ECLI:NL:RBNHO:2022:4986

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
15/019715-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik van stiefdochter met niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn stiefdochter. De tenlastelegging omvatte meerdere ernstige beschuldigingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat op het moment van de feiten minderjarig was. De verdachte heeft de beschuldigingen ten stelligste ontkend. Tijdens de rechtszitting op 28 april 2022 heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten en een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die in het verleden misbruik had gemeld, als betrouwbaar aangemerkt, maar vond dat deze onvoldoende steun vonden in ander bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer te vaag waren en niet voldoende concreet ondersteund werden door andere getuigen of bewijsstukken. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. De verdachte is dan ook vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van de feiten is vrijgesproken. De rechtbank heeft bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/019715-21 (P)
Uitspraakdatum: 12 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 april 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 3 augustus 2014 tot en met 2 augustus 2017, op verschillende tijdstippen, te Purmerend, althans in Nederland, met een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, één of meermalen handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte, telkens, meermalen althans eenmaal:
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, tong in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 3 augustus 2017 tot en met 30 november 2017, op
verschillende tijdstippen, te Purmerend, althans in Nederland, met een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, één of meermalen handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte, telkens, meermalen althans eenmaal:
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
- zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
- zijn, verdachtes, tong in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gebracht;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 3 augustus 2014 tot en met 30 november 2017 te Purmerend, althans in Nederland, met een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) die toen de leeftijd van 16 jaren niet had bereikt, buiten echt, één of meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit het één of meermalen
- duwen/bewegen van zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer] en/of
- maken van heen en weer gaande bewegingen met zijn, verdachtes, penis tussen de (gesloten) benen en/of voeten van die [slachtoffer] en/of
- duwen/bewegen van zijn, verdachtes, penis tussen de vagina en/of de billen van die [slachtoffer] en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] met haar voeten en/of handen en/of
- ejaculeren op de billen en/of in het gezicht en/of op de voeten van die [slachtoffer] en/of
- aanraken van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- geven van kusjes op de tepels en/of de (boven)benen en/of de nek, althans op het lichaam van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft de aan hem ten laste gelegde feiten uitdrukkelijk ontkend. De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

4.VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen de verdachte onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Inleiding
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren op [geboortedatum 2] , is de stiefdochter van de verdachte. Toen [slachtoffer] ongeveer 1,5 jaar was, leerde haar moeder, [betrokkene 1] , de verdachte kennen. Zij kregen een relatie en het gezin ging samenwonen in Purmerend.
Op [geboortedatum 3] werd [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) geboren, de zoon van de verdachte en [betrokkene 1] en het broertje van [slachtoffer] .
Op 11 juli 2020, in de avond, heeft [slachtoffer] tegen de verdachte en haar moeder gezegd dat de verdachte haar in het verleden seksueel heeft misbruikt. Dit misbruik zou zijn gestopt toen [slachtoffer] in het eerste jaar van de middelbare school zat.
Nadat op 14 augustus 2020 een informatief gesprek tussen de zedenrecherche en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, in het bijzijn van haar moeder, heeft laatstgenoemde op 27 augustus 2020 aangifte gedaan namens [slachtoffer] . [slachtoffer] is op 17 september 2020 uitgebreid door de politie gehoord. Op verzoek van de verdediging is [slachtoffer] op 8 november 2021 nogmaals door de politie gehoord, ditmaal onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer] als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt om tot uitgangspunt te kunnen dienen in deze zaak.
De rechtbank ziet geen concrete reden om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank merkt de verklaringen van [slachtoffer] dan ook als betrouwbaar aan en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank constateert daarbij wel dat deze verklaringen op bepaalde onderdelen weinig concreet en specifiek zijn. De verklaringen zijn met name vaag ten aanzien van de tijdsspanne waarin het seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] kan niet aangeven wanneer de gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden en weet alleen dat het ergens in de eerste klas van de middelbare school is gestopt. [slachtoffer] verklaart bovendien vaak in algemeenheden over de handelingen die zouden hebben plaatsgevonden en kan hierbij geen tot weinig specifieke momenten aanduiden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steun vinden in de rest van het dossier. Zoals vermeld, heeft de verdachte het seksueel misbruik uitdrukkelijk ontkend.
Het bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige (de zogenoemde ‘unus testis nullus testis’-regel). Deze bepaling heeft, naar vaste rechtspraak, betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij is verder het volgende van belang.
Twee getuigenverklaringen uit dezelfde bron resulteren niet in twee te onderscheiden bewijsgronden die als uitvloeisel van de ‘unus testis nullus testis’-regel minimaal zijn vereist ter onderbouwing van de bewezenverklaring als geheel. De strekking van artikel 342, tweede lid, Sv noopt dus tot bijkomend bewijs uit een van de getuige, meestal de aangever, onafhankelijke bron. Het gaat bovenal niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de verklaring van de aangever in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Niet vereist is evenwel dat het bedoelde steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen als zodanig, maar het moet daaraan wel voldoende concrete steun bieden. Er mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van de aangever en het steunbewijs.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, zoals in deze zaak, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechtbank ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet, zoals hiervoor uiteengezet, geen ruimte voor een bewezenverklaring. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
Waardering van het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] in onvoldoende mate steun vinden in de rest van het dossier en overweegt hiertoe als volgt.
De officier van justitie heeft, ter ondersteuning van de door haar gevorderde bewezenverklaring, gewezen op (i) de door sommige familieleden genoemde gedragsverandering bij [slachtoffer] in, dan wel na, de periode van het vermeende seksueel misbruik, (ii) de bij [slachtoffer] vastgestelde PTSS, (iii) de verklaringen van [betrokkene 2] en (iv) de verklaring van zowel de verdachte als de moeder van [slachtoffer] omtrent het gebruik van panty’s in hun seksuele relatie. De rechtbank is echter van oordeel dat hieruit onvoldoende (kwalitatief) steunbewijs kan worden geput om te komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank overweegt dat hetgeen door sommige familieleden is verklaard over een bemerkte gedragsverandering bij [slachtoffer] (te weten dat zij stiller en meer gesloten werd) onvoldoende specifiek is om tot steunbewijs te kunnen dienen.
Ook het feit dat er recentelijk PTSS bij [slachtoffer] is geconstateerd, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete steun voor de verklaringen van [slachtoffer] over het seksueel misbruik door verdachte. Een dergelijke stoornis wordt immers vastgesteld op basis van [slachtoffer] ’s eigen verklaringen tegenover haar behandelaar.
Ten aanzien van de verklaringen van [betrokkene 2] , het broertje van [slachtoffer] , overweegt de rechtbank het volgende. [betrokkene 2] is op 8 november 2021, toen hij 13 jaar oud was, onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris en in het bijzijn van een bijzonder curator, door de politie gehoord. [betrokkene 2] heeft toen verklaard dat hij – toen hij heel jong was, zeven of acht jaar – eenmaal heeft gezien dat de verdachte en [slachtoffer] samen in bed lagen. Omdat zij onder de dekens lagen, kon hij alleen hun hoofden zien. Verder heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] eenmaal heeft zien overgeven in de badkamer en dat de verdachte, gewoon aangekleed, toen bij haar stond. De rechtbank is van oordeel dat deze onderdelen van de verklaring van [betrokkene 2] onvoldoende concrete steun bieden voor een bewezenverklaring van de gedragingen die aan de verdachte ten laste zijn gelegd, te meer omdat [slachtoffer] in het geheel niet over deze voorvallen heeft verklaard.
Verder heeft [betrokkene 2] verklaard dat de verdachte [slachtoffer] vaak vroeg of zij een boekje bij hem kwam lezen ofzo en dat hij, [betrokkene 2] , dan door de verdachte naar beneden werd gestuurd. [betrokkene 2] heeft verklaard dat dit gebeurde in de periode dat hij zeven of acht jaar oud was. Dit ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte haar bij zich riep en tijdens het misbruik wel eens een boekje te lezen gaf of zijn mobiele telefoon, zodat zij daarop een filmpje kon kijken of een spelletje kon spelen.
Ook geven de verklaringen van de verdachte en [betrokkene 1] , [slachtoffer] ’s moeder, omtrent het gebruik van panty’s in hun seksuele relatie – inhoudende dat de verdachte tijdens de seks graag wilde dat [slachtoffer] panty’s aandeed en dat hij zich vervolgens tussen/met [slachtoffer] in panty’s gestoken voeten aftrok – steun aan [slachtoffer] ’s verklaring dat de verdachte soortgelijke handelingen bij haar uitvoerde.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze twee ondersteunende verklaringen van onvoldoende (kwalitatief) gewicht zijn om te komen tot bewezenverklaring van de drie aan de verdachte ten laste gelegde, zeer ernstige, feiten. Daarbij weegt mee dat [slachtoffer] op bepaalde onderdelen weinig concreet en specifiek heeft verklaard en de verdachte alle ten laste gelegde gedragingen stellig heeft ontkend.
De rechtbank heeft acht geslagen op het door de officier van justitie genoemde arrest van de Hoge Raad van 23 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1095). Dit arrest brengt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel. In lijn met dit arrest oordeelt de rechtbank – zo volgt uit het voorgaande – dat de verklaringen over (kortgezegd) de panty’s steunbewijs kunnen zijn. Het feitelijke eindoordeel van de rechtbank in deze concrete zaak is echter dat, alles bij elkaar, er een te wankele basis is voor een veroordeling.
Conclusie
Het vorenstaande in onderling verband bezien, maakt dat sprake is van onvoldoende bewijs. De rechtbank zal de verdachte integraal vrijspreken van de aan hem ten laste gelegde feiten.

5.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [betrokkene 1] , bijgestaan door mr. P.M.A.C. van de Wouw, advocaat te Utrecht, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 81.095,58 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de verdachte van de ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
niet bewezenwat aan de verdachte onder feiten 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en
spreekthem daarvan
vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. J.O. Rutten en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2022.