrouwen wordt beschermd van de ander tegen vermogensnadeel dat hij lijdt, maar ook meer algemeen het vertrouwen dat het publiek ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer tot op zekere hoogte mag stellen in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen.
De politierechter is van oordeel dat de ernst van het feit de oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de politierechter kennis genomen van het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet (recent) is veroordeeld voor een misdrijf.
Alles afwegende is de politierechter van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De politierechter zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de politierechter van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 16.431,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit:
- materiële schade door werkzaamheden ad € 16.181,00
- immateriële schade ad € 250,00
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit [kort gezegd: oplichting] door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De politierechter overweegt dat de verdachte niet wordt veroordeeld ter zake van de werkzaamheden aan het nachtkastje. De verdachte heeft niet gespecificeerd welk deel van de het bedrag van € 16.181,00 dat hij aan aangever in rekening heeft gebracht, ziet op dat nachtkastje. Op basis van de informatie in het dossier schat de politierechter de prijs voor die werkzaamheden op € 270,00. De politierechter zal dit bedrag in mindering brengen op het door aangever gevorderde bedrag aan materiële schade. Deze gevorderde materiële schade is voldoende is onderbouwd en staat in zodanig verband met het door de verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade komt de politierechter billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 16.161,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: oplichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36e en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De politierechter:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie (3) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
honderd (100) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig (50) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 16.161,00 (zegge: zestienduizend honderdeenenzestig euro), bestaande uit € 15.911,00 als vergoeding voor de materiële schade en uit € 250,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 16.161,00 (zegge: zestienduizend honderdeenenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 115 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J. Riem, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffiers M.S. Fritsche en D.E. de Boer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 mei 2022.
M.S. Fritsche is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.